| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk
Koeien of spoken?
De jongens stonden versteld over hun vondst. Het was zo iets heel anders dan ze verwacht hadden. Ze bleven gehurkt zitten kijken naar de indrukken der koeienhoeven in de vochtige grond voor de poort van het kasteel. Koeiensporen en niet anders dan koeiensporen! Wat een tegenslag!
Charlie Loomis sprong het eerst overeind en riep:
‘We moeten maken, dat we hiervandaan komen, voordat iemand ons ontdekt!’
Franz zei geen woord. Hij volgde zijn vriend werktuiglijk de helling af, over de bergstroom heen, en weer tegen de helling op naar de bergweide, waar de bellen der grazende koeien tinkelden bij elke stap, die de dieren deden. Grauwkleurige koeien liepen overal in het rond. Dezelfde dieren, die enige weken geleden naar boven gedreven waren, om daar de zomer door te brengen. Het waren echte koeien!
‘Maar.... daar heb je ze!’ riep de jonge Amerikaan verbaasd uit.
‘Ja!’
Het was het eerste woord, door Franz gesproken, sedert de ontdekking der koeiensporen bij de poort van het oude kasteel.
‘Onze koeien zijn dus denkelijk die kant uitgedwaald en hebben die sporen gemaakt,’ meende Charlie.
De jonge Tiroler keek hem aan, alsof hij geen woord begreep van wat hij zei.
‘Laten we eens aan deze zijde van de gletscher gaan kijken,’ stelde Charlie voor. ‘Kom, dan vinden we wel, hoe het in elkaar zit!’
Ze liepen langs de gletscher en bekeken aandachtig de
| |
| |
lange ijsvlakte. Er kon naar hun mening slechts één plek zijn, waar de koeien met enige mogelijkheid naar het gesloten jachtterrein konden zijn overgestoken. Die plek werd de Engte genoemd, omdat daar de rotsen de gletscher als het ware insnoerden tot op een derde gedeelte van zijn gewone breedte.
‘Vroeger dreven we de koeien hier altijd overheen,’ zei Franz tot zijn vriend, ‘maar dit jaar is Kleine Krodl gekomen, om ons te zeggen, dat we het niet moesten doen, omdat er een gevaarlijke spleet in het ijs was.’
Charlie knikte slechts. Hij was op zoek naar koeiensporen. Maar hij vond niets. De grond was er vochtig en zacht genoeg om er sporen in achter te laten, maar ze waren toch nergens te bespeuren. Ze doorzochten de omtrek grondig, vlak langs het ijs, verderop en ook tussen de rotsblokken, die de morene van de gletscher vormden. Om zeker te zijn zochten ze zelfs enkele honderden meters naar beide kanten van de Engte, voor het geval de koeien er op een ander punt overgetrokken mochten zijn. Maar het gaf niets. Het scheen wel zeker, dat de dieren niet in de nabijheid van het vervallen kasteel waren geweest.
‘Ik wist het wel,’ mompelde Franz. ‘Het zijn onze koeien niet geweest!’
‘Maar het moeten toch iemands koeien geweest zijn! Is er aan de andere zijde van de gletscher nergens een kudde, die naar deze kant kan zijn afgedwaald?’
‘Neen.’
En wat de Tiroler jongen zei, viel niet tegen te spreken. De gletscher zakte van de Bloedspits af als een brokkelige, woeste rivier, waarover geen koe heen kon komen, behalve dan bij de Engte, waar de jongens hun onderzoek hadden ingesteld. Aan de andere zijde strekte zich het verboden jachtterrein uit, dat ruig begroeid en slechts door in het wild levende dieren bevolkt was. Er woonde geen enkel
| |
| |
mens die kant uit. Meer naar beneden bevond zich het dennenbos, maar ook daar woonde niemand, die koeien hield. Dat was met het Steinthal eveneens het geval.
‘Maar het is toch denkbaar, dat er een paar koeien over de heuvelrug gekomen zijn, en zo hun weg naar het kasteel gevonden hebben,’ hield de jonge Amerikaan vol.
‘Hoe is dat mogelijk? We zijn nog maar een dag of wat geleden in het Steinthal geweest en je hebt zelf gezien, hoe 'n woestenij dat is.’
