| |
Twintigste hoofdstuk
Alweer Wolfgang Brunner
Met een sombere uitdrukking op het gelaat trokken de beide vrienden af. Franz scheen onder de indruk van het lot, dat zijn familie bedreigde, en Charlie voelde medelijden met zijn vriend.
‘Zou je vader nu helemaal die schuld niet kunnen betalen?’ vroeg hij, toen ze een eindje verder waren.
‘Een deel wel, maar niet alles.’
‘En kunnen de Krodls jullie tot betalen dwingen?’
‘Ja,’ antwoordde Franz, ‘tot betaling van alles, en anders kunnen zij van ons eisen al onze bezittingen af te geven, net zoals zij beweerde.’
‘Dat is toch al te gek!’ bromde Charlie. ‘Ik zou toch zo graag een middel vinden om jullie te helpen!’
‘Dank je, maar dat bestaat er niet. Er is maar één mens, die helpen kan.’ Franz tuurde naar de donkere omtrekken van de Bloedspits, die scherp tegen de lucht afstaken. ‘Als er maar enige waarheid zit in die legende, dan moet grootvader binnen een maand terugkeren....’
‘Waarom binnen een maand?’ vroeg Charlie verbaasd.
‘Omdat de koeien over een maand van de bergwei afdalen en wij dan onze uitbetaling voor boter en kaas krijgen. En dat is de gewone tijd, waarop de lui hier in Grünthal hun schulden betalen. Dus dan is het onze tijd ook.... En ik hoop ook, dat mijn grootvader dan terug zal komen,
| |
| |
omdat het dan juist de verjaardag van zijn vertrek is.’
Charlie wist er niets op te zeggen. Hij vond het jammer, dat Franz weer zulke onzin opdiste.
De jongens troffen Martin Brunner in een vrolijke stemming aan. Hij was zo opgetogen over wat er met de Krodls gebeurd was. dat de jongens het niet waagden hem de woorden van vrouw Krodl over te brengen.
‘Als die schurken maar eenmaal uit de weg geruimd zijn, dan kan niets Wolfgang Brunner meer beletten zijn koeien hierheen te drijven. Wat zal dat een heerlijke dag voor me zijn! Wat zullen de mensen wel zeggen! Ze zullen niet meer praten over onze armoe en onze schulden.... Ze zullen weer eerbied voor ons tonen. Wij betalen al onze schuld en daarna....’
En zo babbelde hij door. De jongens keken elkaar angstig aan. Vrouw Brunner begon gejaagd voor het avondeten te zorgen. Ze aten leverknoedels, waarvan Charlie zoveel hield, maar ditmaal had hij geen trek. Hij at zwijgend en was blij, toen het maal voorbij was en hij kon vertrekken.
‘Ga maar,’ zei de vader van Franz en hij wreef zich vergenoegd in de handen. ‘Zolang ik er niet bij ben, kan er toch niets gebeuren en ik kom pas morgenochtend.... als het dynamiet er is.... Ha, ha, ha, ha!’
De jongens namen afscheid en vertrokken. Het was bijna donker. De Bloedspits stond vaag en dreigend tegen de duistere hemel. Zwijgend liepen Charlie en zijn vriend de berg op naar de weide. Ergens op de helling brandde een lantaarn. Die moest van een van de melksters zijn.
‘Ik zal hier maar afslaan,’ zei Franz somber.
‘Tot morgenochtend dan maar!’
‘Ja, goede nacht!’
‘Goede nacht!’
Charlie ging naar huis, vertelde, dat hij al bij de
| |
| |
Brunners gegeten had en liet zich vermoeid op een stoel neervallen. Bij gebrek aan iets beters zei hij loom:
‘Die gendarmes zullen het kasteel vannacht zeker wel bewaken.’
‘Ja, daar hoef je je niet om te bekommeren.’
‘Neen, daar heb ik ook geen zorg over,’ zei de jongen met een zucht. ‘Ik heb al genoeg narigheid aan mijn hoofd.’
Zijn vader keek hem verbaasd aan, en toen vertelde Charlie van de bedreiging van vrouw Krodl en van de hardnekkigheid, waarmee Brunner en zijn vrouw de terugkomst van den ouden gemzenjager bleven verwachten.
