Muziek en drama in de middeleeuwen
(1954)–J.M.A.F. Smits van Waesberghe– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |||||
IV Het muziekdrama in NederlandDe Paasspelen van Utrecht en HaarlemOver het muzikaal drama in Nederland is tot op heden slechts weinig bekend geworden. Behoudens spelen in de volkstaal, waarvan in de XVde eeuw herhaaldelijk sprake is en waarbij de muziek slechts een bijkomstige rol vervult, zijn er op Nederlandse bodem slechts vier muziek-drama's gevonden, de Paas-spelen van Utrecht (twee identieke lezingen), van Haarlem en het aanstonds af te drukken Nederlandse drama. Daarnaast is nog een muzikaal fragment van de Hippolytus-kerk te Delft (waarover aanstonds) overgeleverd, zodat, indien wij niet uit andere gegevens wisten, dat in de verschillende steden van het land met Pasen, Kertmis en Driekoningen spelen werden opgevoerd, welke in sommige gevallen liturgische muziekdrama's zijn geweest, wij zouden kunnen | |||||
[pagina 55]
| |||||
menen, dat het muziekdrama bij ons niet gebloeid heeft. Aan de hand echter van deze gegevens en de vijf bewaard gebleven spelen, mogen wij, wetend, dat juist aan vroeg-middeleeuwse handschriften uit onze gewesten ontzaglijk veel verloren is gegaan, aannemen, dat in en buiten onze kerken het muziekdrama en het drama-met-muziek in trek was. In twee Utrechtse antiphonaria, afkomstig uit de Mariakerk te Utrecht (XIIde eeuw), komt een Paasspel voor in zijn eenvoudigste gedaante nl. als de Paastroop ‘Quem quaeritis’, die op blz. 7 e.v. beschreven is. Deze troop werd te Utrecht door geestelijken, dus gesymboliseerd, ‘gespeeld’; er wordt uitdrukkelijk gesproken van een rol der ‘Vrouwen’ en van de‘ Engel’. Het Haarlemse Paasspel uit de XIIIde eeuw (ws. van het bisdom Utrecht) is uitgebreider, maar heeft niets origineels. Gelijk verschillende lezingen van Duitse Paasdrama's bevat het Haarlems Missaal de tekst: ‘Quem queritis, o tremule mulieres, in hoc tumulo plorantes?’, ‘Wien zoekt gij, o bevreesde vrouwen, weenend bij dit graf?’, waaruit wij in verband met andere antiphonen, die vooral in Duitse handschriften | |||||
[pagina 56]
| |||||
zijn overgeleverd, besluiten, dat dit spel van Duitsland naar hier is overgebracht. Het spelverloop is als volgt. De Mulieres of vrouwen zingen de antiphonen: ‘Maria Magdalena en de andere Maria's brachten in de vroege morgen reukwerken en zochten de Heer in zijn graf. Wie zal voor ons den steen van van de grafopening wegwentelen, want wij zien, dat hij het heilig graf bedekt’. Hierna volgen de bekende teksten. De Engelen: ‘Wien zoekt gij?...’; de Vrouwen: ‘Jezus van Nazareth...’; de Engelen: ‘Dien gij zoekt is niet hier, maar gaat spoedig heen om den leerlingen en Petrus te boodschappen, dat de Heer verrezen is’; Koor: ‘Gaat spoedig en zegt den leerlingen, dat de Heer verrezen is’. De Vrouwen zingen, een weinig zich verwijderend van het graf: ‘Zuchtend kwamen wij bij het graf en zagen den engel zitten, die zeide, dat de Heer verrezen is’. Het koor: ‘Twee discipelen vertrokken tegelijk, maar de andere snelde Petrus vooruit en kwam het eerst bij het graf, alleluia’. Dan wordt de lijkwade uit het graf in ontvangst genomen en getoond aan het volk, terwijl gezongen wordt: ‘Gij ziet, o gezellen, de lijkwade en den zweetdoek en dat het lichaam | |||||
[pagina 57]
| |||||
niet in het graf gevonden werd’. De Vrouwen: ‘De Heer is verrezen enz.’ Tot hiertoe zijn, behalve de Paastroop, bekende liturgische antiphonen gezongen. Uit het handschrift blijkt, dat de enscènering zich in de loop der tijden ontwikkelde, want een latere hand heeft enkele nieuwe regie-aanwijzingen aangebracht. Ongewoon is de apotheose van dit drama, want na bovenstaande teksten werd de van oudsher, lang vóór het drama bestaande gewoonte, om op Paasdag het (sinds Goede Vrijdag) in het graf geborgen kruis aan het volk te tonen (elevatio), aan het drama toegevoegd onder de driewerf (telkens met stemverheffing) gezongen acclamatie: ‘Christus Dominus surrexit; Christus de Heer verrees’, waarop allen antwoordden ‘Deo gratias, Aan God zij dank!’ Eerst daarna volgt het Te Deum als bekroning van het gehele spel. | |||||
