De Afscheiding van 1834. Deel 2. De classis Dordrecht c.a.
(1974)–C. Smits– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 21
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geestelijke opwekking, die in 1752 onder meer in het naburige Bleskensgraaf ontstond en die verwantschap vertoonde met de beweging te Nijkerk (waaraan de naam van ds. Gerardus Kuypers is verbonden), is aan Johannes Groenewegen niet ongemerkt voorbij gegaan. Hij schrijft in 1752: ‘Zoo heeft God op eene ontzaglijke wijze Zijn hand gelegd aan het volk in de Alblasserwaard, gelijk reeds wereldkundig is.’ Zonder hier in een beoordeling van deze woorden te treden, willen we vaststellen, dat de bevolking van de streek, die wij nu gaan beschrijven, in de jaren rond 1834 zeer godsdienstig was. Wij krijgen de indruk, dat reeds vóór 1834 zich enige personen hadden losgemaakt van de Hervormde kerk, of indien zij nog lid waren, nog slechts sporadisch de kerkdiensten bezochten. Hierbij komt, zoals we verder in dit hoofdstuk zullen zien, dat de mensen van de richting Sterkenburg ‘zich uitdrukkelijk tegen formele afscheiding verklaren, niettegenstaande zij met de daad wel separeren.’Ga naar voetnoot1
In dit hoofdstuk gaan we de lotgevallen van de Christelijke Afgescheiden gemeente te Giessendam beschrijven (en iets van haar voorgeschiedenis) alsmede de historie, voor zover bewaard gebleven, van de ‘Vereenigde Christelijke Gereformeerde Gemeente met de Synode van Dordrecht 1618 en 1619’. Wij merken aanstonds op, dat eerstgenoemde gemeente ook leden telde te Neder-Hardinxveld, Giessen-Oudekerk, Giessen-Nieuwkerk en - tot 1853 - te Sliedrecht. Over ‘Sliedrecht’ handelen we in het volgende hoofdstuk, maar toch zullen we hier iets moeten zeggen over de jaren vóór 1853. De tweede, hierboven genoemde gemeente zullen we kortheidshalve verder aanduiden als: de Kruisgemeente - of als: de gemeente van ds. B. Sterkenburg. Zij telde gedurende vele jaren haar leden zowel te Giessendam c.a. als te Sliedrecht.
Van de notulen etc. van de Afgescheiden gemeente is uiterst weinig bewaard gebleven; die van de Kruisgemeente zijn geheel verloren gegaan - zo zij ooit hebben bestaan. Hetgeen wij van laatstgenoemde gemeente weten, berust voor het grootste gedeelte op de inhoud van tegen haar uitgesproken vonnissen en van door haar verzonden requesten. Wij menen - ondanks al dit ontbrekende - dat het toch mogelijk is, zich een beeld te vormen van het leven der Afgescheidenen te Giessendam en omgeving. In de Afgescheiden gemeente hebben zich tot 1869 geen spectaculaire dingen voorgedaan. Hetgeen wij aangaande Giessendam in de classicale notulen vinden, wijst op een zich rustig voortbewegend gemeentelijk leven. Gelukkig vinden wij in de nagelaten werken van ouderling Dirk Verheij enige typerende bijzonderheden, die de notulen wellicht toch niet zouden hebben gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste Afgescheidenen te Giessendam en omliggende plaatsenDe moeilijkheden, die zich bij het opstellen van een lijst van deze personen voordoen, kunnen wij het beste typeren door iets te citeren uit een brief van de burgemeester van Giessendam aan de gouverneur van Zuid-Holland, gedateerd 24 augustus 1840. In die tijd vragen zowel Dirk Verheij c.s. als Bastiaan Sterkenburg c.s. erkenning van hun gemeente. De burgemeester schrijft, dat van de 24 personen, die het request van Dirk Verheij hebben ondertekend en te Giessendam wonen, er 12 berouw hebben gekregen, tenminste van verlangen veranderd schijnen ‘daar zij later... een adres met B. Sterkenburg hebben getekend...’. En verder: ‘Dat de aanhangers van D. Verheij eene geheel andere vereeniging uitmaken, dan die van B. Sterkenburg, daar eerstgemelden van het Hervormd kerkgenootschap zijn afgescheiden en de laatstgenoemden zich uitdrukkelijk daartegen verklaren, en niettegenstaande er dan ook gevonden worden, die zich dan bij den eenen en dan bij den anderen voegen, schijnt er toch altijd eene verwijdering tusschen hen plaats te hebben. Zelfs zijn er, die beiden verlaten en met andere zoogenaamde oefenaars hier en elders zich ophouden...’. Hetgeen in deze woorden naar voren komt, wordt ook door andere bronnen bevestigd: enige ‘Afgescheidenen’ te Giessendam en te Sliedrecht behoren eerst tot de groep Verheij, sluiten zich daarna bij Sterkenburg aan, waarna wij ze tenslotte weer vinden in het lidmatenregiser van de Christelijke Afgescheiden gemeente van Giessendam. Wij willen nu eerst over laatstgenoemde gemeente handelen en daarbij beginnen met het naar beste weten noemen van de eerste lidmaten.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I - De Christelijke Afgescheiden gemeente te Giesesendam c.a.Eerste lidmaten te Giessendam en Neder-Hardinxveld:
Eerste lidmaten te Giessen-Oudekerk en Giessen-Nieuwkerk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eerste lidmaten te Sliedrecht:
