| |
Bijlage IV
Reglement der Christelijk-Afgecheidene gemeente te Utrecht
Eerste hoofdstuk
Algemeene Bepalingen
Art. 1. De Christelijk-afgescheidene Gemeente te Utrecht, houdt de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland voor de uitdrukking van haar gemeenschappelijk geloof. Die Formulieren zijn: De Nederlandsche Geloofsbelijdenis, de Heidelbergsche Catechismus, en de Leerregels der Dordsche Synode van 1618 en 1619.
Art. 2. Allen, die in den naam van den drie-eenigen God gedoopt zijn, hun geloof in Dien God belijden, en die belijdenis door hunnen wandel niet tegenspreken, kunnen in de gemeente als lidmaten erkend en aangenomen worden.
Art. 3. Deze aanneming der lidmaten, op belijdenis des geloofs, geschiedt door de opzieners volgens den leiddraad van het kort begrip der Christelijke Religie, in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Hierbij zullen ten minste twee opzieners tegenwoordig behooren te zijn. Diegenen, welke niet in de gemeente gedoopt zijn,
| |
| |
behooren twee getuigen te hebben, uit de lidmaten der gemeente, van hunnen goeden wandel. Die hieraan niet kan voldoen, zal eenigen tijd beproefd worden, alvorens hij als lidmaat wordt opgenomen.
Art. 4. De jonge kinderen der zoodanigen worden evenzeer als lidmaten der gemeente erkend, en ontvangen als zoodanig het teeken en zegel des H. Doops. Alle lidmaten zijn verpligt hunne jonge kinderen zoo spoedig mogelijk den H. Doop te doen toedienen door een ‘wettig daartoe verordend dienaar’ in de gemeente.
Art. 5. Alle manslidmaten, die belijdenis van hun geloof hebben afgelegd en daarop ten H. Avondmaal zijn toegelaten, hebben het regt van stemming in alle zaken, ter welker beslissing de gemeente wordt opgeroepen.
Art. 6. Indien iemand der lidmaten van het H. Avondmaal voor eenen bepaalden of onbepaalden tijd is geweerd, heeft hij ook gedurende dien tijd geen regt, om mede zijne stem ter beslissing van eenige zaak uit te brengen.
Art. 7. Indien iemand van de gemeente is afgesneden, verliest hij daardoor alle aanspraak op eenige bezitting, regt en gebruik, welke de gemeente als zoodanig heeft. Door de wederopneming treedt hij weder in alle vroegere regten in.
Art. 8. Ieder lidmaat is verpligt naar zijn vermogen bij te dragen, ter voorziening in de gemeenschappelijke behoeften, namelijk, onderhoud van kerkelijke dienaren, noodzakelijke kerkelijke gebouwen en armenverzorging.
| |
Tweede hoofdstuk
Van de diensten
Art. 9. De diensten zijn driederlei: Dienaren des Woords, Ouderlingen en Diakenen.
Art. 10. De regering der gemeente wordt uitgeoefend door de gezamenlijke opzieners, zoo dienaren des Woords, als ouderlingen.
Art. 11. De verzorging der uitwendige behoeften geschiedt voornamelijk door de diakenen, met medeweten en overleg der opzieners.
Art. 12. De dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen worden tot hunne bedieningen in de gemeente verkozen door de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten.
Art. 13. Deze verkiezing geschiedt uit een onbepaald getal, of op voorstel van bepaalde personen, door den kerkeraad der gemeente, na voorafgaand vasten en bidden.
Art. 14. Hij, die verkozen wordt, moet de meerderheid der gestemd hebbende lidmaten op zich vereenigd hebben.
Art. 15. Indien bij eene eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid op zich vereenigd heeft, moet er dadelijk tot eene tweede stemming worden overgegaan uit diegenen, welke de meeste stemmen op zich vereenigd hebben.
Art. 16. De opzieners der gemeente hebben altoos het regt, om eenen verkorene vóór deszelfs bevestiging te onderzoeken. Indien er echter iemand verkoren is, die niet reeds in zulk eene bediening is werkzaam geweest, moet dat onderzoek altoos de bevestiging voorafgaan.