‘Ik heb mijn hele leven nooit iets zo dwaas gehoord,’ verklaarde de jongen met nadruk. ‘Die koeien mogen wel klimijzers aan hun poten hebben, anders komen ze er nooit, zo oud als ze al moeten zijn.... Meer dan vijftig jaar, stel je voor!’
Hij lachte, maar zijn vader bleef ernstig en schudde het hoofd.
‘Toch jammer! Zo'n vertrouwen is wonderlijk!’
‘Wonderlijk? Het is onzinnig, omdat er nooit iets van kan komen! Ik denk, dat die gemzenjager zijn betovering.... Och, wat kan het me ook schelen, ik ga naar bed! Die malle legende werkt op mijn zenuwen!’
‘Dan doe je het beste met te gaan slapen,’ zei zijn vader, een boek opnemend.
Charlie kleedde zich loom uit en kroop onder de dekens. Hij voelde, dat hij vooreerst niet in slaap zou raken. Een uur later begaf zijn vader zich ook naar bed en sliep terstond in. Maar de jongen lag te woelen en te tobben over het ongeluk, dat dreigend boven de Brunners hing. Hoe kon zijn vader, anders zo medelijdend met anderen, zo rustig slapen! Heel de nacht droomde Charlie van gemzenjagers en betoverde koeien, van oude kastelen en grotten en gevechten in donkere gangen. En juist toen hij voor het eerst
| |
| |
meende in te dommelen, hoorde hij de stem van zijn vader zeggen:
‘Er uit! Het wordt een drukke dag vandaag. Ik ben bang, dat er van mijn gewone werk geen steek zal komen.’
‘Kunt u dan aan niets anders dan aan uw werk op de gletscher denken?’ vroeg de jongen plagend.
Maar het gaf niet veel, want zodra het ontbijt was afgelopen, haastte de professor zich weg om gauw nog enkele opmetingen te doen.
‘Ik moet de resultaten nog even optekenen, voordat de mensen zich hier verdringen en al mijn merktekens vertrappen,’ riep hij onder het heengaan.
Charlie waste de borden en liep toen naar buiten. Over de hellingen lag een dun laagje sneeuw, dat een scherp contrast vormde met de bruine herfstkleuren van de struiken. Van het kasteel zag hij een rookkolom opstijgen en er waren enige mensen. De gendarmes, die de hele nacht wacht gehouden hadden, waren zeker aan het koffie zetten. Bij hen stond een groepje dorpelingen, waaronder Martin Brunner herkenbaar was. Charlie keek over de gletscher heen naar de helling, waar de koeien graasden. Hij was blij, dat hij Franz naar zich toe zag komen. Ondanks de vinnige kou droeg deze korte kousen en 'n open halskraag. Hij scheen somberder dan ooit.
‘Wat scheelt er nu weer aan?’ vroeg Charlie.
‘Och.... dat mens daar in de hut!’
‘Vrouw Krodl?’
‘Ja. De andere is bang en zegt niet veel, maar zij doet niets dan dreigen.’
‘Hm, dan is het maar goed, dat je hierheen bent gekomen.’
‘Ja, zeg dat wel.’
Uit de richting van het kasteel klonken luide kreten. Het was Martin Brunner, die stond te schreeuwen
| |
| |
en met zijn stok te zwaaien en naar het dal te wijzen. De jongens keken die richting uit. Vlak voorbij de bocht in de weg naderde een lange rij mensen uit het dorp, een groepje gendarmes, die iets droegen, en daarachter weer een hele stoet van druk pratende en gebarende mensen en kinderen. Het dynamiet was er en allen wilden getuigen zijn van het ongewone schouwspel.
‘En daar,’ wees Charlie naar de bergwei, ‘komt er nog een.... als ik me niet vergis, is het vrouw Krodl!’
Ze was het werkelijk. Met opgestroopte mouwen holde ze voort. Haar gezicht was vuurrood van inspanning, om toch maar gauw op het kasteel te zijn. Ze had de gebaande weg verlaten en liep door struiken en over rotsblokken heen.