De Delftse muziekdrama'sOfschoon ons van Delft slechts een fragment van het Paasspel der Hippolytuskerk is bewaard gebleven, weten wij uit de rekeningen der stad enkele bijzonderheden met name over de Kerstkribbe, over de | |||||
[pagina 58]
| |||||
Palmezel op Palm-Zondag en over een Driekoningen-spel, dat zeker met Latijnse gezangen begeleid werd. Over dit laatste citeren wij Boitet's bericht in zijn ‘Beschrijving der Stadt Delft’ (1729) over de St. Ursulakerk aldaar: ‘Vant spul van de drie Coningen. A(nn)o (M)xcviij (1948) upte Iairs dach up te scrijnen, upten Sondach nae derthiene dach nader Vesperen te drie uren, soe worde hier gespeelt een spul van de Priesters die tot versceyden doeren der Kercken te pairde inne quamen rijden, elcx met zijn gheselschap vergaderende int midden der Kercken, end upte groete Orgel waren Engelen singende Gloria in exeelsis, ende benede lagen die Harders en speelden, ende dair quam een Sterre scietende van after wt die Kercke na thoech Outair toe, ende bleeff dair staen wijsende die drie Coningen den nieuwen geboren Coninck, twelck ghemaect was mit leuendighe persoenen upten hoghe Outair, dair dese Coningen eensdeels sprekende, ende eensdeels singhende hair Offerhanden deden, ende dair was alsoe veel volcx in de Kercken beneden ende bouen datter nye zoe veel volcx inder Kercken gezien en was’. De archieven van de St. Hippolytuskerk te Delft vermelden uitvoerig, dat op Beloken Pasen 1496 en 1503 grote kosten werden | |||||
[pagina 59]
| |||||
gemaakt voor een Paasspel. Ziehier wat de rekeningen mededelen: ‘Dit is van die verysenis te spelen’ | |||||
[pagina 60]
| |||||
item Jan die bayerman van twee dagen V gr. item Jan die orgelblazer van III dach. IV gr.’Ga naar eind21. Maar een Paasspel met ‘pharizeen’ en ‘twee moerdenaers cruce’ moet een der meest uitgebreide Paasdrama's zijn geweest. Bezaten wij niet als enig overblijfsel van dit spel een zangrol, waaruit blijkt dat wij met een muziekdrama te doen hebben, dan waren wij geneigd te geloven, dat in genoemde rekeningen van een toneelspel sprake is. Een opvoering als deze valt niet meer onder Liturgisch drama of ‘Visitatio sepulchri’, maar draagt de naam van Paaspel of ‘Ludus pascalis’ ten volle, om dat rondom het graf-bezoek zoveel andere toneel-handelingen zijn gegroeid, dat de oorspronkelijke kern-actie tot een volkomen bijkomstige scène in het spelverloop geworden is. Aan het stuk zijn minstens twee grote inleidings-scènes voorafgegaan, de scène nl. van de Pharizeeërs (zij gaan naar Pilatus om soldaten te vragen, die bij het graf zullen waken) en van de Vrouwen bij de reukwerkenverkoper. Over de laatste handeling is boven reeds gesproken (zie blz. 21 e.v.). Wat is de bedoeling der twee moordenaarskruisen? Waren het toneel-attributen om de | |||||
[pagina 61]
| |||||
Calvarieberg uit te beelden? Maar in dat geval zou men toch drie kruisen verwachten tenzij men mag aannemen, dat vanwege de plechtigheid der begrafenis of ‘Depositio crucis’ op Goede Vrijdag het Christuskruis achterwege bleef. In elk geval vonden wij van deze kruisen in geen enkel ander Paasspel melding gemaakt. Uit alles volgt, dat het Delftse spel een der uitgebreidste Paasspelen moet geweest zijn, gelijk, zoals aanstonds zal blijken, de Nederlandse lezing een der uitgebreidste liturgische Paasdrama's genoemd kan worden. En, zoals het Nederlandse drama in zijn spelverloop een op zichzelf staand drama is met een originele samenvoeging en verwerking van bestaande spelhandelingen, zo was naar alle waarschijnlijkheid het Delftse spel een uitbreiding van dat drama, welke speciaal voor de opvoering in 1946 werd vervaardigd. Het bewaard gebleven fragment van de reukwerk-verkoper, die hier, in tegenstelling met de gewone benaming van ‘unguentarius’, ‘physicus’ heet, vermeldt de tekst in Latijnse verzen, die gedeeltelijk in het Ned. drama voorkomenGa naar eind22.. Wij laten hier de vertaling en het origineel met de muziek volgen. | |||||
[pagina 62]
| |||||
Foto J. Smits v.W.