Art. 17. Zoo iemand niet al de stemmen op zich vereenigd heeft, zal de verkorene drie achtereenvolgende rustdagen in de vergaderingen der gemeente worden afgelezen.
Art. 18. Wanneer tegen de verkiezing geene bezwaren worden ingebragt, zal de beroeping en bevestiging voortgaan. De beroeping wordt ten uitvoer gelegd door den kerkeraad. De bevestiging geschiedt door eenen dienaar des Woords.
Art. 19. De onderzoeking der kerkelijke dienaren geschiedt door de opzieners der gemeente, naar de regelmaat, die daartoe in Gods Woord wordt opgegeven.
Art. 20. De kerkeraden zullen zorgen, dat er, bij zoodanige onderzoeking, altijd een of meerdere dienaren des Woords tegenwoordig zijn.
Art. 21. Indien een der vereischten, in Gods Woord opgegeven, gemist wordt, zal de geëxamineerde onbevoegd verklaard worden tot de bediening, waartoe hij zich wenscht te begeven, of waartoe hij verkoren is.
Art. 22. Zoodanige afgewezene zal zich echter nader tot eene nieuwe onderzoeking kunnen aanmelden, en zal zulk eene onderzoeking niet mogen geweigerd worden. Hij,
| |
| |
die op eenen buitengewonen tijd wenscht onderzocht te worden, zal de onkosten, die door zulk eene vergadering veroorzaakt worden, zelf moeten dragen.
Art. 23. Een ieder, die tot eenige dienst in de gemeente bevestigd wordt, moet vóór die bevestiging de Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland onderteekenen, omdat dezelve in alles overeenkomen met Gods H. Woord.
Art. 24. Indien iemand die ondertekening weigert, zal de bevestiging niet voortgaan. Zoo hij bij voortduring blijft weigeren, zal zijne verkiezing worden vernietigd, en zullen de opzieners verder de Christelijke tucht op hem toepassen.
Art. 25. De onderscheidene dienaren in de gemeente worden bevestigd volgens de Formulieren, daarvoor in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.
Art. 26. Niemand, die wettig door Gods gemeente tot eenige dienst in de gemeente geroepen wordt, zal zich aan de opvolging van zodanig beroep willekeurig mogen onttrekken, zoo hij na gedaan onderzoek daartoe bevoegd verklaard is door de opzieners der gemeente. Indien een wettig geroepene hardnekkig blijft weigeren, zal de Christelijke tucht op hem worden toegepast.
Art. 27. Zij, die, wegens hunne werkzaamheden in de gemeente, geen tijdelijk beroep kunnen waarnemen, of dit slechts gedeeltelijk kunnen doen, behooren naar gelang der omstandigheden, door de gemeente bezoldigd te worden. De bezorging daarvan geschiedt door den kerkeraad.
| |
Derde hoofdstuk
Van de Uitoefening der Diensten
Art. 28. De dienaren des Woords moeten zoo veel mogelijk bezig zijn in de prediking des Evangelies; in de bediening der H. Bondzegelen en in het toezigt nemen in alles op de geheele gemeente, zoo wel wat betreft de huisbezoekingen, als de uitoefening der Christelijke tucht.
Art. 29. De dienaren des Woords zullen ook zorg dragen voor de opleiding der toekomende dienaren, en daarin gebruik kunnen maken van de hulp van zoodanige lidmaten der gemeente, die daartoe erkende gaven en bekwaamheden van den Heere ontvangen hebben.
Art. 30. De ouderlingen behooren met de dienaren des Woords in alle dingen zamen te werken, welke niet tot de prediking des Evangelies, en hetgeen daaraan onafscheidelijk verbonden is, behoort. In de kerkregering zijn de dienaren des Woords niet in magt verheven boven de ouderlingen, maar zijn allen aan elkander gelijk in magt.
Art. 31. De diakenen behooren al de liefdegaven ten behoeve der gemeente in te zamelen, en dezelve met overleg der opzieners te besteden, tot onderhoud der armen, tot instandhouding van het predikambt en van de gemeenschappelijke Godsdienstoefening.
