| |
| |
| |
Susanna Hoefnagel
Aan Constantijn Huygens, Den Haag, begin oktober 1622
Broer,
voor of mogelijk tegelijk met deze brief zul je uit een brief van de ambassadeur van onze onverwachte overwinning gehoord hebben, die ons gisteren zo plotseling in de schoot is geworpen dat het mij nu lijkt dat wij vannacht gedroomd hebben. Ik was zo in de war, dat ik niet schrijven kon. Toen wij aan tafel zaten, kwam er een bode dampend aanlopen met brieven voor de heren en voor iedereen, en met een stormhoed, die hij uit de hoop had gehaald. De details zul je voldoende horen, maar het is in elk geval een pak van mijn hart. Hoe het verder zal gaan, zal de tijd leren. Er zijn ook nog geen details in het bijzonder te schrijven, behalve dat Spinola was vertrokken en wel twintig wagens met wapens daar had laten liggen en veel gewonden, zieken, en kinderen en van alles. Men denkt dat Zijne Exc. nu in Bergen is. Ik kon het niet geloven. Ik zei al: ‘Laat het ons niet vergaan zoals destijds in Antwerpen.’ Toen men al van de kansel victorie gekraaid had, kwam de hinkende bode.
Als je de grote klok eens had kunnen horen! Hij werd wel geluid door honderd mannen, direct, geen halfuur nadat de bode was gekomen. En vervolgens luidden alle klokken van Den Haag: op het hof, in het ziekenhuis, op het stadhuis, in onze kerk. Al de jongens liepen met bellen over de straat. In het geschuthuis staat een grote klok, vooraan op de Plaats, daar sloegen de jongens met hamers op. 's Avonds ontstak men overal vuren; er waren alleen niet genoeg pektonnen, die moest men nog uit Delft halen. Voor het huis van de koningin schoot men veel geschut af, van die mortieren, of ik weet niet hoe ze heten. Het leek wel dat men in Bergen op Zoom was, zo'n lawaai was het. 's Middags preekte men in alle kerken; de mensen liepen
| |
| |
van alle kanten naar de kerk, alsof ze er naartoe gejaagd waren. God de Heer zij lof en dank voor Zijn grote genade, die Hij aan ons heeft geschonken, dat Hij deze trotse vijand, die zich zozeer heeft beroemd, heeft tegengehouden. Hoogmoed komt voor de val. Het is voor ons wel een onverwachte vreugde, want sinds Heidelberg heb ik niet durven denken dat het ons, die de straf veel meer verdiend hebben dan die mensen, beter zou gaan. Nu, Gods oordelen zijn wonderlijk en onbegrijpelijk. Moge Hij verder Zijn zegen geven en onze harten dankbaar maken, en laten wij Zijn goedheid niet misbruiken.
Toen de bode kwam, zat ik al aan mijn brief en las de brief die uit Antwerpen kwam van nicht Isabel. Zij schreef dat de jezuïeten afgelopen zondag gepreekt hadden dat de engel Sint-Michael hen voor Bergen sterkte en dat de duivel Beëlzebub diegenen sterkte die binnen waren. De kinderen des duivels waren veertig jaren in die moordkuil door de opperste duivel gesteund, maar zoals men altijd gezien had dat de engel won, zouden zij toch, ook al zou de strijd moeilijk en lang zijn, met een processie Bergen in trekken en het serpent de kop vermorzelen.
Zij hebben hun Ignatius onlangs met een ongeëvenaard groot feest heilig verklaard. En omdat er daarbij veel vuren zijn ontstoken, had men alle staken bewaard om ter ere van Bergen vuren te kunnen branden. Deze moeite hebben wij hun bespaard.
Er waren meer dan drieduizend zieken in de stad en meer dan vijftienhonderd gewonden in het Oosters Huis, in het ziekenhuis over de achthonderd, in het tuchthuis was het zo vol als het maar kon, en men had ook nog het Hessenhuis in gereedheid gebracht. Een van haar nichten was in het Oosters Huis geweest om zieken wat te steunen; zij kon de ellende die ze daar heeft gezien niet uit haar hoofd zetten: het was de hel na het leven, en verder zo vol armen, vrouwen en kinderen, en zo'n gebrek. De stad had de aalmoezeniers te hulp moeten schieten met twintigduizend gulden, anders konden ze het niet betalen. Al die arme boeren in ellende; waar zal nu nog al het krijgsvolk
| |
| |
blijven? Waarmee zal deze hoogmoedige man het bloed dat hij daar tevergeefs heeft laten storten kunnen verantwoorden? Of ze nu nog wat met elkaar zullen vechten, zullen wij zien.
