Het Nederlandse renaissance-toneel
(1991)–Mieke B. Smits-Veldt– Auteursrechtelijk beschermda) Het rederijkerstoneelHet renaissancetoneel is natuurlijk niet los te denken van de - nog veel te summier onderzochte - rederijkersproduktie. Rederijkersspelen kunnen variëren van strikt allegorische zinnespelen tot spelen met concreet-menselijke personages die, evenals in het schooldrama, meestal een bijbels gegeven uitbeelden. Verschillende aspecten van het ‘moderne’ toneel vinden geen voorbeeld in de klassieke genres, zoals komische tussenscènes die zijn ingevoegd in een ernstige handeling en het optreden van allegorische personages. In Heinsius' Senecaanse Auriacus is de klassieke geestverschijning in één figuur (Inquisitio) verbonden met de allegorie. Juist deze allegorische personen, die uit het rederijkerstoneel stammen, blijken in het latere renaissancetoneel nog een taai leven te leiden. In het rederijkerstoneel nemen de zogenaamde ‘sinnekens’ een belangrijke plaats in, vaak optredend als man en vrouw. Zij kunnen gevarieerde functies in het spel hebben, maar in principe doorbreken ze steeds de ernstige redeneertoon. Men is het er niet over eens of de komische intermezzo's uit de beginfase van het ernstige renaissancedrama, in de vorm van ‘minderemanstonelen’ (bijvoorbeeld bij Bredero), nu meer aan die ‘sinnekens’-tonelen dan wel aan de komische scènes van het schooldrama verwant zijn. Verschillende vroege renaissancedrama's hebben didactische prologen en epilogen. De Latijnse komedie kende wel een losse proloog als introductie tot het stuk, maar deze typisch | |
[pagina 40]
| |
didactische elementen treft men pas aan in het Neolatijnse schooltoneel én in rederijkersstukken. In elk geval is de inheemse rederijkerstraditie de natuurlijke bodem waarop het renaissancetoneel wortel heeft geschoten. In het algemeen is het nieuwe drama immers binnen de rederijkerskamers zelf ontstaan, waar het invloeden van allerlei andere aard heeft ondergaan. Een goed voorbeeld van een overgangssituatie is het werk van Jacob Duym, die bijvoorbeeld zijn bewerking van de Troades voorzag van een sterk didactische proloog en epiloog van de ‘dichtstelder’ en Seneca's koor verving door een elk der laatste vier bedrijven (bij hem ‘geschiedenissen’ genoemd) inleidend auteursgedicht. Het renaissancetoneel ontwikkelde zich in het begin ook zonder probleem naast de oudere vormen, die in elk geval voor traditionele gelegenheden meer functioneel waren. Zo is Costers loterijspel Het spel vande rijcke-man (1615), een typische rederijkersopdracht van stadswege, veel ‘ouderwetser’ dan zijn op Seneca geïnspireerde Ithys (gedr. 1615), dat waarschijnlijk ouder is. Het heeft een proloog in dialoogvorm, voor het merendeel allegorische personages, maar ook twee reien. | |
b) Franse, Spaanse en Engelse spelen | |
Franse en Spaanse spelenOudere suggesties dat het Nederlandse renaissancetoneel in zijn beginfase substantiële invloed zou hebben ondergaan van Franse voorbeelden (met name wat betreft de ontwikkeling van de tragicomedie) zijn afgewezen door W.A.P. Smit, die daarentegen, zoals we zagen, het belang van het schooldrama benadrukte. Wel zijn er duidelijke aanwijzingen in drama's van Hooft en de jonge Vondel dat zij de tragedies van de bekende Franse dramaschrijver Robert Garnier (1545-1590) gekend hebben. Garnier schreef een aantal sterk Senecaans-moraliserende drama's.