Art. 32. De gemeente zal vermaand worden hunne bijzondere zoo wel als hunne gemeentegiften door middel der diakenen te bezorgen, om aan de bedoelde personen uitgereikt te worden; het zij met bekendmaking, het zij met verzwijging van den naam des gevers; opdat ongelijke bedeelingen, waaruit twisting voortkomt, worden voorgekomen. Hand. VI.
Art. 33. De diakenen zullen ten minste alle halfjaren rekening en verantwoording doen in de kerkeraadsvergaderingen; het zal hun evenwel vrijstaan, ter hunner ontlasting, dit te doen om de drie maanden.
Art. 34. Het aantal der dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen, zal bepaald werden door de opzieners, naar de behoefte der gemeente, en zullen de opzieners, wanneer zij tot het voorstellen van bepaalde personen overgaan, vooraf aan de gemeente vragen, of zij ook iemand kan aanwijzen.
| |
Vierde hoofdstuk
Over de Kerkelijke Vergaderingen
Art. 35. De kerkeraad, bestaande uit de opzieners en diakenen, zullen wekelijks ten minste eenmaal vergaderen, om met elkander over de belangen der gemeente te han- | |
| |
delen, en zoodanige verordeningen en besluiten te maken, als het welzijn en de goede orde der gemeente zal vereischen. Alle conscientie bindende besluiten zullen duidelijk met Gods Woord moeten bevestigd worden, zullende dezelve anders van geene kracht zijn.
Art. 36. De kerkeraadsvergaderingen zullen toegankelijk zijn voor de geheele gemeente, en zullen de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, altijd eene raadgevende stem hebben.
Art. 37. Uit de opzieners der gemeente zal een tot voorzitter gekozen, het zij voor eenen bepaalden, het zij voor eenen onbepaalden tijd. In die verkiezing hebben de dienaren des Woords den voorrang. Deze voorzitter zal de vergadering regelen en zorg dragen, dat een ieder ordelijk voordraagt, hetgeen hij te zeggen heeft. In geval van stemming draagt hij zorg, dat ieder zijne stem duidelijk en geregeld uitbrengt.
Art. 38. Ook zal in elke kerkeraadsvergadering een secretaris zijn, die des noods uit de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, kan gekozen worden; het zij voor eenen bepaalden, het zij voor eenen onbepaalden tijd. Deze secretaris zal zorg dragen voor de geregelde opteekening van het verhandelde. Het opgeteekende zal, nadat het op de volgende vergadering zal zijn voorgelezen en goedgekeurd, door den president en secretaris, ten bewijze van echtheid, onderteekend worden.
Art. 39. Geene zaken van kerkelijke tucht, wat betreft de toepassing derzelve op bepaalde met name genoemde personen, zullen in de kerkeraadsvergadering behandeld mogen worden, ten zij die personen vooraf afzonderlijk zijn vermaand geworden, alles volgens den regel Matth. XVIII: 15, 16. Indien echter de zonde algemeen bekend is, zal de kerkeraad duidelijk de zaak behandelen.
Art. 40. De diakenen zullen bovendien wekelijks afzonderlijk vergaderen, ter bezorging der ingezamelde gelden en ter bedeeling der behoeftigen.
Art. 41. Indien eenig lid van den kerkeraad een voorstel heeft te doen, waarover niet gevoegelijk in het openbaar gehandeld kan worden, en waartoe echter eene bijeenkomst der opzieners noodig is, zal dit kerkeraadslid daarvan kennis geven aan den president des kerkeraads, opdat deze eene buitengewone vergadering der opzieners kunne bijeenroepen. Van deze buitengewone vergaderingen der opzieners zal, in een afzonderlijk boek, aanteekening gehouden worden.
Art. 42. Er zal eene kist of kast aanwezig zijn, voorzien van ten minste twee verschillende sloten; den eenen sleutel te bewaren door den president, den anderen door den secretaris. In deze kist of kast zullen al de boeken en papieren, behoorlijk in orde gebragt, en verdere zaken van waarde, de gemeente toebehoorende (zoo dit noodig geoordeeld wordt, kan er voor de diaconie-gelden eene afzonderlijke kist zijn, op dezelfde wijze als boven,) bewaard worden. Elk halfjaar zal alles worden nagezien door den kerkeraad.