Aan deze lijst menen wij voor Giessendam-Neder-Hardinxveld de hier volgende namen te moeten toevoegen. Het betreft personen, die wij òf op de lijst van Afgescheidenen van de Hervormde kerk vinden, òf in een processtuk òf als ondertekenaar van een request, maar die wij daarna niet zien vermeld bij één van de beide gemeenten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aginus van der Plas wordt in een rapport van P. van der Hagen Speelman, Hervormd predikant van Giessendam c.a. van 10 oktober 1835, gericht aan het classicaal bestuur van Dordrecht, de eerste genoemd die zich schriftelijk heeft afgescheiden. Op genoemde datum is ‘het getal van dat soort,... aangegroeid tot 39 personen.’ Velen, aldus Speelman, die ‘hier zoo ieveren voor het Dordtsche Synode van 1618 en 19’ kunnen lezen noch schrijven. Gerapporteerd wordt verder, dat er geruchten lopen, dat ds. H.P. Scholte te Giessendam zal komen ‘om eene zoogenaamde Gemeente op te rigten,’ maar dit is tot nu toe nog niet geschied. Ds. Speelman besluit zijn inlichtingen met de volgende woorden omtrent de Afgescheiden gemeente: ‘dat dezelve bestaat, twee of drie uitgezonderd, uit den Arbeidersstand, waarvan de meesten diep onkundig zijn, en voor wien wij gene toepasselijker bede te weten, dan: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gemeentelijk leven (1835-1869)Zoals we reeds zagen, scheidden zich te Giessendam eind 1835 de eerste personen af. Begin 1836 bedroeg het aantal geregistreerde Afgescheidenen te Giessendam en Neder-Hardinxveld 47 personen, afgezien van de kinderen. In een notulenboek vinden we de volgende aantekening aangaande de eerste jaren:Ga naar voetnoot1 Bij de oprichting der Gem. Giessendam bestonden er te Sliedrecht, Giessendam, Giessenoudkerk, Hardinxveld bizondere vereenigingen van menschen, die zich van de Hervormde Kerk hadden afgescheiden, die ook soms een bevestigd ouderling door Ds. Meerburg als voorganger hadden, als: D. Verheij te N. Hardinxveld voor Giessendam, A. van der Zouwen voor Giessen Oud- en Nieuwkerk, Jan Visser en C. Westerhout voor Sliedrecht; maar door de vervolging van regeeringswege werden de samenkomsten tot niet meer dan 19 personen bepaald, of anders beboet met geld of gevangenisstraf. Deze mededeling stemt enigszins overeen met hetgeen wij vonden in hoofdstuk 4: in mei 1838 verklaart Maarten Wervenbos dat zij, Afgescheidenen ‘geene gemeente hebben noch ouderlingen noch diakenen, nog eenig kerkelijk bestuur.’ Ds. K.J. Kapteijn schrijft:Ga naar voetnoot2 ‘Tot in het jaar 1840 hebben toen de afgescheidenen voortgeleefd zonder bepaald tot een vaste, volledige kerkelijke organisatie te komen.’ Ds. Kapteijn noemt twee oorzaken van deze gang van zaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste plaats: niet alle Afgescheidenen waren dezelfde richting toegedaan. Aanstonds openbaarde zich verschil. Aginus van der Plas was de leider van een gedeelte, dat later bij de richting van ds. L.G.C. Ledeboer zich aansloot ‘voor wie deze eenigszins eigenaardige, maar godzalige dienaar ook meermalen het Woord bediende na den jare 1840...’ Een ander deel begaf zich onder de leiding van Dirk Verheij.Ga naar voetnoot1 De tweede oorzaak moet, volgens Kapteijn, worden gezocht in de tegenwerking door de overheid. Gedurende de eerste jaren is er in het geheel niet, of slechts uiterst zeldzaam, een predikant te Giessendam geweest, om voor de Afgescheidenen het Woord te bedienen. Ook waren laatstgenoemden, wellicht mede doordat zij één en ander niet zochten zoals in andere plaatsen, verstoken van doop en avondmaal. In het eerste doopboek is aangetekend, dat op 26 september 1839 te Giessendam is gedoopt de ruim 3-jarige Kors Daniël de Lange, zoon van Pieter de Lange en Annigje Kooij. Op 26 april 1840 werden vijf kinderen gedoopt. Drie van deze kinderen waren in 1837 geboren.Ga naar voetnoot2 Merkwaardig is, dat Scholte, voor zover wij weten, geen enkele bemoeienis heeft gehad met de Afgescheidenen te Giessendam. Als wij letten op hetgeen wij weten van zijn persoonlijkheid, wagen wij de veronderstelling, dat hij het van meet af niet heeft kunnen vinden met de ‘leiders’ te Giessendam-Hardinxveld. Van enige invloed van Scholte in de jaren 1835-1847 bemerken we in ieder geval niets.
Mogen de eerste ambtsdragers dan al in het jaar 1835 zijn ‘gekozen’,Ga naar voetnoot3 vaststaat dat zij eerst op 6 juli 1840 te Almkerk door ds. G.F. Gezelle Meerburg in het ambt zijn bevestigd. Het eerste lidmatenboek noemt daarbij de volgende personen. Van Giessendam en Hardinxveld: als ouderling Dirk Verheij Gerritzn., als diakenen Krijn de Haas en Gerrit van Noordennen; van Giessen Oude- en Nieuwkerk: als diaken Johannes Conjong; van Sliedrecht: als ouderlingen Jan Poulusse Visser, Cornelis Westerhout en als diaken Johan Peter Loch.
Bij de ouderlingen van de eerste jaren dienen verder te worden genoemd: A. van der Zouwen, J.P. Loch en wellicht K. van Holten. Evenzo de diakenen: Arie Sterk, H. Boer en A. Meijer.