Toen de mannen met het dynamiet het kasteel hadden bereikt, was de vrouw de rand van de gletscher genaderd en ze schreeuwde met schrille stem:
‘Schei uit! Dat mogen jullie niet doen! Ik zal jullie aanklagen! Weg met dat gemene goed....!’
‘Houd haar op een afstand,’ beval de inspecteur rustig tot zijn mannen en hij keek de kring der omstanders rond. ‘Waar zijn de jonge Brunner en zijn vriend? Ah, zijn jullie daar? Kom dan hier! Ja, vlak bij me.’
Aan de gevangenneming der gebroeders Krodl werd nu met kracht gewerkt. De gendarmes drongen de dorpelingen terug tot aan het kasteel en anderen droegen het dynamiet naar de gletscher. De inspecteur greep de jongens bij de hand en legde hun uit, dat hij van plan was een gat te maken in het gewelf der grot. Hij vroeg hun zo goed mogelijk van boven af te bepalen, waar de grot moest liggen. Na enkele minuten gezocht te hebben, kraste de koeherder met de punt van zijn bergstok in het ijs.
‘Ik denk, dat het zowat hier is,’ zei hij.
‘Ik ook,’ bevestigde Charlie zijn mening. ‘Het kan niet meer dan een paar voet hier vandaan zijn.’
| |
| |
Op dat ogenblik klonk een groot lawaai van de helling, waar de menigte opeengepakt stond. Martin Brunner en de vrouw van Kleine Krodl voerden een heftig twistgesprek. De vrouw uitte allerlei bedreigingen en de man vertelde met heftige gebaren, hoe zijn familie altijd geweest was en hoe ze weer worden zou.
Franz schudde bedenkelijk het hoofd, toen hij dat alles van de gletscher af hoorde.
‘Nu zullen de Krodls wel nooit meer enig medelijden tonen,’ zei hij. ‘Ze zal nooit vergeten, hoe hij tegen haar uitpakt. Als hij er nu toch maar mee ophield!’
‘Ik zal er wel een eind aan maken,’ zei de inspecteur beslist en hij liep erheen.
De jongens konden niet verstaan, wat hij zei, maar het gevolg was, dat Martin Brunner op slag bedaarde en dat de vrouw de helling afdaalde, de stroom overstak en op de bergweide ging staan, waar ze alles, wat er voorviel, goed zien kon. Toen keerde de inspecteur naar de jongens op de gletscher terug.
‘Dus je bent er wel zeker van, dat we hier boven die grot zijn?’
‘Ja, meneer.’
‘Mooi zo! Mannen, kom dan hier met een paar bijlen en hak een gat!’ beval hij.
Twee man gingen aan het werk, totdat de inspecteur het gat groot genoeg vond. Voorzichtig pakte hij een dynamietpatroon uit. Met een bundeltje papieren in de hand kwam Charlie's vader naar hem toe. De inspecteur vroeg zijn raad over het aantal patronen, dat nodig zou zijn.
‘Ik denk een stuk of zes,’ antwoordde de professor.
‘Dan zes! En zorgt er voor, mannen, dat de lonten er goed aan bevestigd zitten. En dan met de contactdraden terug naar de gletscherrand.... Allemaal op een veilige afstand blijven!’
| |
| |
‘Wacht!’ schreeuwde een schrille stem. ‘Wacht!’ Het was vrouw Krodl, die over het ijs aan kwam rennen. ‘Dat zul je laten! Dat zou een moord zijn!’ riep ze woedend. ‘Je moet hun nog eerst kans laten om zich over te geven.’
‘Dat heb ik gisteren al gedaan,’ zei de inspecteur bedaard. ‘Maar als je het beter vindt, dan wil ik het nog wel eens proberen.’
Hij liep naar de mond van de tunnel en riep zo luid hij kon:
‘Het is jullie laatste kans! Geef je over, of het dynamiet ontploft!’
Allen luisterden in spanning, maar er werd geen geluid vernomen.
‘Kom er uit!’ schreeuwde de inspecteur nogmaals. ‘Voor het laatst.... geven jullie je over of niet?’
Weer volgde een stilte en toen klonk van beneden een gesmoorde stem: ‘Ja.... we komen!’
De inspecteur richtte zich op met een trek van weerzin op het gelaat.