Art. 43. Er zullen wekelijks bijeenkomsten zijn, bepaaldelijk bestemd voor de catechisatie, zoo wel met de volwassenen als met de kinderen. Het aantal dier bijeenkomsten wordt, naar gelang der omstandigheden. door de opzieners geregeld.
Art. 44. De gemeente zal op den rustdag driemaal bijeenkomen ter gemeenschappelijke Godsdienstoefening. De regeling van de uren der bijeenkomsten geschiedt door de opzieners.
Art. 45. In eene dier bijeenkomsten zal de Heidelbergsche Catechismus worden verklaard voor de gemeente. Hij, die in deze verklaring voorgaat, zal vooral zorg dragen, dat de overeenkomst van dien Catechismus met Gods Woord duidelijk worde aangetoond, opdat de gemeente meer en meer leere verstaan, dat onze belijdenis niet gebouwd is op menschelijke redenering, maar op Gods getuigenis. Verder, dat de verhandelde waarheid dienstbaar gemaakt worde aan de practijk der Godzaligheid.
Art. 46. De dienaren des Woords zullen in die bijeenkomsten der gemeente het Evangelie prediken en de Sacramenten bedienen, volgens de Formulieren, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.
Art. 47. De ouderlingen zullen in die bijeenkomsten zorg dragen voor de goede orde in de gemeente. Zij zullen toezien, dat geene vreemde leer worde voorgedragen. Zij zullen de dienaren des Woords in alle voorvallende zaken behulpzaam zijn.
Art. 48. De diakenen zullen, bij het eindigen der Godsdienstoefeningen, de liefdegaven
| |
| |
der aanwezigen verzamelen, en deze in eene daartoe aanwezige bus of kist storten, om in de week te worden geteld.
Art. 49. De opzieners zullen zorg dragen, dat een daartoe bekwaam persoon uit den kerkeraad of uit de mansledematen, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, voorga in het gemeenschappelijk gezang. Insgelijks zal een lid des kerkeraads, of uit de gemeente, de opgegevene hoofdstukken uit Gods Woord voorlezen.
Art. 50. Op de werkdagen zal er zoo dikwijls gelegenheid zijn tot bijeenkomst der gemeente, als de kerkeraad stichtelijk zal oordelen.
Art. 51. Indien er leden uit den kerkeraad of mansleden der gemeente zijn, die ten H. Avondmaal zijn toegelaten, en die van den Heere de gave ontvangen hebben, om Gods Woord bekwamelijk uit te leggen, tot stichting, vermaning en vertroosting der gemeente, zal het gebruik maken van deze gave geenszins verzuimd, maar integendeel door de opzieners der gemeente geregeld worden, naar de ordening daarvan in Gods Woord 1 Cor. XIV.
| |
Vi[j]fde hoofdstuk
Van de Bediening der Sacramenten
Art. 52. Zij, die het Bondzegel des H. Doops wenschen te ontvangen, of aan hunne jonge kinderen te doen bedienen, zullen zich daartoe vooraf aanmelden in de gewone kerkeraadsvergaderingen, ten einde de opzieners in staat zijn, om zoodanig onderzoek te doen, als zij noodzakelijk zullen oordelen.
Art. 53. De bediening des H. Doops zal, zoo veel mogelijk, in de openbare bijeenkomsten der gemeente geschieden, volgens de Formulieren, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.
Art. 54. De kinderen der lidmaten. die gedoopt zijn, zullen naarstiglijk onderwezen worden in de leer des genadeverbonds, opdat zij belijdenis mogen doen van hun personeel geloof in den drieëenigen God, in Wiens naam zij gedoopt zijn, en alzoo met de gemeente den dood des Heeren te verkondigen in het H. Avondmaal.
Art. 55. Het H. Avondmaal zal, zoo dikwijls mogelijk, door de gemeente in hunne bijeenkomsten gebruikt worden. De bediening daarvan zal geschieden volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.
Art. 56. Indien iemand openbaar onder censuur gelegd is, zal de naam van den zoodanige vóór de bediening des H. Avondmaals worden afgelezen, het zij voor den eersten keer, het zij bij vervolg.