De erkenning van de gemeente door de landsoverheid is niet gemakkelijk tot stand gekomen. Een eerste aanvraag gedaan in het begin van 1840 werd van de hand gewezen op grond van het vermeende argument, dat de aanvragers niet in staat zouden zijn te voorzien in de kosten van hun eredienst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en in de behoeften van hun armen. Ook zouden zij niet een geschikt lokaal hebben voor de uitoefening van hun eredienst. Gedateerd 16 juli 1840 wendt Dirk Verheij zich mede namens de andere Afgescheidenen tot de Koning om te trachten deze gronden te weerleggen. Verheij voert in de eerste plaats aan, dat ‘ik al jaren achter den andere bijna in de hoogste klasse in onze Dorpsbelasting ben aangeslagen’Ga naar voetnoot1 en dat ‘zeer vele van onze afgescheidene Leden tot de middelbare burgerstand behore(n)...’ Gedurende de 5 jaren van afscheiding zijn de behoeftigen der gemeente steeds van het nodige voorzien. Ook met het gebouw komt het wel in orde, zo meent Verheij in de tweede plaats. Evenals in het naburige Sleeuwijk, zal de gemeente te Giessendam een gebouw kunnen inrichten, nadat de erkenning is verkregen. Na veel ambtelijke correspondentie, waarbij eigenlijk geen nieuwe feiten naar voren komen, wordt de gevraagde erkenning verleend bij Koninklijk besluit van 6 mei 1841. Als plaats voor de uitoefening der eredienst (die in gereedheid zal worden gebracht) wordt genoemd: een gebouw toebehorende aan Krijn de Haas, getekend N 348. Men is echter, voor zover we kunnen nagaan, na de erkenning aanstonds begonnen met het stichten van een eenvoudig kerkgebouw. H.J. van Dijk schrijft,Ga naar voetnoot2 dat in 1840 ‘voor deze groep een bedehuis (werd) opgetrokken aan de Giessen-oever: het pand, dat thans bewoond wordt door de schoenhandelaar Adr. Vlot en aan de achterzijde nog te herkennen is als voormalige kerk, aan de grote boogramen. De Afgescheidenen hebben hier ongeveer twintig jaar hun kerkdiensten gehouden en waren in 1860 alweer aan een nieuw bedehuis toe...’ De eerste dienst in het nieuwe kerkgebouw werd gehouden op 28 november 1841; voorganger was ds. G.F. Gezelle Meerburg van Almkerk. Als midden 1841 het kerkelijk leven meer geregeld gaat verlopen, wordt er een lidmatenboek aangelegd. Hieruit blijkt, dat dan te Giessendam 82 personen tot de gemeente behoren (de kinderen inbegrepen), te Hardinxveld 52, te Giessen-Oudekerk 28, te Giessen-Nieuwkerk 5 en te Sliedrecht 101. Te zamen 268 zielen. Ongetwijfeld voor die dagen een Afgescheiden gemeente van niet geringe omvang! Ds. Kapteijn vermeldt, dat pas op 23 november 1843, tijdens een kerkeraadsvergadering gehouden ten huize van J.P. Loch te Sliedrecht, voor het eerst notulen worden opgesteld. ‘En wat nog meer bevreemdt,’ zo vervolgt hij, ‘is, dat vóór dien ook het Avondmaal des Heeren niet was bediend.’ Op genoemde kerkeraadsvergadering verschijnt Pieter Broere, die aantoont, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat dit in strijd is met Gods Woord en de Formulieren van enigheid. De kerkeraadsleden kunnen niet anders dan verklaren, dat Broere recht gesproken heeft; nog in het laatst van 1843 wordt het avondmaal gevierd. Het eerste kerkje van de Afgescheidenen te Giessendam, van de achterzijde gezien. De uitbouw is van latere datum.
De kerkeraad gaat maandelijks vergaderen ten huize van diaken (daarna ouderling) J.P. Loch.
Inmiddels zijn de stormen, die het kerkelijk leven der Afgescheidenen in deze jaren in Zuid-Holland beroeren, enigszins aan het temperen; stormen die - voor zover we kunnen nagaan - Giessendam weinig hebben beroerd. Op 1 oktober 1842 is te Gorinchem een begin gemaakt met de reconstructie van de classis Dordrecht-Gorinchem.Ga naar voetnoot1 Het is merkwaardig voor een gemeente als te Giessendam, van welke wij van 1835-1842 nagenoeg niets bemerken in het kerkverband, dat zij in zo sterke mate vertegenwoordigd is op de hierboven reeds genoemde vergadering van 1 oktober 1842. Aanwezig zijn de ouderlingen: Dirk Verheij, J.P. Visser en de diakenen: J.P. Loch, G. van Noordennen en Johannes Conjong.Ga naar voetnoot2 Met deze vergadering treedt de gemeente in het kerkverband, en reeds spoedig, namelijk op 6 juni 1843, vindt zij het nodig op de classicale vergadering raad te vragen. Ouderling A. van der Zouwen heeft zich onttrokken van zijn bediening in de gemeente en zich gevoegd bij een ‘scheurmakende hoop’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook daar ‘ageert’ hij als ouderling. Giessendam krijgt het advies met de censuur voort te varen, maar verder melden de notulen der classis niets aangaande deze zaak. Van der Zouwen heeft zich aangesloten bij de Kruisgemeente. Het is begrijpelijk, dat in de gemeente van meer dan 250 zielen het verlangen wordt gekoesterd, een eigen predikant te mogen bezitten. In april of mei 1844 wordt de 21-jarige Hendrik Gerard Bömcke uit Amsterdam beroepen. Deze studeert bij ds. S. van Velzen, maar ‘Noord-Holland’ weigert hem te examineren.Ga naar voetnoot1 Na enige onderhandeling besluiten ds. S.O. Los te Rotterdam (praeses van de laatstgehouden provinciale vergadering in Zuid-Holland) en ds. H.A. Leenmans te Schiedam tot het uitschrijven van een buitengewone provinciale vergadering, met als enig agendapunt het examineren van H.G. Bömcke. De vergadering wordt gehouden op 10 en 11 september 1844 te Gorinchem. Als