‘Laten ze me eerst al die moeite doen! Dat hadden ze gisteren evengoed kunnen zeggen!’ bromde hij.
Vrouw Krodl holde intussen langs de morene naar het kasteel. Het volk drong ook op en de gendarmes hadden veel moeite, om het in bedwang te houden.
‘Daar zijn ze!’ zei Franz, Charlie aanstotend.
Een voor een kwamen de gebroeders Krodl uit de tunnel te voorschijn, waarop ze terstond door de gendarmes werden gevangen genomen en weggevoerd. De oudste had van schaamte zijn hoofd gebogen, maar de jachtopziener gedroeg zich alsof hij de eerzaamste burger van het gehele Grünthal was. Hij liep zo hard door, dat de gendarmes moeite hadden, hem bij te houden en de mensen verdrongen zich van alle kanten om hem heen. In minder dan geen tijd was de oude ruïne geheel verlaten, en bleef alleen de
| |
| |
inspecteur op de gletscher over met professor Loomis, zijn zoon en Franz.
‘Wel bedankt voor uw hulp!’ zei de inspecteur.
‘Niets te danken.’
‘Er volgt natuurlijk een gerechtelijk onderzoek. Ik denk in Landeck. Kunt u daar ook verschijnen, professor, en die twee jongens meebrengen?’
‘Ja, dat zal wel gaan.’
‘Goed. U hoort nog wel nader van me. Drommels, ik zou dat dynamiet bijna vergeten. Vervelend, dat ik het weer moet terugsturen.’
Professor Loomis keek toe, hoe hij voorzichtig de patronen uit het gat haalde en bij de overige inpakte.
‘Wat ik zeggen wil, inspecteur, hebt u dat dynamiet verder niet nodig?’
‘Neen, voor zover ik weet niet.’
‘Mag ik het van u hebben.... Kopen dan altijd?’
‘Maar waarvoor?’ vroeg de inspecteur verbaasd.
‘Voor mijn onderzoek naar de ijsstructuur onder aan de gletscher. Er is hier in de buurt een heel belangrijke, maar moeilijk toegankelijke spleet. Als ik die wat kon verwijden, zodat ik er beter ik kon doordringen....’
‘O, dus wilt u hier en daar het ijs laten springen?’
‘Ja. Ik meen daartoe verlof te hebben.’
‘Dat zal wel. En bent u bekend met de behandeling van die patronen?’
‘Ja.’
‘Ja.... ja.... och, dan zie ik er geen bezwaar in. Als u me een cheque voor het bedrag kunt geven en de zaak verder in orde brengt, voordat u het land hier uitgaat, dan zal er op het ministerie ook wel geen bezwaar tegen bestaan. En mij bespaart het de moeite van het transport naar Innsbruck.’
Professor Loomis tekende een ontvangbewijs en de
| |
| |
inspecteur nam afscheid. Netjes ingepakt lag het dynamiet op het ijs.
‘Het is wel niet de juiste manier om een gletscher te bestuderen, maar het is wel gemakkelijk,’ gnuifde de professor.
De jongens waren te veel met de gebeurtenissen van het ogenblik bezig om naar hem te luisteren.
‘Kom,’ zei de professor levendig, ‘laten we aan het werk gaan. We hebben al genoeg tijd met dat geval van de Krodls verteut. Charlie, probeer jij nu eens zowat de helft van die patronen mee te dragen, zonder te vallen.’
Franz liep weg in de richting van de Engte.
‘Waar ga jij naar toe?’ vroeg de professor.
‘Naar de hut op de wei.’
‘Kun je niet bij ons blijven? Zijn de koeien niet goed bezorgd?’
‘Dat wel, meneer, maar....’
‘Hij is overstuur door de dreigementen van vrouw Krodl,’ zei Charlie zachtjes. ‘Als ik u was, dan liet ik hem maar gaan. Alleen kan hij....’
‘Kom terug!’ riep de professor, alsof hij niets gehoord had. ‘Toe, wees nu een flinke kerel.... Franz, luister eens, je moet die dingen wat van je afzetten en daarvoor is niets beter dan een bezigheid, die je gedachten in beslag neemt. Daar is dit dynamiet goed voor. Ik moet het gebruiken, voordat het vochtig wordt, en ik heb hulp nodig. Als jullie me nu eens samen hielpen!’