‘Dat weet ik, maar die beesten, waarvan we de sporen hebben gezien, moeten toch ergens vandaan gekomen zijn! Er moet vee zijn aan de andere zijde van het Steinthal, en als dat zo is, dan moet dat hierheen verdwaald zijn. We kunnen in elk geval eens gaan kijken. Daar doen we niemand schade mee.’
Franz haalde de schouders op. Maar toch ging hij met zijn vriend mee en samen klauterden ze wel drie uur lang door het Steinthal heen naar de andere zijde, zonder enig succes. Die kant uit vonden ze niets dan woeste bossen, waar geen koeien konden grazen, en waar ze nergens de klank van koebellen hoorden rinkelen.
‘Ik geef het op!’ zei Charlie ten slotte, vermoeid onder een jeneverbesstruik neerzinkend.
Toch had hij het in werkelijkheid niet opgegeven. Hij was alleen maar ontmoedigd en daar raakte hij wel overheen. Hij richtte zich na een poosje op zijn elleboog overeind, en keek zijn vriend uitdagend aan. Franz stond naar de hoekige top van de Bloedspits te staren, die bijna zwart tegen de hemel afstak.
‘Wat zie je daar toch?’ vroeg Charlie.
‘Niks!’
‘En toch stond je ergens naar te kijken. Kom, zeg eens, wat denk jij nu eigenlijk van die sporen bij de poort van het kasteel?’
| |
| |
‘Koeiensporen!’
‘Maar van welke koeien?’
‘Van die van mijn grootvader!’
Charlie had aldoor wel gedacht, dat zijn vriend ze als zodanig beschouwde, en daarom had hij al vermeden, hem naar zijn mening te vragen. En nu was het er toch van gekomen!
‘Bedoel jij de koeien, waarmee die oude gemzenjager had moeten terugkeren?’
‘Juist. Ik weet wel, dat je die familiegeschiedenis niet gelooft, en sommige dingen ervan heb ik ook wel eens betwijfeld, maar toch moeten we het grootste deel ervan wel aannemen. Alles past als een bus in elkaar.’
‘Dat zie ik helemaal nog niet in!’
‘Toch is het zo,’ vervolgde Franz met grote beslistheid. ‘Grootvader is naar Zwitserland gegaan om een kudde koeien te kopen. Hij is door het Steinthal gegaan, omdat dit de kortste weg is om over de grens te komen. Maar hij kon niet door het Steinthal terugkeren, omdat daar te veel rotsblokken liggen, en de beesten dus gevaar liepen, hun poten te breken. We denken, dat hij van plan is geweest zo ongeveer dezelfde weg te nemen, waarlangs jij laatst alleen teruggekomen bent, of misschien door het dennenbos, waar Mayr woonde, dan voorbij het kasteel, en zo over de Engte. Ik ben....’
‘Wacht eens even!’ riep Charlie, hem onderbrekend. ‘Die redenering is glad verkeerd. Waarom zou hij over de Engte gaan, als hij, door de helling wat lager te volgen, rondom de gletscher had kunnen trekken?’
‘O, doodeenvoudig!’ antwoordde Franz op slag. ‘Toen grootvader, vijftig jaar geleden, ons dorp verliet, was de gletscher nog niet tot aan de Engte afgezakt. In plaats van ijs was daar nog gewone grond en een bergstroompje, dat gemakkelijk door te waden was. Iedereen volgde toen die
| |
| |
weg en het was dus heel natuurlijk, dat grootvader het ook deed.’
Daarop zweeg Charlie lange tijd. Het paste alles precies in elkaar, al was het hele verhaal dan ook onzinnig.
‘Ik zal vader en moeder eens vertellen van die sporen,’ zei Franz.
‘Neen, doe dat niet!’ zei Charlie heftig. ‘Dat zou nergens toe dienen, dan om je vader nog meer op te winden. Misschien berokkent het hem weer een beroerte of zoiets en dat kan gevaarlijk voor hem zijn, zegt vader altijd. En waar zou het goed voor zijn? In plaats van het tegen je ouders te vertellen, moeten we liever proberen nog meer van anderen te weten te komen. Er moet een andere uitleg mogelijk zijn! Dat moet beslist! Die oude gemzenjager en zijn kudde kunnen immers geen verklaring geven van het licht, dat we in het kasteel hebben gezien, dat weet je zelf ook wel.’