examinatoren zijn aanwezig - op uitnodiging - ds. A. Brummelkamp en ds. A.C. van Raalte. Behalve deze personen telt de vergadering (slechts) 9 afgevaardigden. Vóór het examen begint is er nog een incident bij het overleggen van de attestatie van de heer Bömcke. Deze blijkt slechts een gewone ‘attestatie van Lidmaatschap’ te zijn. Iets anders heeft de Amsterdamse kerkeraad hem niet willen geven. Echter: dezelve was verzelt met eenen brief uit de gemeente onderteekend door elf leden... ten inhoud hebbende getuigenis aangaande vier achtereenvolgende jaren van het gedrag van den Heer Bömcke. Dit getuigenis zeer lofwaardig zijnde en de vergadering bekent zijnde met de oorzaak van de gegevene lidmaatattestatie van de gemeente Amsterdam. Namelijk omdat die gemeente in den tegenwoordigen tijd het examineren afkeurde, (en) althans de handelingen onzer vergadering, waardoor zij terug bleven een behoorlijke attestatie van Classis en gemeente aan den voornoemden perzoon af te geven, zo vond het merendeel der vergadering de attestatie en het getuigschrift voldoende om tot het examen over te gaan. Toch blijft de vergadering onzeker, want na enige bespreking lezen we: Nadat over en weer veel gesproken was over de handel van Noord-Holland, is een brief gelezen van den Heer MiddelGa naar voetnoot2 ouderling van Amsterdam, de welke behelst getuigenis van de handelingen dier kerkeraad omtrent den Heer Bömcke, alsmede een loffelijk getuigenis aangaande den perzoon en zijn gedrag... Het examen vindt daarna voortgang. Geëxamineerd wordt in de Hebreeuwse en Griekse taal, de exegese; en de candidaat doet een preekvoorstel. Dit alles gebeurt op 10 september en de volgende dag, 's morgens om zes uur (!), wordt het examen voortgezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan wordt candidaat Bömcke geëxamineerd in de dogmatiek, de kerkgeschiedenis, ambtelijke vakken en de kennis aangaande de Heilige Schrift. De vergadering gaat hierna in comité; de beide examinatoren oordelen ‘met alle vrijheid tusschen God en hun geweten den heer Bömcke te kunnen toelaten tot de H. bediening, maar om eenige kundigheden niet te verliezen en andere versterkt te krijgen, was hun oordeel, dat de Heer Bömcke nog een maand of zes bij hun ter studie moest komen...’. De Heer Bömcke wordt dan met algemene stemmen toegelaten. Na te zijn binnengeroepen verklaart hij bereid te zijn aan de gestelde voorwaarde te voldoen, tenminste als zijn ouders en de gemeente van Giessendam ermee accoord gaan. Van de zijde van één der partijen is blijkbaar bezwaar gemaakt, want reeds na ruim zes weken, namelijk op 27 oktober 1844, wordt H.G. Bömcke door ds. G.J. Raidt van Herwijnen, te Giessendam in het ambt bevestigd. Op de classicale vergadering van 5 november 1844 is ds. Bömcke voor het eerst aanwezig. Ds. Dijksterhuis van Dordrecht stelt echter aan de orde, of aan ds. Bömcke wel zitting kan worden verleend. Het blijkt, dat de Amsterdamse kerkeraad de gang van zaken in Zuid-Holland ten aanzien van Bömcke blijft afkeuren. Daardoor voelde Dijksterhuis zich ook verhinderd, ds. Bömcke te bevestigen. De meerderheid der vergadering wil evenwel aan ds. Bömcke zitting verlenen, hetgeen dan wordt besloten. Men wil deze zaak verder laten rusten ‘en dus maar stil voortgaan, latende de Amsterdammers aan hunne plaats.’ Toch zal er nog een brief worden geschreven aan de Amsterdamse kerkeraad, hetgeen leidt tot een antwoord en repliek, maar daarmee behoort ook deze kerkrechtelijk wat vreemde zaak voorgoed tot het verleden. Op de classicale vergadering bovengenoemd heeft één en ander nog een kleine moeilijkheid ten gevolge: Dirk Verheij weigert aanvankelijk aan ds. Dijksterhuis de broederhand te geven, daar deze ds. Bömcke niet heeft willen bevestigen. Na enige ‘uiteenzetting liet oud. Verheij zich overreden’ dit alsnog te doen.
Ds. Bömcke is niet lang predikant geweest. De laatste kerkeraadsvergadering die hij bijwoont is die van 19 april 1847. Hij overlijdt op 10 mei 1847 te Hardinxveld (!) op 24-jarige leeftijd. Aan de loffelijke getuigenissen, die Bömcke ontving van zijn Amsterdamse mede-broeders, voegt KapteijnGa naar voetnoot1 nog het volgende toe: ‘...de gemeente (was) na slechts twee jaren dien jeugdigen maar uitnemenden dienaar in haar midden gehad te hebben, weer herderloos.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zijn opvolger, ds. Hessel Meinderts Wiersma,Ga naar voetnoot1 gekomen van Thesinge (Gr.) wordt op 9 april 1848 door ds. H.H. Middel van Gorinchem, te Giessendam bevestigd. Reeds op 26 (28?) oktober 1849 vertrekt hij naar Vrijhoeve-Capelle. Over zijn arbeid te Giessendam is niets bekend.
Gedurende het tijdvak 1835-1869, dat wij in dit boek behandelen, waren verder nog predikant te Giessendam-Neder-Hardinxveld:
Op 28 juni 1853Ga naar voetnoot3 wordt Sliedrecht als een afzonderlijke gemeente geïnstitueerd. Tot die datum kerkten de Afgescheidenen van deze plaats te Giessendam.
In de jaren 1849-1869 - als de gemeente behoort tot de classis Dordrecht (die dan naast de classis Gorinchem bestaat) - vinden wij de volgende ouderlingen als afgevaardigden op de classicale vergaderingen (min of meer chronologisch gerangschikt): Dirk Verheij, K. van Holten, Jacob Bos, J.P. Visser, C. Westerhout, L. Beeuwkes, M. Broere, B. Hansum, P. de Jong, A. van der Plas, A. van Kleij, J. van der Plas en P. van der Jagt.