Het was een lust en wonder om te zien, zoals iedere ooggetuige vertelt, in wat voor een mooi geordende stoet en met wat voor mooi uitgedoste manschappen Zijne Exc. uit Breda is gereden, en met zovelen dat men er de wereld mee zou kunnen winnen.
Nu zal ik deze brief beëindigen, want men wacht erop. Wees Gode bevolen en door ons allen zeer gegroet, en laat ons ook iets goeds van jullie horen. Wanneer zal Jacobus zijn ogen eens opendoen? Dag broer.
Juffrouw Dorp wilde schrijven, toen [...] ging, en nu is zij uit: het zal wel de volgende keer moeten gebeuren. Zij zei gisteren dat zij vuurwerk zou afsteken, al zou zij haar bontmanteltje verbranden en in de winter kou moeten lijden. Mevrouw van Sommelsdijk en haar familie zijn heel erg blij. Doe toch onze beleefde groeten aan de Heer van Sommelsdijk. Vader heeft geen tijd om aan je te schrijven, en broer ook niet. Als men nog iets meer weet, zullen zij je schrijven. Adieu.
| |
Aan Constantijn Huygens, Den Haag, 27 februari-6 maart 1624
Op 26 februari is broer vertrokken, 's middags om ongeveer twee uur. Direct nadat ik afscheid van hem genomen had, ging ik een lange brief naar Antwerpen schrijven, om je te vergeten, totdat Juffr. Van Dorp kwam met de goede Hubert, en toen die weg waren, kwam Juffr. Baersdorp praten tot zeven uur. Intussen kwam broer Maurits verslag doen van hoe hij neef Jacob Buycx de zeilen had zien hijsen. En het windvaantje is ook goed gebleven, en nu vanmorgen, de zevenentwintigste, mist het heel erg en het vaantje wil niet helemaal zoals ik wil, maar het doet het toch nog redelijk. En broer, die uit de Raad komt, zegt dat
| |
| |
de wind heel goed is. Dus waait hij dan speciaal voor jullie, totdat je over bent gestoken, want het dooit ook en dat met oostenwind.
Ook brengt broer het nieuws dat de oorlog in Friesland ook al voorbij is en al het krijgsvolk daar alweer weg, en dat ze in de buurt van Stakenbroek zouden zijn. Als die iets goeds tot stand brengt, zal het ook in dit journaal komen. De garde kwam gisteren hier binnen, toen jullie bijna scheep gingen: nogal aangeslagen, hoe moet het dan wel met hun Spaanse broeders gesteld zijn? Kortom, laten we toch dankbaar zijn, opdat God Zijn genade over ons blijft uitstrekken.
En nu krijg ik een brief uit Antwerpen, van de vierentwintigste; daar was het groot feest: er waren al vier steden in Friesland ingenomen, en ze hadden een grote buit behaald, en zo zou men die geuzen wel eens de baas worden! Een dag of twee daarvoor hadden ze buiten de grote klok horen luiden en sindsdien had men al zoveel opgeschept dat Jacques er niet van eten kon, en toen heette het dat er geluid werd voor Sint-Pieters stoel. En van zulke dingen stond de hele bricf vol. Hoe de Hertogin in alle kerken had laten bidden dat het nog veertien dagen zo door mocht gaan, om dit hele land zo uit te kunnen roeien, en zulke kost. Hoe verbaasd zullen ze nu staan te kijken! Het hele garnizoen uit Vlaanderen en overal vandaan was op de been, en een deel zou naar Bergen op Zoom gaan, en omdat ons garnizoen nu al vertrokken was zouden zij die stad nu ook wel krijgen; wat vind je van zulke druiventrossen?
En nu is het avond, en vanmiddag kwam buurvrouw wat praten en vroeg of ik wel wist dat Du Maurier naar huis ging en dat alle ambassadeurs van Frankrijk van alle kanten naar huis waren ontboden en anderen in hun plaats zouden komen, en dat iedereen die bij hen in dienst was al was ontslagen. Ik vroeg wanneer dat bericht gekomen was. Zij zei: twee dagen geleden; en ze was er erg bedroefd om, zoals je je kunt voorstellen. Het zal de man slecht vergaan, denk ik. En nu naar bed. Het weer is heel mistig
| |
| |
en stil, zodat wij niet kunnen raden waar je bent, behalve onder Gods hoede. Goedenacht, lieve broer.