‘Daar heb ik wel aan gedacht,’ zei de Tiroler ‘maar misschien heeft grootvader zijn koeien tot aan die bouwval gedreven en kampeert hij daar nu. En dat licht maakt hij om....’
‘Als dat zo is,’ onderbrak Charlie hem meteen. ‘waarom keert hij dan niet naar huis terug?’
‘Omdat de gletscher hem de weg verspert.’
‘Hij kan toch helemaal naar beneden gaan en er dan omheen trekken?’
Franz haalde weer de schouders op, en heel zijn houding duidde aan, dat het onzin was te verwachten, dat behekste mensen net zo zouden redeneren als gewone, normale lieden.
Er kwam een trek van grote beslistheid op Charlie's gelaat en hij ging rechtop zitten. Zijn geduld raakte blijkbaar op.
‘Kijk eens hier,’ zei hij, ‘als jouw grootvader werke- | |
| |
lijk behekst is, dan zijn die koeien van hem het ook. En als hij geen sporen kan achterlaten, omdat hij een soort geest is, dan kunnen zijn koeien dat evenmin. Koeien, die sporen op de grond achterlaten, zijn werkelijke koeien, dat is niet te ontkennen!’
Nu begon Franz op zijn beurt te twijfelen. ‘Maar er bestaan geen echte koeien, die zulke sporen kunnen achterlaten!’
‘Zijn het dan soms geen koeiensporen?’ vroeg Charlie.
‘O ja, dat wel. Maar ze kunnen het niet zijn! Ze leken er wel op, maar het moeten de sporen zijn van een of ander stuk wild, dat ook gespleten hoeven heeft. Dat oude kasteel ligt al jaren verlaten. Het zou een heel geschikte schuilplaats zijn bij storm en onweer voor een of ander verdwaald stuk wild. Het gebouw staat op het verboden jachtterrein, waar allerlei soorten wild leven. Ja, natuurlijk, het zou een vrij groot dier moeten zijn, om net zulke indrukken te maken als een koeienpoot.... laten we zeggen.... een eland.’
‘Leven die hier dan?’
‘Die zijn in heel Tirol niet te vinden,’ verklaarde Franz stellig. ‘Er leeft hier geen enkel dier, dat zulke sporen kan achterlaten als een koe.’
Geen van beiden wist verder nog wat te zeggen, en omdat het tijd was en ze naar huis terug moesten, trokken ze de heuvelrug weer over. Daarna ging ieder zijn eigen weg, Franz naar de kaasmakershut en Charlie naar huis. Daar bereidde hij het avondeten en toen het bijna klaar was, kwam zijn vader fluitend binnen.
‘Zo, zo,’ zei hij, zijn paperassen neerleggend, ‘het geheim is zeker opgelost, dat je zo vroeg thuis bent!’
‘Nog niet opgelost, maar het gaat toch wel die kant uit,’ zei de jongen koppig. ‘Hoe maakt uw gletscher het vandaag?’
Professor Loomis zette zich aan tafel neer.
| |
| |
‘Dank je, heel best,’ antwoordde hij. ‘Die gletscher is voor mij spannender lectuur dan de mooiste roman, die ik nog ooit gelezen heb. Ik heb vandaag de kijker eens genomen en zo kon ik vaststellen, dat verderop het ijs een geweldige zijwaartse druk ondervindt. Zodra ik maar even kan, verplaats ik mijn onderzoekingsterrein naar de Engte.’
‘Zegt u eens,’ vroeg Charlie, ‘is er ergens in die Engte een spleet, die gevaarlijk is voor de koeien, als ze daar voorbij zouden komen?’
De geleerde keek verwonderd.
‘Dat ik weet niet. Toen we hier pas waren, heb ik een voorlopig onderzoek ingesteld, maar op het punt, waar de lui de gletscher overtrekken, is niets anders te vinden dan het einde van een scheur, maar dat kan onmogelijk een beletsel zijn voor een veilige overtocht.’
‘Mooi zo!’ zei de jongen en hij ging, zonder verder iets uit te laten, door met eten.