Uit het zojuist genoemde tijdvak - 1849-1869 - zijn ons weinig bijzonderheden aangaande ‘Giessendam’ bewaard gebleven. Wij willen hieronder enige zaken noemen, die wij vonden in de classicale notulen. Op de classicale vergadering van 3 mei 1854 brengen enige afgevaardigden van de classis Rotterdam de vraag naar voren, of hetgeen te Giessendam is gebeurd niet in strijd is met een besluit van de provinciale vergadering in november 1853 gehouden. Op deze vergadering is namelijk goedgekeurd de censuur door de classis Dordrecht geoefend over gemeenten, die tòch predikanten ‘van de richting Brummelkamp tot prediking toelaten.’Ga naar voetnoot4 En nu heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben de afgevaardigden gehoord ‘dat Ds. (S.O.) Los onder zijne leiding èn te Dordrecht èn te Giessendam proponenten van die rigting had laten beroepen, welke ook zoo hier als elders in de gemeenten der Classe van Dordrecht gepredikt hadden.’ Na enige gesprekken, zo lezen we, bekenden ds. Los alsmede de opzieners van Dordrecht en Giessendam ‘uit min doorzigt hierin gedwaald te hebben, dewijl zij meenden dat dit niet op proponenten die toch altijd in deze Provintien moesten onderzocht worden, maar wel op leeraars van die rigting toepasselijk was - doch nu overtuigd door de schriftelijke verklaring onzer Synodale vergadering van 1851,Ga naar voetnoot1 daar alle kerkelijke gemeenschap met Ds. Brummelkamp had opgehouden te bestaan, erkenden zij ter voldoening van de Rotterdamsche Commissie hunnen misslag.’ Daarna valt het besluit: ‘...de Classe zal die beroepen als nog niet approbeeren, maar dit uitstellen tot na den afloop der Synodale vergadering om alsdan naar omstandigheden te handelen.’ Het beroep door Giessendam circa april 1854 uitgebracht op proponent P. Wagenmaker blijft dus liggen tot na de synodale vergadering, gehouden de 8e juni 1854 en volgende dagen te Zwolle. Deze synode brengt gelukkig de vereniging met Brummelkamp c.s. Op de classicale vergadering van 2 augustus worden de beroepen van Dordrecht (prop. C. van Proosdij) en van Giessendam goedgekeurd en op 10 september 1854 wordt P. WagenmakerGa naar voetnoot2 te Giessendam bevestigd.
Op de classicale vergadering van 4 maart 1857 is het voornamelijk de kerkeraad van Giessendam, die bezwaard is over het toelaten van J.J. de Visser als predikant van 's-Gravendeel. Zoals wij reeds in hoofdstuk 10 ('s-Gravendeel) uitvoerig bespraken, concentreerden zich de bezwaren tegen proponent De Visser op zijn overtuiging aangaande de doop, de gemeente Gods, de plaats der wet in het leven der gelovigen en de waarde van zijn eigen ‘bekering’. Wij lezen in de notulen, dat tijdens genoemde vergadering ‘gisting’ ontstond in verband met het gevoelen van de inmiddels bevestigde ds. De Visser. Vooral ouderling L. Beeuwkes is bezwaard. Ook deze zaak komt - zij het ook na veel moeite - weer in het reine, zoals wij in hoofdstuk 10 zagen.
In 1860 worden onder meer B. Kersbergen en J. Conjong van de gemeente ‘ontbonden’. Zij hebben zich vermoedelijk aangesloten bij de Kruisgemeente. Ook waren in het jaar 1858 W. de Hoog en anderen ontbonden. Dit laatste was gepaard gegaan met een kanselboodschap, waarbij ds. P. Wagen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maker onder meer 1 Corinthe 5 vers 11 en 13 had voorgelezen. Vers 13 eindigt als volgt: En doet gij deze boze uit ulieden weg. De predikant had daarna gezegd: ‘...en daarom laten wij los en werpen wij uit W. de Hoog en meer anderen...’. De Hoog acht zich beledigd, temeer daar hij vóór de aflezing schriftelijk aan één der diakenen had kennis gegeven, dat hij niet langer tot de gemeente wenst te behoren. W. de Hoog dient bij de kantonrechter te Sliedrecht een aanklacht in en een eis tot schadeloosstelling ‘tot betering van nadeel in eer en goeden naam.’ Maar zijn eis word afgewezen in een uitvoerig vonnis. De rechter overweegt, dat de betreffende predikant niet het oogmerk heeft gehad te beledigen; integendeel de gedaagde ‘heeft vervuld eenen pligt aan zijn ambt verbonden.’ Ook heeft de eiser niet alleen niet bewezen schade te hebben geleden ‘maar zelfs geene aanwijzing heeft opgegeven, welke tot zulk eene gevolgtrekking zouden kunnen leiden...’Ga naar voetnoot1
Op 5 oktober 1864 meldt de gemeente van Giessendam op de classis, dat de afgezette predikant van Gameren Theeuwis de WithGa naar voetnoot2 zich sedert 21 augustus 1864 met zijn gezin ‘tusschen de gemeente Giessendam en Sliedrecht heeft gezet,’ en tegen het besluit der provincie aldaar ‘tegenover die genoemde Christ. Afgesch. gemeenten de predikdienst waarneemt.’ De With kan in zekere zin de opvolger van ds. B. Sterkenburg worden genoemd. Hij overlijdt op 27 maart 1868. Wij komen op deze zaak in dit hoofdstuk nog terug.
In juni 1866 wekt Giessendam de kerken in de classis op tot het houden van een biddag ‘met het oog op de heerschende cholera en andere oordeelen Gods.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dirk Verheij (1788-1860)Kapteijn schrijft,Ga naar voetnoot3 dat in het jaar 1856 - dus tijdens het predikantschap van P. Wagenmaker - wordt besloten dat Dirk Verheij des zondagsavonds in een derde samenkomst der gemeente een predicatie zal lezen ‘om de inkomsten te vermeerderen.’ In mei 1860 wordt een aanvang gemaakt met het bouwen van een nieuwe kerk. Deze wordt op 25 november in gebruik genomen en op 10 december 1860 wordt de school geopend in het oude kerkgebouw ‘en daarin een lang gekoesterde wensch der broeders vervuld en hun gedurig gebed verhoord.’ ‘De man die van den beginne af aan leiding had gegeven, ja als de ziel van het werk der afscheiding was geweest, en die ook financieel veel had opge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
offerd, Dirk Verheij, mocht dat niet meer beleven. Hij is den 3en Juni 1860, een maand nadat het besluit was genomen een nieuwe kerk te bouwen, in den Heere ontslapen.’