D.d. 28 februari. Vanochtend hoor ik de klokken in de Grote Kerk heel duidelijk luiden en beieren en omdat wij hopen dat je nu genoeg wind hebt gehad, willen we hopen dat wij door deze andere wind weldra bericht van je zullen krijgen. En nu vanmiddag brengt Eyckberch hier bericht dat er vandaag een brief uit Antwerpen in de schepenkamer voorgelezen was, waarin behalve dat wat ik hierboven heb geschreven de volgende berichten stonden: Als zou hun leger al over de Zuiderzee tot voor Amsterdam zijn gekomen, waar ze alle schepen en alles in brand hadden gestoken, en dat de magistraat van Amsterdam bijeengekomen was om gezamenlijk te besluiten tot onderhandeling met de vijand. En dat de steden Naarden, Muiden en Weesp hun de sleutels wilden brengen, en dat ze in Gelderland nu zulke vaste voet hadden dat ze zich daar niet meer mee hoefden bezig te houden. Kijk eens waarmee ik mijn journaal vul! En toch, omdat die leugens zo opmerkelijk zijn, horen ze erin te staan. Het is waar, ze hebben daar in Friesland genoeg kwaad gedaan, wel honderd vijftig huizen platgebrand en ik weet niet wat nog meer; men zal het nog horen. Wat de drost Hooft betreft, die is zelf hier en heeft gevangenen hier gebracht, zodat er met hem geen problemen zijn, zoals men dacht en zei. En nu vanavond is Zijne Exc. geheel gezond weer thuisgekomen, God zij geloofd.
D.d. 29 februari, omdat de maand nu een dag meer heeft dan gewoonlijk. Vandaag heb ik niets anders gedaan dan geld uitgeven en schulden betalen. Ik zeg: ik mag nog niet sterven, want als we elke maand zoveel geld zouden uitgeven als ik deze maand heb gedaan, dan zou het wel bergafwaarts met ons gaan. Broer Maurits zegt dat wij een huis moeten zien te krijgen dat geen achteruitgang heeft. En nu vertelt men dat de vijand zich sterk samen heeft getrokken ergens in Hoogstraten of daar in de buurt, en met zestienduizend man sterk naar Breda trekt. Maar
| |
| |
ik hoop dat het zo erg niet zal zijn; ik weet er niets zekers over. We zullen het wel horen voor deze brief weggaat.
D.d. i maart, een vieze regendag, die ik doorgebracht heb met beide zusters, om alles eens op te ruimen en weg te bergen. Ik heb zesentwintig mantels geteld voor al het manvolk, met degenen die daar bij jou zijn en verder alles wat nog komt, wat niet een klein beetje rompslomp inhoudt. Maar nu is de rommel ook geordend, zoals het kantoor.
En nu is de vijand al weg van Hoogstraten en deze keer zullen zij hen wel te pakken nemen, hoop ik. En uit Frankrijk zijn goede berichten; de koning wil ons helpen met woorden en met werken, dubbelop: veel geld, veel voetvolk en ruiterij enz. En hiermee is het weer tijd om te gaan slapen. Broer is vanmiddag op bezoek geweest bij mijnheer Van Hardenbroek. Hij wilde een plaatsje aan het Voorhout hebben als onderkomen, maar dat was geen probleem. Hij heeft zijn handschoen thuisgebracht, en zo zit ik weer met jou te praten.
Vanavond kreeg ik een condoleancebrief van mijn vriendin Van Liere, die ik de hele tijd onder tranen gelezen heb. Dag, dag, goedenacht, broer; vergeet niet mij een paar handschoenen te sturen, met zwart stiksel. Ik heb zo'n paar, maar daar zit allemaal lint en borduursel op, dat kan ik niet gebruiken; ook zijn ze me veel te klein en zijn ze geschikt voor Constance, lijkt me.