‘Goed, mijnheer, als u dat graag hebt....’
De jongens droegen toen samen met den professor het dynamiet naar een plek bij de diepe spleet. Met hun houwelen groeven ze een diep gat en waren behulpzaam bij het leggen van de lont. Ook Schnau kwam er nieuwsgierig aan snuffelen.
‘Jaag die hond weg!’ waarschuwde de professor. ‘Zo dadelijk zullen we iets heel bijzonders met de gletscher
| |
| |
zien gebeuren. Mijn collega's zouden het misschien niet goedkeuren, als ze me zo bezig zagen,’ eindigde hij lachend.
Charlie keek zijn vader verwonderd aan. Zó had hij hem nog nooit meegemaakt. Deed hij misschien alleen zo uitbundig om de zorgen van Franz wat te verjagen?
‘Is de kust veilig?’ vroeg de professor, rondkijkend. ‘Ja, alle dorpsmensen zijn met de gendarmes meegelopen. Als ze bij ons gebleven waren, hadden ze heel wat meer beleefd.’
Hij drukte op het knopje van de electrische batterij en het volgende ogenblik kwam er een geweldige ontploffing. Met een doffe knal rees het ijs omhoog en stortte kletterend in duizenden brokken en schilfers naar omlaag. Er was een groot gat in de gletscher ontstaan.
‘Haal nu de houwelen en kom mee,’ zei de professor. ‘Nu zul je wat interessants te zien krijgen.’
Met hun drieën klauterden ze in het gat. Ze vorderden maar langzaam over de brokken ijs. Schnau was bij de ontploffing hard weggerend, maar keerde nu snuivend en hijgend terug en blafte luid van opwinding.
‘Net zoals ik gedacht had,’ zei de professor, een stuk ijs opnemend. ‘Als ik nog een beetje meer liet springen, had ik misschien genoeg bewijs voor mijn theorie. Laten we de andere patronen er nu ook maar aan wagen. We hebben ze nu eenmaal toch!’
Ze hakten een nieuw gat, ditmaal aan de onderzijde van de scheur, die reeds in de gletscher ontstaan was. De professor plaatste zelf de ladingen verwijderde zich dan naar de plaats, waar de ontstekingsbatterij was neergezet. Charlie merkte, dat zijn vader aarzelde en blijkbaar niet goed wist, wat hij doen zou.
‘Is er iets niet in orde?’ vroeg de jongen.
‘Wat zou er niet in orde zijn?’ vroeg zijn vader ontwijkend. ‘Ik wil alleen maar zeker zijn, dat ik mijn
| |
| |
dynamiet op de voordeligste manier gebruik. Het is de laatste lading en als ik die....’
Maar in plaats van verdere uitleg te geven, drukte hij plotseling op 't contactknopje. Ten tweede male vloog het ijs de lucht in. Daarna namen de jongens hun houwelen weer ter hand en drongen voorzichtig vooruit in de gemaakte opening. Met woedend geblaf stoof Schnau naar het gat toe.
‘Gauw!’ riep de professor. ‘Houd hem terug!’
Franz, een beetje verbluft door de scherpe toon van den professor, riep de hond terug. De geleerde kroop, zonder zich om de jongens te bekommeren, zo vlug hij kon in de ontstane opening. Ze volgden hem, glijdend en struikelend, tot ze opeens met een kreet van afgrijzen stil bleven staan. Want vlak voor hen, half door ijs overdekt, bevond zich een dode man. Het was de ‘wachter in het ijs’, zoals ze hem, bij hun eerste onderzoek in de spleet, genoemd hadden.
‘U hebt hem gedood, vader!’ stamelde Charlie vol ontzetting.
De professor keek Franz onderzoekend aan.
‘Franz,’ zei hij ernstig, ‘ik zou wel eens willen weten, of jij dezen man soms kunt herkennen.’
‘Neen, mijnheer,’ antwoordde Franz. ‘Is het soms een lid van de bende van Krodl?’
‘Natuurlijk niet. Het is.... je grootvader.... de vermiste gemzenjager!’
|
|