Art. 57. Indien eenig lidmaat der gemeente naar eene andere plaats met der woon vertrekt, zal aan den zoodanige eene attestatie worden uitgereikt van zijn geloof en wandel, nadat dit driemaal in de gemeente zal zijn afgelezen. Deze attestatie zal ten minste door den president en den secretaris des kerkeraads onderteekend worden.
| |
Zesde hoofdstuk
Van het Huwelijk
Art. 58. De lidmaten der gemeente, die zich in den huwelijksstaat wenschen te begeven, zullen van dit hun voornemen kennis geven aan den kerkeraad, opdat daarvan ten minste tweemaal aflezing kunne geschieden in de gemeente, en onderzocht worden, of er ook wettige redenen bestaan, volgens Gods Woord, waardoor zoodanig huwelijk moet verhinderd worden.
Art. 59. De opzieners zullen vooral toezien, dat er geene huwelijken worden voltrokken in de door Gods Woord verbodene graden van bloedverwantschap, zullende zoodanige vermenging met censuur en afsnijding achtervolgd worden, indien er geene verootmoediging en afstand gezien wordt.
Art. 60. De bevestiging des huwelijks geschiedt na het onderzoek, volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. Vóór de bevestiging zal het moeten blijken, dat aan de wettelijke bepalingen in de burgerlijke maatschappij voldaan is.
| |
| |
Art. 61. Huwelijken, die niet in den naam des Heeren zijn aangegaan en bevestigd, zullen niet als heilig erkend worden, maar als burgerlijk, en alleen tot deze wereld betrekking hebbende.
Art. 62. Door achtervolgende bekeering en belijdenis van zonden in het openbaar voor de gemeente, kunnen burgerlijke huwelijken geheiligd worden, naar de uitspraak van Gods Woord, 1 Cor. VII.
Art. 63. Huwelijken van de zoodanigen, die geene lidmaten zijn der gemeente, of die weigeren belijdenis van hun geloof af te leggen, kunnen in de gemeente niet worden bevestigd.
| |
Zevende hoofdstuk
Van de Huisbezoekingen
Art. 64. De opzieners der gemeente zullen gehouden zijn, om geduriglijk voort te gaan met het bezoeken der gemeenteleden in hunne woningen, en op alles behoorlijk acht nemen; zoo wel wat den geestelijken wasdom betreft, als op hetgeen betrekking heeft op den uitwendigen wandel.
Art. 65. In de huisbezoekingen zal naarstiglijk onderzocht worden naar de heiliging van den dag des Heeren; naar de huiselijke godsdienstoefeningen; naar de opvoeding der kinderen en dienstbaren; en in het algemeen ten ernstigste gewaarschuwd worden tegen gelijkvormigheid aan de wereld.
Art. 66. De hoofden der huisgezinnen zullen gedurig vermaand worden, om, voor zoo verre dit niet geschiedt, de huisgenoten voor te gaan in het gebed tot God, naar aanleiding der personele en dadelijke behoefte der huisgenooten.
Art. 67. Verwaarloozing van de huiselijke Godsdienstoefeningen moet met censuur, en, in geval van verharding daartegen, met afsnijding achtervolgd worden.
Art. 68. In iedere kerkeraadsvergadering zal de president aan elken opziener, die niet om andere werkzaamheden voor de gemeente, van het huisbezoek voor eenen tijd ontslagen is, afvragen, hoe vele huisbezoekingen hij in die afgeloopene week gedaan heeft; en of die huisbezoekingen ook aanleiding hebben gegeven tot eenig voorstel, betrekkelijk leer of wandel.
| |
Achtste hoofdstuk
Van de Christelijke Tucht
Art. 69. De gemeente zal gedurig ernstig vermaand worden, om acht te geven op elkander, tot opscherping der liefde en der goede werken; bij het ontdekken van eenige zonde in een' der lidmaten, daarover niet met anderen te spreken, maar persoonlijk en in het verborgen den gevallene te vermanen en te bestraffen, en, bij de verharding tegen herhaalde vermaning, den gevallene niet in den kerkeraad bekend te maken, ten zij de vermaning en bestraffing onder twee of drie getuigen beproefd is.