D.d. 2 maart, niets gebeurd, behalve dat ik mevrouw Steelant op bezoek heb gehad. - Hier is de inkt doorgeslagen, daarom heb ik een ander blad genomen. - En dat de Spaanse ambassadeur in Brussel de Spaanse ambassadeur in Frankrijk geschreven had als zou graaf Hendrik van den Bergh al middenin het land zijn, en dat met veel vertoon van vreugde; en die ambassadeur was dit ook direct aan de Franse koning gaan vertellen, die daarop gezegd zou hebben: ‘Toch zal ik hen daarom niet verlaten.’ Verder dooit het erg en het blijft dooien, maar het ijs blijft toch nog allemaal ijs; en hiermee weer goedenacht, broer.
D.d. 3 maart, zondag, een melancholische zondag, die ik wel
| |
| |
voor de helft met huilen doorgebracht heb; zo komt het verdriet soms weer boven als het weer wat gegroeid is. Ik krijg dagelijks van alle kanten brieven met rouwbeklag en alom wordt vader evenzeer door vrienden als door vreemden betreurd. Iedereen klaagt dat ze zo'n goede vriend hebben verloren. Verder nog een brief van nicht Isabel van 28 februari. Toen waren ze daar nog even wijs of gek: Zijne Exc. zat in Utrecht in een kelder en durfde er niet uit komen, zo bang was hij om neergeschoten te worden; en hij had drie van de stadspoorten laten dichtmetselen. En bij de jezuïeten preekte men dat dit nu de wraak was voor de brandschatting bij Brussel. Maar zij zouden niet brandschatten of moorden; het was alleen maar om onze harten te vermurwen, opdat men hier zou weten hoe goed de vrede was die zij zo graag wilden hebben. En God was nu met hen: als wij hier een god op het water hadden, dan hadden zij er een op het land; en dat men nu toch van ganser harte moest bidden voor de overwinning op hun vijanden. En als er een paar geuzen in de kerk waren (zoals hij wist dat ze er waren), dat die dan moesten vertrekken, en dan zouden zij uit de grond van hun hart gaan bidden. Met de landszaken ging het nu heel goed; God was met hen. Zij waren al over de IJssel en veel verder, en bouwden daar forten en bruggen, en waren van plan er te blijven. Voordat nicht Isabel de brief afsloot was er een onheilsbode gekomen, die zei dat zij weer uit de Veluwe waren verdreven en dat ze er veren gelaten hadden; maar het was er een die graag wilde dat het zo was, zodat ze nog niet wisten hoe of wat. En toen zij dit schreef, was Zijne Exc. alweer in Den Haag. Als de wind nog niet wil waaien, zal deze brief nog barsten van de leugens. Dag broer, een goede nacht geve ons God. Van Kesseler nog niets gehoord.
D.d. 4 maart, niets bijzonders gebeurd. Wat bezoek gehad; dat gaat nog steeds zo door, zodat het laken nog tot het eind van de maand blijft hangen.
D.d. 5 maart, vanmiddag vertelde Mevrouw van Sommels- | |
| |
dijk dat er een paar matrozen gekomen zijn met het bericht dat jullie dinsdag al aan land waren gekomen. Ik kan het nauwelijks geloven, omdat het zo stil was en jullie zo laat scheep gingen. Wij zullen het horen. Verder de hele middag weer een reeks bezoeken gehad, en nog is dat niet alles.
D.d. 6 maart, woensdag. Vandaag is het een maand geleden, broer, dat wij bedroefd en blij waren om het verlies van vader en zijn genadige verlossing. Vandaag kwam er een brief van Kesseler aan jou, een zeer hoffelijke condoleancebrief over het verlies van vader. Hij is zeer bedroefd om zijn verlies, in het bijzonder wegens de goede relatie die hij in zijn contacten met hem had opgebouwd, en die hij met jullie voortzetten wil. Omdat ik nu haast heb, moet ik ermee ophouden.
Wat de zaken betreft zegt hij dit:
wat het akkoord van mijn partij betreft, hoewel in geweten niet schuldig, heb ik omwille van de eer en goede naam al veel over me heen laten gaan. God kan het in een ander weer goedmaken. Mij blijft in vrij eigendom de Rapensweerst rechtens toebehoren, wat een mooi stuk land is, en dan de halve tiende binnen Veen, waarover ik graag weer met u zal onderhandelen ten aanzien van een ruil met het landgoed, dat buiten Antwerpen gelegen is. Ik moet alleen weten of ik met mevrouw de weduwe of met de erfgenamen in het algemeen, of met iemand van de nagelaten kinderen in het bijzonder hierover moet onderhandelen. Wilt u alstublieft met elkaar hierover spreken en de zaken zo regelen dat het voor leven en sterven van beide kanten de meeste zekerheid kan bieden. Hun antwoord hierop wacht ik af. We hebben nog vijf weken tot onze beschikking voor het vorige contract afloopt. Hiermee enzovoort.