Wij willen hier nog een enkel woord wijden aan het leven en de arbeid van deze merkwaardige en wijze man, alsmede aan zijn nagelaten geschriften.Ga naar voetnoot1 Wat dit laatste betreft, wij kennen van hem:Ga naar voetnoot2
Dirk Verheij werd in 1788 te Werkendam geboren. Zijn jeugd bracht hij aldaar door; later woonde hij te Hardinxveld. Wij krijgen de indruk, dat Verheij niet onbemiddeld was. Bij enige processen staat: zonder beroep. Vermoedelijk heeft hij na 1835 als ‘rentenier’ zijn krachten gewijd aan de gemeente van Giessendam, inzonderheid tijdens vacatures. In januari 1824, dus op 35-jarige leeftijd huwt hij te Wijk, in het Land van Altena, Antonia Roose. Hij overlijdt zoals reeds gezegd in 1860, zijn vrouw begin 1856. De eerste indruk, die de geschriften van Verheij op de lezer maken, doet wellicht vermoeden, dat hij vroeger of later in het kamp der Kruisgezinden is terechtgekomen, maar het tegendeel is waar. Verheij is door alle moeilijkheden en stormen heen een steunpilaar - want zo mogen we het wel zeggen - geweest èn gebleven van de Afgescheiden gemeente te Giessendam. Evenwel zetten wij bij sommige woorden van hem een vraagteken. Het is gemakkelijk, misschien ook goedkoop te zeggen, dat hij een kind van zijn tijd was. Want daarmee is hij beslist niet getypeerd. Wel is tekenend voor zijn geschriften, met name zijn brieven aan ‘bekommerde zielen’ dat de twijfel zulk een grote plaats in zijn denken inneemt. Evenzo het steeds zoeken in eigen zieleleven naar kenmerken der genade. Anders gezegd: wij menen, dat Verheij niet goed het verschil heeft gezien tussen het geloven in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest èn ‘het geloven dat hij geloofde.’ Anderzijds moet het ons in de eerste plaats iets zeggen, dat een predikant als P. Wagenmaker, die na Giessendam de kerken van Haarlem, Vlaardingen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rotterdam en Hilversum met ere heeft gediend, een woord van aanbeveling gaf bij ‘Gedachtenis’ en ‘Een kort verhaal’. Wagenmaker schreef onder meer, dat Verheij aan zijn ‘medereizigers naar de eeuwigheid’ wil mededelen, welk een liefde, genade en ontferming de Here hem bewezen heeft. In de tweede plaats: veel in het door Verheij in het onder 1. en 2. genoemde, mag als gezond worden bestempeld. Bij hem geen bijzondere openbaringen, geen gezichten, maar steeds een verwijzen naar het Woord van God. ‘Gedachtenis’ geeft in 22 bladzijden een ernstige opwekking de HEERE te dienen. Het bestek van dit boek laat niet toe veel te zeggen van de beide brievenbundels. Vastgesteld moet worden, dat Verheij, bij al z'n twijfelingen en ook bij zijn pogingen anderen daarvan te bevrijden, te weinig grijpt en wijst naar de genademiddelen. Slechts zelden spreekt hij over de bediening van het Woord en de sacramenten. Alleen aan het eind van zijn leven noemt hij tweemaal de preken van ds. Wagenmaker. Hij is door deze preken bijzonder gesterkt geworden - ongetwijfeld is hij een groot vriend van laatstgenoemde geweest. Zijn godsdienstige ervaringen zijn ook te zeer individueel; bijna nooit schrijft hij erover zich te verblijden te midden van en met de gemeente van Christus. Verheij moet een groot liefhebber zijn geweest van de ‘oude schrijvers’. Hij wekt op de werken van Comrie, Erskine, Boston, Owen, Th. Shephard, Hellenbroek, Schortinghuis en Sicco Tjaden te lezen; ds. Johannes Groenewegen wordt bij herhaling geciteerd. In 1857 schrijft hij: ‘...al de nieuw uitgekomene boeken welke niet van den ouden stempel, van over de honderd jaren zijn, heb ik afgeschaft...’.
‘Een kort verhaal’ - omvang 48 pagina's - spreekt van Verheij's grote zielestrijd van zijn 14e tot zijn 21e jaar. Gedurende die jaren, zo schrijft hij, had hij geen kennis aan de Heere Jezus Christus. Op 15 januari 1827, dus op 39-jarige leeftijd, werd hij ‘onverwachts met angst en schrik aangedaan.’ Maar hij vond vertroosting en kracht in Jesaja 43 vers 25: Ik (zegt de HEERE), Ik ben het die uw overtredingen uitdelg om Mijns naams wille, en Ik gedenk uw zonden niet. ‘Nu gevoelde ik dat de banden van het ongeloof en (de) twijfeling verbroken werden, en nu geraakte ik voor mijzelven in de volle verzekering dat God mij om Christus wille alle mijne zonden vergeven had...’ Toch stormt het ook daarna nog vele malen in de ziel van Verheij: ‘...benauwde stikdonkere nachten van duisternis... schrikkelijke aanvallen over dood en eeuwigheid... dan weder vleeschelijke begeerlijkheden en lusten...’. Maar eindelijk breekt in zijn leven het volle licht der genade door. Op één van de laatste bladzijden van ‘Een kort verhaal’ lezen we: Twee van de grootste wonderen zijn mij wel eens voorgekomen, die er hier op aarde gebeurd zijn, namelijk deze: vooreerst dat Gods Zoon mensch werd, op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aarde kwam, ons vleesch en bloed aannam, zich zelven overgaf aan hoon, smaad en alle lijden, ja den toorn Gods Zijns Vaders moest dragen, den smartelijken kruisdood stierf, om vervloekte zondaren van den vloek en den eeuwigen dood te verlossen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II - De ‘Vereenigde Christelijke Gereformeerde Gemeente met de Synode van Dordrecht 1618 en 1619 te Giessendam en Sliedrecht’Wij zullen haar - zoals we reeds schreven - de Kruisgemeente (van Giessendam c.a.) of de gemeente van ds. B. Sterkenburg noemen. Over deze gemeente is reeds het één en ander gepubliceerd:
Wij menen, dat het niet nodig is, alles te herhalen, wat in het bovenstaande wordt genoemd. Liever willen we naast het maken van enige samenvattende opmerkingen, een aantal niet eerder gepubliceerde bijzonderheden vermelden. Ds. Bastiaan Sterkenburg (1809-1900)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bastiaan Sterkenburg werd op 3 januari 1809 te Almkerk geboren. Na enige studie in de theologie, zowel te Leiden als te Groningen - waarbij geen examens zijn afgelegd - gaat hij oefenen en komt begin 1840 in aanraking met een gezelschapskring te Giessendam. Reeds in april 1840 sticht men met elkaar een gemeente, die te Giessendam 61 volwassenen met 57 kinderen telt, en te Sliedrecht 17 volwassenen en 9 kinderen. Er worden aanvankelijk iedere zondag godsdienstoefeningen gehouden onder meer ten huize van weduwe Govert Tromp en haar zoon Huig Tromp, zoals wij in hoofdstuk 4 reeds zagen. Daarna wordt er een schuur tot kerk ingericht, terwijl het aangebouwde huisje Sterkenburg tot pastorie dient. Nadat hij in 1841 te Gorinchem is gehuwd en er kinderen zijn geboren, wordt er in deze pastorie ‘Buitendams verwijderd van de dijk no. 98’, waar imen moet leven van de geef, armoede geleden. Sterkenburg gaat eind 1845 naar Nieuwerkerk op Duiveland. De kerkeraad van de Afgescheiden gemeente te Giessendam schrijft dan: ‘Na een treurig verblijf van weinige jaren is hij in een armoedige toestand naar een dorp in Zeeland vertrokken.’Ga naar voetnoot1
Mede vanwege de vervolging wendt de gemeente van Sterkenburg zich circa 27 april 1840 tot de Koning met een request teneinde ‘in de burgerlijke maatschappij’ te worden erkend. Het verzoekschrift luidt als volgt (wij laten enige niet belangrijke gedeelten weg). Aan Zijne Majesteit den Koning! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen en liefhebben, tot hunne droefheid hebben moeten zien, dat hunne synode van Dordrecht nagenoeg twee honderd jaren verbindend stand gehouden heeft, door de Synode van 's-Gravenhage is ontbonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5e. Dat zij... nu reeds vier jaren hunne eigene armen hebben onderhouden en nu door des Heeren gunstige beschikking een gebouw hebben ingerigt, geheel geschikt voor hunne gemeenschappelijke godsdienstoefeningen, met een zeer geschikte woning voor predikant, staande in een stil gedeelte van het dorp Giessendam, afgezonderd van den weg of dijk No. 98. De ondertekening van het request is als volgt:
Personen woonachtig te Giessendam:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Personen woonachtig te Sliedrecht:
De burgemeester van Giessendam, N.F. van Steenbergen, schrijft naar aanleiding van het request op 25 mei 1840 aan de gouverneur van Zuid-Holland onder meer het volgende. Dat de meeste ondertekenaars van het request alhier, alleen door den invloed, die de bedoelde Sterkenburg op die menschen schijnt uit te oefenen, tot deze vereeniging zijn toegetreden en alleen zeer enkelen uitgezonderd, tot den geringen, zelfs behoeftigen en armoedigen stand en vooral ook tot de minst verlichte klasse dezer gemeente behooren, gelijk de vele handmerken dergenen, welke niet kunnen schrijvenGa naar voetnoot1, genoegzaam aanduiden, waarbij komt dat sommige vrouwen alleen op aandrang harer echtgenooten en om de rust in het huisgezin te bewaren, zich hebben laten bewegen, haren naam of een kruisje op het request te stellen. In het request - onder ten 3e. - wordt vermeld, dat de gemeente een ‘huishoudelijk reglement’ of een kerkenorde ‘in gereedheid’ heeft gebracht. Het is interessant op te merken, dat dit reglement nagenoeg gelijkluidend is aan dat van de Afgescheiden gemeente te UtrechtGa naar voetnoot2. Enige belangrijke wijzigingen zijn, dat Sterkenburg c.s. spreken van: ‘De aanneming tot lidmaten der gemeente geschiedt op belijdenis des geloofs of op de belijdenis der Waarheid...’; en ‘De kinderen die gedoopt zijn zullen naarstiglijk onderwezen worden in de leer des genadeverbonds, opdat zij in de leer der Waarheid van den Drieëenigen God, in Wiens naam zij gedoopt zijn, mogen opgevoed worden en zoo zij de beteekende zaak des Doops door Gods genadig voornemen in Christus Jezus mogen deelachtig geworden zijn van de inwendige roeping en trekking des Geestes in de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
keering des zondaars, alzoo met de gemeente den dood des Heeren mogen verkondigen in het H. Avondmaal’. BosGa naar voetnoot1 merkt op: ‘De “ligging” der kruisgezinden komt hierin, voordat er van eenig kerkelijk verband met die groep sprake is, reeds duidelijk openbaar.’
Het bovengenoemde request wordt door de landsregering van de hand gewezen, aangezien de verzoekers niet hebben voldaan en voldoen aan het koninklijk besluit van 5 juli 1836. Tengevolge daarvan gaat - zoals we zagen in hoofdstuk 4 - de stroom der boeten onverminderd door. Sterkenburg betaalt de boeten niet en wordt op 31 december 1840 te Gorinchem gegijzeld. Reeds op 4 januari 1841, geeft Koning Willem II opdracht deze maatregel onmiddellijk op te schorten. Op 6 januari wordt Sterkenburg uit de gijzeling ontslagen. Nadat hij, reeds enige dagen daarna, bij de Koning op audiëntie is geweest, worden bij koninklijk besluit van 9 januari 1841 de voorwaarden voor erkenning en toelating van Afgescheiden gemeenten aanmerkelijk verzacht.Ga naar voetnoot2 Met een verzoekschrift gedateerd 20 maart 1841 wendt de groep Sterkenburg zich opnieuw tot de Koning. Wij moeten er van afzien, dit request, dat tamelijk uitvoerig is, hier geheel of gedeeltelijk weer te geven. Dezelfde gedachten als in het verzoekschrift van april 1840, komen ook in dit stuk naar voren. Het blijkt, dat de gemeente nu tevens een aantal leden te Hardinxveld telt. Men houdt nadrukkelijk vast aan de naam ‘...Gereformeerde Gemeente...’. Echter: over het huishoudelijk reglement wordt niet meer gerept; in de plaats hiervan is getreden de Dordtse kerkenorde. Een belangrijk element is ook het volgende. In april 1840 bestaat de kerkeraad naast B. Sterkenburg uit: Aart Multum, Cornelis Westerhout ouderlingen; Johan Peter Loch, Tijs Huijsman diakenen. Op 20 maart 1841 hebben de ouderlingen alsmede diaken Loch zich reeds aangesloten bij de Afgescheiden gemeente van GiessendamGa naar voetnoot3. De kerkeraad van de Kruisgemeente heeft dan de volgende samenstelling: ds. B. Sterkenburg; Ook een aantal andere leden is overgegaan naar de Afgescheiden gemeente. De Kruisgemeente heeft een flinke aderlating ondergaan.