Er was dus wel een spleet, maar een die geen gevaar kon opleveren voor de koeien. Hij glimlachte bij zichzelf, en verkneuterde zich er in, dat hij nu een argument had, waartegen Franz niets zou weten in te brengen. Charlie wachtte na het eten tot zijn vader weg was, waste de vaat en zocht zijn vriend op. Franz zat zijn koeien te hoeden en keek somber voor zich uit.
‘Ik heb een idee,’ zei Charlie, zich naast hem neerzettend. ‘We moeten zekerheid zien te krijgen over die sporen, al is het alleen maar om je vader. Vind je ook niet?’
Franz knikte, maar zei niets.
‘Nou dan, we zijn het er niet over eens, hoe die sporen daar gekomen zijn, en dus kunnen we niet beter doen dan zelf een proef te nemen. Misschien zijn het afdrukken van koeienpoten, misschien die van een ander dier. Het is erg moeilijk om een dergelijke afdruk te vergelijken met die van een andere plaats. We moeten daarom jouw kudde over
| |
| |
de gletscher heen naar het kasteel drijven, dan hebben we de beide soorten sporen bij elkaar.’
De koeherder durfde eerst niet op dat brutale voorstel ingaan, en kwam er heftig tegen in verzet. Neen, dat ging onmogelijk! Het plan was onuitvoerbaar! Al was het alleen, om dat Kleine Krodl hen vast en zeker zien zou.
‘Niet waar!’ wierp Charlie tegen. ‘'s Morgens is hij er niet. Dan komt hij hier nooit!’
‘Maar dan misschien de kaasmakers.’
‘Ik denk van niet! Je hebt me verteld, dat ze in die schuur daar aan het karnen zijn, en die heeft aan deze zijde geen enkel venster. En bovendien, de Engte ligt zo laag, dat, als iemand daar oversteekt, ze hem uit de kaasmakershut niet zien kunnen, omdat dat kleine heuveltje hun het uitzicht beneemt.’
‘En als ze ons dan eens volgden?’
‘Waarom zouden ze dat doen? Ze hebben hun werk en het is toch heel gewoon, dat jij de koeien nu eens hier en dan weer daarheen drijft?’
Franz speelde zijn laatste kaart uit.
‘Ik ben bang voor die spleet in het ijs.... Kleine Krodl zei....’
‘Stoor je nu niet aan wat die zegt. Volgens vader is er geen enkel beletsel voor de beesten. Krodl heeft er belang bij, dat niemand van deze kant naar de overzijde komt, denkelijk omdat er aan die andere kant iets aan de hand is! We kunnen toch op weg gaan, en als er dan een gevaarlijke scheur is, kunnen we immers nog altijd terugkeren? Toe, zeg op, ga je mee?’
‘Ja,’ antwoordde Franz eindelijk, ‘we doen het!’
‘Morgen vroeg.’
‘Ja, heel vroeg.’
De jongens bespraken hun plan tot in de kleinste bizonderheden en namen voor de rest van de dag afscheid
| |
| |
van elkaar om niet, door te veel samen te zijn, achterdocht te wekken.
De volgende morgen heel vroeg ging Charlie er op uit. Franz wachtte hem reeds op de helling van de berg, en keek nu en dan naar de Bloedspits. Charlie keerde zich om en keek ook. Het was daarboven slecht weer, en de top was geheel omgeven door grauwe wolken, die in wonderlijk grillige vormen om de berg heenslierden.
‘Waar zijn je koeien?’ vroeg Charlie meteen op de man af.
‘Die grazen al in de buurt van de Engte.’
‘Zullen we dan maar gaan?’
‘Ja,’ zei Franz en hij nam zijn bergstok. Onderweg vertelde hij, welke maatregelen hij reeds getroffen had. Hij had zijn kudde verdeeld in twee delen, waarvan hij het grootste bij de kaasmakershut had achtergelaten, terwijl hij er slechts een stuk of vijftien in de richting van de Engte gedreven had. Daaronder bevond zich een oude koe, die reeds jarenlang gewend was voorop te gaan, als ze door de Engte trokken, en waarin Franz veel vertrouwen stelde, nu het er op aan kwam, de beesten over het ijs te krijgen.