Ik moet zien wat men hierop zal antwoorden. Ik wilde dat je hier was. Ik hoop zo snel mogelijk te horen of het daar met jullie lang of kort zal duren. Lodewijk Verssen is hier uit Frankrijk. De heer Huygens is de bruidegom van de dochter van de heer Lintelo. En nog een bruidegom, die niet vergeten mag worden,
| |
| |
is de zoon van de oude notaris Danckaert, sinds ongeveer een halfjaar weduwnaar. Hij trouwt met de kamenierster van juffrouw Volbergen, Trijntje Trijntjen. Zij geeft haar duizend gulden mee ten huwelijk. Niet over praten, niet over praten: de bruidegom van de dochter is in Engeland, zoals je weet. De heer Nederson laat weten dat hij afreist, en ook Adriaan Gysels; een van beiden geef ik mijn brieven mee. Dag broer; afgesloten 6 maart 1624.
Deze brieven komen van Hubert; ze kwamen te laat, toen je al weg was. Broer Maurits zal deze keer niet schrijven; hij heeft veel te doen en is niet nodig.
[Buiten op de brief:] Velours, velours, velours, snel, snel, snel.
| |
Aan Constantijn Huygens, Den Haag, 25-29 maart 1624
Broer,
Zondag de vierentwintigste heb ik je via meester Willem mijn tweede journaal van een paar dagen gestuurd. En nu is het vandaag maandag de vijfentwintigste geworden. Toen het eens even mooi weer was en Sypenes 's middags wilde vertrekken, ging ik met hem en met Geertruyd naar het huis waarover ik je schreef, waar de heer Van der Horst in woont. En dat bekeken we van boven tot beneden, vanbinnen en vanbuiten, maar het stond ons helemaal niet aan, dat wil zeggen het ontwerp en de materialen; het is goedgebouwd, maar de hele rest deugt niet. Dus hebben we daarvan afgezien. Toen we thuiskwamen wilde Sypenes mij naar het huis van Voocht brengen; maar het was al bijna twaalf uur en ik vond het geen goed moment om huizen te bekijken. Hij zei dat ik het toch met hem moest bekijken en dat hij om twee uur weg moest. Er was geen houden aan: hij had al een plaats gereserveerd op de wagen en hij moest naar Haarlem om naar Zijpe te reizen. Hij krijgt mij in het huis, dat mij won- | |
| |
derwel beviel en dat er vergeleken met het andere uitzag of het uit zilver was gedraaid. We komen te loven en te bieden, we worden het redelijk eens, en gingen naar huis. 's Middags lieten we Voocht vragen of hij wilde komen voor Sypenes zou vertrekken; hij komt. Ik had hem voor de middag vijfennegentighonderd gulden geboden; hij wilde elfduizend hebben. Ik sprak met mijn adviseur; na veel heen en weer praten kwam ik op een som waarvan ik wist dat hij er niet onder zou gaan: dat was het ronde bedrag, namelijk tienduizend. En daarop zijn we het eens geworden, tenminste ongeveer, wegens een paar voorwaarden en dergelijke; en daarna vertrok Sypenes.