Na een nieuwe audiëntie etc. en na een niet geringe ambtelijke correspondentie maakte de Koning na 27 maart 1841 aan zijn ministers zijn ‘verlan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen kenbaar’... ‘dat, ofschoon deze afgescheidenen niet erkend zijn, echter maatregelen worden genomen om hen niet te bemoeilijken en om hen voor vervolgingen vrij te waren, in afwachting dat over hun erkenning als gemeente zal zijn uitspraak gedaan.’ De regering blijft echter staan op het standpunt, dat zij niet kunnen worden erkend onder een naam waarin het woord ‘Gereformeerde’ voorkomt. Maar bij koninklijk besluit van 26 mei 1841 wordt bepaald, dat zij als ‘bijzondere personen... boven het getal van twintig ‘Godsdienstig’ mogen tezamen komen, indien zij daartoe vergunning vragen bij het plaatselijk bestuur. Hoewel er geen enkele aanwijzing is, dat door de leden van de Kruisgemeente deze weg is ingeslagen, weten we toch, dat genoemde gemeente, hoewel niet door de regering erkend, na mei 1841 niet meer is bemoeilijkt in de uitoefening van haar godsdienst.
De gemeente van ds. Sterkenburg zoekt na al deze gebeurtenissen contact met andere Kruisgemeenten. En op de ‘algemene vergadering’ van deze gemeenten, gehouden op 4 en 5 juni 1844 te Linschoten, zijn als afgevaardigden van ‘Giessendam’ aanwezig: ds. B. Sterkenburg en Arie van der Zouwen, ouderlingGa naar voetnoot1. In het najaar van 1845 wordt Sterkenburg te Nieuwerkerk op Duiveland beroepen en circa 1 december vertrekt hij uit Giessendam.Ga naar voetnoot2
Nog een enkele woord over de verdere lotgevallen van de Kruisgemeente te Giessendam. In maart 1846 ontvangt zij een nieuwe predikant: Willem Coenraad Wust,Ga naar voetnoot3 gekomen van Den Helder. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De consulent van Giessendam, de bekende C. van den Oever te Rotterdam, heeft echter geweigerd de beroepsbrief te tekenen, en acht zich zelf ook nadat Wust te Giessendam is gekomen, nog als zodanig in functie. Wust, zo zegt Van den Oever, is niet zuiver in de leer. De moeilijkheden in de classis Rotterdam stapelen zich reeds spoedig op. In die stiuatie vat Wust het plan op zijn gemeente vaarwel te zeggen en naar de Verenigde Staten te gaan. Dit wekt verontwaardiging in zijn eigen gemeente. Ouderling A. van der Zouwen en diaken P. Bosman gaan naar Rotterdam, om de ‘consulent’ te raadplegen. Deze besluit ‘als praeses van de classis en consulent van de gemeente Giessendam’ Wust te schorsen. Zijn gemeente kiest in meerderheid zijn zijde. Ouderling Van der Zouwen echter staat aan de kant van Van den Oever. Als de ‘algemene vergadering’ op 16 maart 1847 te Rotterdam bijeenkomt, vindt zij op haar tafel brieven van ouderling P. Bakker en het lid Jan Rietveld. Beiden staan kennelijk tegenover ds. Wust. De algemene vergadering bevestigt de schorsing, en als zowel Wust als zijn medestanders zich aan dit besluit niet onderwerpen worden zij ‘afgesneden van de gemeente.’ Dit geschiedt op de algemene vergadering van 28 maart 1848. Onder leiding van Wust vertrekt dan een een deel der gemeente naar Noord-Amerika. Reeds in 1847 was opgemerkt, dat de meeste leden van de Kruisgemeente te Giessendam zich niet officieel hebben afgescheiden van de Hervormde kerk. Ook dit wordt door het kerkverband onaanvaardbaar geacht. In 1848 verzoeken 15 leden van de Kruisgemeente verbonden te blijven aan de ‘vereenigde Gereformeerde gemeenten onder het kruis.’ Maar na 1848 zien wij geen afgevaardigden van enige gemeente te Giessendam meer op de algemene vergadering van de Kruisgezinden.
Van 1850 tot 1854 is W.C. Wust voor de tweede maal predikant van de Kruisgemeente Giessendam. Maar het valt hem niet mee. De gemeente is door de prediking van een rondreizend oefenaar,Ga naar voetnoot1 volbloed antinomiaan geworden. Midden 1854 gaat Wust voor de tweede maal naar de Nieuwe wereld. Hij schrijft dat ‘de leden (der gemeente) in hun groote verlichting voor de kerkedienst hun beurs dicht houden.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In augustus 1864 ontvangt de steeds buiten alle kerkverband levende gemeente een voorganger in Theeuwis de With, die in het jaar 1863 was afgezet als predikant van de Afgescheiden gemeente te Gameren. Hij overlijdt te Giessendam op 27 maart 1868, oud 54 jaar.Ga naar voetnoot1 Ons overzicht van de ‘gemeente van ds. B. Sterkenburg’ nadert zijn einde. Het is een droef relaas geworden.
De laatste predikant - tot nu toe - was Rijk Grüntke, in 1877 gekomen van de ‘Vrije Gereformeerde gemeente’ te Hasselt. In 1882 keerde hij naar Hasselt terug. In die tijd noemde men zich Oud-Gereformeerde gemeente. Na in 1908 te zijn gehalveerd, bestaat zij tot vandaag onder de naam: Vrije Gereformeerde gemeente. Zij onderhoudt relatie met enige andere vrije gemeenten, zoals te Rijssen en te Aalburg (N.-B.). |
|