Art. 70. Een iegelijk lidmaat, die eenige verborgene zonde in den kerkeraad of op eene andere wijze openbaar maakt, zonder dat hij vooraf de particuliere vermaningen beproefd heeft, zal als een achterklapper bestraft, en bij verharding daartegen, gecensureerd worden. Hierdoor wordt echter geenszins verboden het vragen van raad en bestuur in de behandeing van eenige voorvallende zaak, bij een' der opzieners der gemeente. Integendeel wordt zoodanige raadvraging aangeprezen, ten einde noodelooze en onvoorzigtige vitterijen tegen te gaan.
Art. 71. Zonden, die uit haren aard en natuur openbaar zijn, moeten dadelijk in de kerkeraadsvergadering behandeld worden. In die behandeling zal echter wel de daad, maar niet de persoon genoemd worden. Er zal eene commissie benoemd worden uit den kerkeraad, om zoo mogelijk, met den aanbrenger, den gevallene te vermanen tot belijdenis van schuld, tot boete en bekeering.
Art. 72. De eerste trap van openbare bestraffing is de openbare ontzegging van het gebruik des H. Avondmaals; waarbij de gemeente zal opgewekt en vermaand worden, niet alleen om voor den gevallene te bidden in het verborgen, maar ook denzelven persoonlijk te gaan vermanen en opwekken tot boete en bekeering.
| |
| |
Art. 73. Indien deze openbare bestraffing niet achtervolgd wordt door belijdenis van schuld, boete en bekeering, zal zoodanig verhard zondaar van de gemeente worden afgesneden, volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig. De kerkeraad bepaalt den tijd, wanneer die afsnijding zal geschieden.
Art. 74. Indien een afgesnedene weder tot bekeering komt, zal hij na voorafgaande belijdenis van schuld en boete, en bewijs van bekeering, weder openbaar in de gemeente als lidmaat opgenomen worden, volgens het Formulier, daarvan in de Christelijke Gereformeerde Kerk aanwezig.
Art. 75. De schorsing en afzetting van eenig lid des kerkeraads, wegens valsche leer of ergerlijk gedrag, gaat in geval van verharding, gepaard met censuur en daarop volgende afsnijding. Dit heeft echter geene plaats, wanneer eenig kerkeraadslid, wegens bewezene onbekwaamheid tot de dienst, wordt ontslagen of afgezet.
Art. 76. Tegen een lid des kerkeraads zal geene beschuldiging aangenomen worden, ten zij dezelve duidelijk worde opgegeven en bevestigd door twee of drie getuigen. Zij die eenige beschuldiging tegen eenig lid des kerkeraads hebben, zullen gehouden zijn, om vooraf een' der opzieners over de zaak te spreken, eer dat dezelve in de kerkeraadsvergadering gebragt wordt.
| |
Negende hoofdstuk
Van het eervol Ontslag der Kerkedienaren
Art. 77. Indien eenig lid des kerkeraads, wegens ouderdom of toevallige gebreken, onbekwaam is geworden tot de bediening, wordt hem, zoo hij anders getrouw zijne dienst vervuld heeft, een eervol ontslag verleend.
Art. 78. Een kerkeraadslid, die een eervol ontslag heeft verkregen, zal evenwel regt van zitting en stemming behouden in de kerkeraadsvergaderingen.
Art. 79. Indien eenig dienaar in de gemeente, die eenige bezoldiging voor levensonderhoud ontvangen heeft, eervol wordt ontslagen, zal hem, indien hij daaraan behoefte heeft, die bezoldiging, het zij geheel, of gedeeltelijk, naar gelang der omstandigheden, worden gelaten. De bepaling hiervan geschiedt door den kerkeraad.
| |
Slotbepaling
Art. 80. Deze artikelen zijn alzoo gesteld met gemeen overleg, dat zij, indien de omstandigheden in de gemeente dit vorderen, veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en behooren te worden Dit geschiedt door den kerkeraad in de gewone kerkeraadsvergaderingen. Dit zal onverwijld moeten geschieden, wanneer het bewezen werd, dat iets tegen de uitdrukkelijke uitspraken van Gods Woord gesteld was. Willekeurige veranderingen zijn ongeoorloofd.
Utrecht, december 1838.
H.P. Scholte
H.G. Klijn
E. Takken
P.W. Lothes
|
|