D.d. dinsdag de zesentwintigste. Redelijk weer. Nu zijn wij nog de hele middag in het huis geweest, dat wil zeggen: broer en je twee zusters en Eyckberch, en we hebben nagenoeg alles overwogen, maar we kunnen er niet intrekken voor Allerheiligen, omdat er een kamer onder en één bovenin het kleine huis verhuurd zijn. Intussen zal Voocht de ontvangkamer laten afbouwen en daar nog een mooie kamer van maken, met een klein kamertje eraan, en dat zal hij mij voor vierhonderd gulden leveren, want het is al zo gemaakt dat men dat gemakkelijk doen kan; en dan zullen we alles hebben wat we nodig hebben. De onkosten, die tussen de driehonderd en vierhonderd gulden zullen bedragen, moet ik voor mijn rekening nemen, en zo zal het met het een en ander op elfduizend uitkomen: vijfduizend nu in mei, en de rest als hij het oplevert; daarvan zullen we (niet langer dan nodig) duizend of tweeduizend nog even houden, voor het geval er nog wat lasten bij zouden komen. Nu zul je wel vinden dat dit allemaal veel geld is, maar mijnheer Volbergen zei mij vanavond dat ik nooit iets beters had gedaan, want er is geen beter of mooier of steviger gebouw in Den Haag dan dat en zijn vrouw heeft aan de rekeningen gezien dat het hem twaalfduizend gekost heeft, en ze zijn verbaasd dat wij het voor die prijs hebben gekregen. Je zult je verbazen te zien hoe mooi en solide dat huis is. We zullen altijd goede waar voor ons geld
| |
| |
hebben en alle gemakken: een grote achteruitgang op de Denneweg, stallen, hondenhok, ook een goede kamer achter bij de stal, alles nieuw en goed gemaakt, berghok voor de turf en goed water, een heel mooie regenbak, een fraaie pomp, zeven deuren in een portaal, van dik en massief hout, de sloten alsof ze allemaal van zilver waren, mooie schoorsteenmantels zoals bij Van den Honert, de ontvangkamer heel mooi achter aan de tuin, twee kamers aan de straat en twee keukens aan elkaar, die ik wel groter zou willen. Kortom, ik denk dat men het net zo mooi zal vinden als het huis van de kastelein. De buurt is ook goed.
D.d. woensdag de zevenentwintigste. Winderig weer. Nu hebben wij voor de middag onze koop gesloten, die bijna weer was afgesprongen door een misverstand. Voocht meende dat Boelen er genoegen mee zou nemen mij nog het hele jaar hier te houden, namelijk omdat hij het kleine huis voor een jaar verhuurd heeft aan een rekenmeester uit Groningen, samen met twee kamers van het grote huis, zoals de weduwe Meganck die nu bewoont. Daarvan wilde hij de huur van driehonderd gulden trekken, en hij bezwoer me dat dat zijn bedoeling was geweest en dat hij het daarom goedkoop verkocht had. Kortom, wij moesten een besluit nemen, want deze koop begon uit te lekken. Ik had een gift voor zijn vrouw toegezegd uit mijn schatkistje, zoals ook redelijk is, want zijn vrouw heeft haar hart verkocht en is heel erg bedroefd, waar ze gelijk in heeft. Ze heeft drie jaar lang zulke beslommeringen gehad, en hij vooral, dat hij er voor duizend daalders niet meer aan zou willen beginnen. Zijn werklieden hebben hem ook steeds in de steek gelaten omdat hij zo'n Pietje precies is, dat weet ook iedereen te vertellen. Ik vroeg of hij wel wist dat als ik hier het hele jaar zou blijven, ik dan nog voor vierhonderd gulden moest verwonen, met nog de grondbelasting erbovenop, en dat terwijl ik een huis gekocht en betaald had. Maar hoe dan ook, ik zat eraan vast en de gift moest honderd daalders bedragen, en daarop is de koop gesloten. En als die niet gesloten zou zijn, dan had er iemand klaargestaan om
| |
| |
hem vijfhonderd gulden meer te geven. En onze Dedel kijkt beteuterd toe en zijn Belletje ook, en niemand heeft ervan geweten; we hebben helemaal niets gezegd. Het is veel geld voor mij om uit te geven, maar het is een troost te horen hoe iedereen deze koop prijst: de ontvanger-generaal Doublet, Verhaar en vele anderen. Degenen die het mij niet zeggen, laten mij weten hoe goed ik gedaan heb. Iedereen zegt al tegen Maurits: ‘Zeg je moeder dat ze een goed besluit genomen heeft, want zulke kopen komen niet veel voor.’ Dirk Gool voelt zich erdoor in zijn hemd gezet wegens zijn koop van tienduizend, waarbij nog voor tweeduizend is verbouwd en zonder een erf dat een erf genoemd kan worden. Nu zijn ze steeds bezig om te zorgen dat die rekenmeester eruit blijft en om een ander huis te zoeken, en zo hebben wij het steeds heel druk. Vanavond was Baib hier met het pasgetrouwde paar; ik merkte wel dat dat was om te horen of de koop al gesloten was, omdat ze het mij zo op een bepaalde manier vroeg. Als ze goed nagedacht hadden, zoals ze nu doen, dan denk ik dat ze ons dit verkocht en dat andere gekocht zouden hebben, maar zo is het beter voor mij. Een nieuw huis, waaraan veel jaren niet verbouwd hoeft te worden, dat is lang niet slecht. Zij keken elkaar eens aan, toen ik zei dat de koop al gesloten en ondertekend was. Als de bruid getrouwd is, dan wil iedereen haar hebben.