‘Die is al aan de rand van de gletscher,’ zei Franz. ‘Ze is dat gewend. Als ik voor haar uitloop, komt ze me wel achterop. De andere volgen dan vanzelf en als jij dan helemaal achteraan blijft, kun jij ze wat aandrijven door te roepen en leven te maken. Zie jij iemand in de buurt?’
‘Geen mens. We hebben een prachtkans!’
En dat was zo. Kleine Krodl zat nog thuis en de kaasmakers waren achter de heuvel bezig. Professor Loomis werkte in zijn laboratorium. De jongens waren dus alleen. Van de hoge berg klonk een dof gerommel van de donder, alsof een reuzenstem hen waarschuwde, er vandaan te blijven.
Franz was langs de morene heengeklauterd, en sprak
| |
| |
de oude koe nu met zachte woordjes toe. Ze begon hem te volgen en haar bel klingelde welluidend. De andere beesten kwamen achter haar aan, aangevuurd door Charlie. Spoedig bevond hij zich op de gletscher. Het ijs was hier en daar ruw en brokkelig, maar op andere plekken glad. Zo trokken ze gestadig verder.
‘Wachten!’ riep opeens de koeherder, voor aan de stoet.
Hij had de scheur bereikt, maar zelfs in het nog onzekere licht kon hij toch zien, dat de spleet niet doorliep, en voorzichtig voerde hij de dieren er omheen. Dan ging het weer verder tussen de ruwe ijsblokken door, totdat Charlie eindelijk de helling aan de overzijde goed kon onderscheiden.
‘Kijk eens goed rond,’ riep hij zijn makker toe. ‘Zie je soms sporen van koeien daar aan die kant?’
Franz liep snel een eind vooruit. Voorbij de rotsachtige morene bleef hij stilstaan en bekeek de grond naar alle zijden aandachtig. Hij schudde het hoofd.
‘Geen sporen te zien!’ riep hij terug. ‘Drijf ze maar op!’
Charlie joeg de koeien voort, en na enkele minuten waren ze de morene over en klommen nu tegen de helling op in de richting van het kasteel.
‘Jaag ze niet zo op een hoop!’ riep Franz even later, zich omkerend.
‘Dat doen ze uit zichzelf!’ riep Charlie terug.
De koeien waren uit eigen beweging vlugger gaan lopen. Tot dan toe waren ze langzaam voortgesukkeld, zoals koeien meestal doen, maar nu scheen er iets in hun houding veranderd te zijn. De oude koe stiet een dof geloei uit, dat antwoord scheen te geven op het dondergerommel boven op de Bloedspits. Ook de andere dieren schenen erg opgewonden.
‘Wat scheelt ze toch?’ vroeg Charlie.
‘Ze ruiken de andere koeien!’ riep Franz terug.
Het scheen wel, of hij gelijk had. De koeien moesten
| |
| |
iets gewaargeworden zijn, dat de jongens niet konden bemerken, en hoe dichter zij bij het kasteel kwamen, des te duidelijker werd dat. De beesten renden naar de poort en begonnen te snuffelen en te klauwen over de sporen, die Charlie en zijn vriend de vorige dag ontdekt hadden. De oude koe sloeg de richting van het bos in, en likte onder het lopen de indrukken der hoeven af.
‘Ze heeft een spoor gevonden!’ riep Franz vertwijfeld. ‘Help me om haar terug te drijven, anders gaan de andere allemaal achter haar aan, regelrecht naar de Bloedspits!’
Charlie snelde den koeherder te hulp. Ze holden langs de zenuwachtige dieren heen, en met armgezwaai en geschreeuw slaagden ze er ten slotte in, hen terug te jagen. De beesten sloegen nu op hol en renden, met de staart in de hoogte, de helling af. De jongens liepen ze achterna en konden ze met veel moeite over de Engte terugdrijven naar hun weide. Langzamerhand werden de dieren rustiger en toen ze tusschen de andere koeien kwamen, begonnen ze weer gewoon te grazen.
‘Ik zeg je dan maar, dat ze de koeien van mijn grootvader roken,’ hijgde Franz in volle ernst. ‘Ze herkenden die sporen toch maar goed!’
En Charlie wist er niets tegen in te brengen. Wat zich daar bij dat oude kasteel had afgespeeld, was zó vreemd en onwerkelijk geweest, dat het nuchtere verstand er geen verklaring voor wist te vinden.
|
|