Wat voorbeelden uit het Spaanse toneel betreft: daarvan zou pas sprake zijn in het werk van Theodore Rodenburgh, die zich na 1616 binnen de Amsterdamse kamer ging manifesteren. In 1617 alleen al publiceerde hij, naast eigen werk, drie bewerkingen van een stuk van Lope de Vega, in het jaar daarop gevolgd door een weer een andere Spaanse bewerking. In 1646 zou Isaac Vos met zijn eerste vertaling van een spel van De Vega het Spaanse toneel opnieuw in de gunst brengen van | |
[pagina 41]
| |
diverse auteurs en hun publiek. De ‘comedia's van Lope de Vega moeten aan de lopende band zijn geschreven: van de 1500 stuks die hij volgens eigen zeggen produceerde, zijn er ongeveer 500 bewaard. Ook deze virtuoze produktiviteit zou op Rodenburgh grote indruk maken. Wij kennen ‘maar’ 17 spelen van zijn hand, waarvan verschillende dan wel bestaan uit een aantal delen. Anders dan de op Seneca geïnspireerde, ‘klassieke’ drama's zijn De Vega's stukken allereerst op spanning door actie gericht: actie in een zeer afwisselende handeling, liefst met een nevenhandeling, vol onverwachte incidenten, verwarringen, vermommingen en listen. Ze hebben in het algemeen ook een gelukkig einde, in elk geval voor de ‘goede’ helden. Ze zijn ontleend aan diverse stof, onder meer aan novellen over de valstrikken en triomfen van liefde en over wraak en eer, die ook stof leverden voor vele Elizabethaanse spelen. De Vega ging bewust eclectisch te werk. Ernstige en komische stof wordt door hem net zo gemakkelijk dooreengemengd als hooggeplaatste personages met lager geplaatsten, waardoor ook volkstaal en retorisch verheven verbaal geweld elkaar afwisselen. In het algemeen gaan de verhalen die Lope dramatiseerde ook niet over vorsten, maar over edelen. Vaste ‘karaktertypen’ uit de Senecaanse tragedie, zoals de tiran of de onschuldige deugdzame held, worden geflankeerd door de galante ridder die alles over heeft voor zijn geliefde of de krijgsman die er zijn eer in stelt zich op te offeren voor zijn koning. Daarnaast vindt men in deze ‘comedia's’ allerlei typen die in komedies thuis horen, zoals het verliefde meisje, de voor zijn eer beduchte vader en vooral ook de knecht (de ‘gracioso’), die alles bespottelijk maakt en altijd honger heeft. In het Nederlandse toneel zou deze op zijn Amsterdam worden uitgebeeld in Robbeknol uit Bredero's Spaanschen Brabander (via een Spaans prozavoorbeeld). | |
Engelse spelenRodenburgh was ook degene die bij ons het Engelse toneel introduceerde, met zijn bewerking van de bekende Elizabethaanse Revenger's tragedy van C. Tourneur (Wraeckgierigers treurspel, 1618). Doldraaiende wraakzucht, gruwel en bloedbaden kenmerken het stuk van Tourneur, dat door Rodenburgh opvallend expliciet van een morele, in dit geval afschrikwekkende, interpretatie werd voorzien, anders dan in het origineel. Een hertog die met het aangeklede geraamte van een door hem | |
[pagina 42]
| |
vermoorde vrouw aan het vrijen is, en dan door op de plaats van de mond gesmeerd vergif sterft, moet gezorgd hebben voor een flink schokeffect. De maaltijd in Seneca's Thyestes had behoord tot de tegennatuurlijke gruwel waartoe wraakzucht kan leiden; bij Tourneur was de gruwel prikkelend verbonden met wellust. Dit soort griezelscènes heeft de smaak van het publiek mogelijk zo geconditioneerd dat voor vele auteurs sensationele bloederigheid op het toneel een ‘must’ werd. We vinden zelfs twee bewerkingen naar Thomas Kyd's Spanish tragedy, een successtuk op het repertoire van de reizende Engelse komedianten, waarin wraak eveneens de motor van de handeling is. Eén daarvan, de anonieme Don Jeronimo (gedr. 1638), zou ook op het toneel van de Amsterdamse Schouwburg een voortdurend kassucces worden. Ook kluchtschrijvers deden hun voordeel met het repertoire van de Engelse spelers: het clownachtige type Pekelharing is van Engelse afkomst. | |
c) Het Italiaanse pastorale spelNiet alleen introduceerde Rodenburgh het Spaanse én Engelse toneel in Nederland, ook vertaalde hij als eerste in Nederland Guarini's beroemde pastorale tragicomedie Il pastor fido (1589). Deze Anna Rodenburghs trouwen Batavier (gedr. 1617), misschien al daterend van 1601, werd in 1609 door de Brabantse kamer opgevoerd. Vier jaar daarvoor had Hooft al een aantal elementen uit Guarini's spel in zijn Granida (gedr. 1615) verwerkt. In de loop van de eeuw zouden er verschillende Nederlandse vertalingen en bewerkingen van dit in heel Europa populaire stuk verschijnen. De Nederlandse toneelschrijvers die zich echt op het pastorale toneelgenre toe zouden leggen, zoals vanaf de jaren '20 J.H. Krul, oriënteerden zich echter niet zozeer op Guarini als wel op Franse voorbeelden. Het pastorale genre vroeg om muziek en dans, die we dan ook al in de pastorale scènes van Granida en Costers Ithys kunnen aantreffen. In 1647 zou Vondel zich voor zijn Leeuwendalers, geschreven om de vrede met Spanje te vieren, mede door Guarini's spel laten inspireren. |
|