D.d. donderdag, 28 maart. 's Ochtends mistig weer en toen die was opgetrokken, erge regen. En nu is het avond en het is de hele dag goed weer geweest; waar de mist gebleven is, weet ik niet. - De zusjes zijn in de namiddag met broer en nog anderen bij de Lintelo's geweest om de bruid geluk te wensen. En die rekenmeester wil zich niet laten bepraten: hij wil in zijn huis trekken dat hij gehuurd heeft; dat is het kleine huis, zoals ik hierboven schreef, met twee kamers in het grote huis. Wat een kattendans we daarmee nog zullen moeten uitvoeren, weet ik niet. Broer zal er morgen langsgaan; dit zou de hele pret bederven. Ik heb vanmiddag Meganck verwittigd; die zal het begin
| |
| |
april voor ons ontruimen: met wellevende mensen kun je vooruit.
Ik was in het huis van wagenmeester Doublet: een absurd gebouw voor veel geld. Wie ik ook hoor spreken, vindt onze koop buitengewoon goed, en alle mensen spreken als uit één mond over de solide en goede bouw en over het bijzondere materiaal waarvan het gemaakt is.
Nu is het avond en tijd om te gaan slapen. Goedenacht, broer; maar wij hebben vannacht weer dieven op onze bleek gehad, die broers hemd met platte knopen hebben gestolen, waar hij erg kwaad over is, en nog meer. Die dekselse meisjes hebben nog niet genoeg geleerd, ze moeten dat risico weer nemen.
D.d. 29 maart, vrijdag. De hele dag mooi weer geweest en nu heb ik te veel slaap om veel nutteloze dingen te schrijven. Ik ben hier en daar al op bezoek geweest, bij nicht Dedel om haar dikke zoon te zien. Zij gaat morgen naar Amsterdam. Ik denk dat we van de rekenmeester af zijn: er is, naar het schijnt, een huis gevonden dat hem past; en zo houd ik ermee op, want de bode wil morgen weg. Wees dus Gode bevolen en laat ons toch iets goeds horen. Broer heeft je brief gekregen; hij zal nu niets schrijven. Ik zou heel graag willen dat je hier was en ik heb je heel erg nodig, omdat broer veel te doen heeft. Adieu broer, alles wat hier is groet je, en ik het allermeest. Zeg aan Jacobus dat hij de zaak beëindigt. Ik word evenveel gelukgewenst als ik ben gecondoleerd, en dat allemaal door mijn goede koop die ik heb gedaan.
| |
Aan Constantijn Huygens, Den Haag, 14 mei 1624
Broer,
kijk, hier ben ik alweer; moeder moet maar weer de schrijfster zijn en toch weet ik je niet veel te vertellen. Broer is op de bruiloft geweest met zuster, met de keelpijn gaat het al beter. Broer wilde naar de markt om aardige dingetjes te kopen, maar het is
| |
| |
vensterziek volk, niet deurziek. Gisterenavond ging ik wat buurten in de oude buurt, om te horen wat men daar voor brieven had gekregen. Ik had al wat meer over thuiskomen gehoord dan in jouw brief stond, maar het kwam toch op hetzelfde neer. De zoon bracht ons thuis en bekeek ons huis bij kaarslicht, het beviel hem goed. Je zult genoeg openslaande ramen hebben. Ik heb de meeste problemen met mijn kabinet, wat ik het vervelendst vind. Verder ben ik het huis van Boelen al vergeten, alsof ik er nooit gewoond had. Wat een zegen dat we dat niet gekocht hebben. Voocht denkt dat het maar vijfduizend waard is; die scheldt zo op dat huis en kan niet zeggen wat een spijt hij heeft. Zijn vrouw springt bijna uit haar vel dat ze uit dit mooie huis in dat lelijke terechtgekomen is. Als ik maar het lange kastje had dat daar op jouw kamer staat te staan, dan was ik daarmee geholpen: in mijn kamer is nauwelijks ruimte om een kabinetje neer te zetten. Dag broer, dit is alleen maar om deze bode niet zonder een brief weg te laten gaan, omdat hij hier verschillende keren geweest is. Deze maandag, 13 mei, nu broer negenentwintig jaar oud is, gaan zij vanavond weer naar de bruiloft en zij hoeven alleen maar tussen de boompjes door te gaan. Men ziet hier van ons direct in het huis van de Casembroots, daar is de bruiloft.
En nu is deze bode toch gebleven en reist pas morgen af; en zo is het nu maandagavond geworden, wanneer men gaat slapen. En op de bruiloft, denk ik, gaat men nu aan tafel. Zo wees dan Gode bevolen en wel zeer gegroet. Het is 13 mei, als ik het goed heb, 1624.
Nieuws valt er niet te schrijven; men spreekt over prins Hendriks vertrek of zijn optrekken te velde. Zijn. Exc. gaat ook naar Breda met de koning en koningin en dan verder. Afgesloten 14 mei 1624.
| |
| |
| |
Aan Constantijn Huygens, Den Haag, 10 juni 1624
Lieve broer,
met mijn zwakke handen moet ik je nog schrijven om een opdracht voor me uit te voeren, namelijk dat je niet vergeten moet honderd kurken stoppen mee te brengen, om kannetjes mee te sluiten. Zij worden in Engeland gemaakt en kosten vijf gulden de duizend. Met honderd heb ik er genoeg. De kannetjes bestel ik uit Dordrecht, waar de stapel is; ze zijn om bier in te doen zoals men aan het hof drinkt, waarvan ook ik nu drink totdat ik een voorraad heb. Ik zou het vervelend vinden als Zijne Exc. zou vertrekken, want dan kreeg ik er geen meer, en het is een drank die mij zo smaakt dat ik geloof dat hij mij in leven houdt. Het is bier van vier gulden en wordt in Delft gebrouwen; het wordt in kannetjes gedaan wanneer het veertien dagen op schappen gelegen heeft en dan in het zand is gelegd, zoals men het met het ale in Engeland doet. Ik doe daar violenstroop of suiker in voor mijn slechte borst, en de doktoren vinden dat niet kwaad. En zo moet ik dat voor mezelf doen en iets anders te werk gaan dan ik tot nu toe gedaan heb, als ik mezelf bij elkaar wil houden. Want, broer, ik ben zo zwak dat ik noch benen, noch lendenen, noch schouders heb die mij nog langer dragen kunnen; en ik loop met een stokje door de kamer, waarvan ik me dan zo moe voel dat het alle vermoeidheid te boven gaat. Maar wat dat betreft hoop ik dat het ergste voorbij is. Ik ben in tien dagen driemaal gepurgeerd, en er is een heleboel oude afvaltroep uitgehaald; koorts gehad die toen uitbrak, adergelaten en verder het lijf stukgehoest en veel fluimen uitgespuugd, die al rood begonnen te zien. Ik volg Valentius' raad en drink een speciaal drankje, en zo leven we hier de hele tijd in het mooiste deel van de zomer. En God geve dat al deze klachten van mij te laat mogen komen, kurken ten spijt, zozeer verlang ik naar je gezelschap; en die arme zusjes, die ook al de moed beginnen op te geven, hebben gelijk.
| |
| |
Nu, broer, hierover heb ik al eens drie keer rustig geslapen; wees Gode bevolen en zeer gegroet. 10 juni 1624.
De stoppen moeten niet de grootste zijn, want ik neem kleine kannetjes, zoals die waar de dranken uit Leiden in komen. En denk er toch aan, want ik doe maar twee maaltijden met één kannetje, en dan is de fleur eraf; de bottelier zal het hier komen leren. Komen de stoppen te laat, dan kan hij er mij wat lenen, en dan zal ik ze hem teruggeven wanneer ze komen. Ik denk dat er allerlei soorten zijn, zoals de kannetjes soms ook iets breder zijn dan andere. Laat Olivier ernaar zoeken; men laat ze voor Zijne Exc. uit Engeland komen. Niemand drinkt van dit bier behalve hij en de hertog van Brunswijk en mevrouw van Nassau. Voor hen worden ze per honderd tegelijk gezonden. Als Zijne Exc. naar het leger gaat, dan gaat er een heel schip vol kannetjes mee, allemaal in lagen op elkaar gelegd, om elk op zijn tijd te drinken. Dag broer, ik schrijf te veel, maar dat lijkt op de oude manier. Ach, kom toch thuis, je zult zo welkom zijn. Je laatste brieven hebben ons wat hoop gegeven, maar wat helpt het, als Jacobus weer begint.
|
|