Afb. 10. Den Haag, Nat. Bibl., 76. F. 3. fol. 1 r4. Fe-mi - ne, quid ge-mi-tis? Quid ge-men-tes quae-ri-tis,
et sic hic pro-ce-di - tis et ex his non e - mi-tis
re-bus a-ro-ma-ti-cis, se-pul-tu - re de- bi - tis?
Huc pro - pi-us flen-tes ac-ce-di-te, hoc un - gen-tum
si vul- tis e-mi-te, de quo be-ne po-tes-tis
ge - re cor - - pus do-mi- ni sa-cra- tum.
I-sta pi- xis no-bi-le con-ti- net un-gen-tum, i - sta
cu - i si-mi-le non est a-din-ven-tum. Si quis
hu - jus ter-ci- ae de-fe-rat un - gen-tum, au - ri
da-bit in - te-grum mar-cam aut ta - len - tum.
Hoc un-gen-tum si mul-tum cu-pi-tis, u - num au - ri
ta-len-tum da-bi-tis; non a-li-ter in-de por-ta- bi - tis.
| |||||
[pagina 63]
| |||||
‘Vrouwen, wat zucht gij, wat zoekt gij, hoe gaat gij hier zo klagend voort en waarom koopt gij niet van deze welriekende kruiden, nodig ter begrafenis? Gij die zo bedroefd zijt, komt eens hier wat naderbij en koopt deze zalf als gij wilt, want gij kunt er het heilig lichaam des Heren goed mede balsemen. Deze vaas bevat een kostelijke balsem, die andere een balsem welks gelijke niet te vinden is; maar wie balsem wil hebben van deze derde vaas, moet een hele mark of talent in goud geven. Als gij veel van deze balsem verlangt, moet gij een talent in goud betalen, anders kunt gij het niet meekrijgen’. | |||||
Het Nederlandse Paasdrama voor het eerst uitgegeven.Zoals men spreekt van een ‘Utrechts’ en ‘Haarlems Paasdrama’, zo zou men het spel, dat wij thans in zijn geheel publiceren, naar de bewaarplaats van de handschriften het ‘Haagse Paasdrama’ kunnen noemen Daar wij echter op degelijke gronden kunnen aantonen, dat de oudste lezing van dit spel afkomstig is van de O.L. Vrouwe-Kerk te Maastricht, zullen wij het van nu af aanduiden als ‘Maastrichts Paasdrama’. | |||||
[pagina 64]
| |||||
De behandeling van de herkomst van dit drama stellen wij uit tot onze ‘Nabeschouwing’ om, na een korte uiteenzetting over het handschrift, waarin zich het oudste Paasdrama bevindt, terstond over te gaan tot de volledige publicatie van het Maastrichtse spel. Dit handschrift van de ‘theologische afdeling’ der Koninkl. Bibliotheek is, afgezien van zijn benen (ivoren?) tabula op de buitenband, zowel belangrijk voor de muziekhistoricus als voor de liturgist. De inhoud bestaat in hoofdzaak uit Evangelies voor de Zon- en Feestdagen van het kerkelijk jaar; verschillende ervan zijn met neumen voorzien, maar, wat vooral de aandacht der musicologen verdient, het bevat een Paasspel met muziek en regie-opmerkingen, voorts een Passie geheel op muziek en een ‘Exsultetzang’. Het Evangeliarium, de hoofdinhoud dus, werd rond 1300 geschreven en bleef tot in de tweede helft der 16de eeuw in gebruik, want in het toegevoegd Exsultet wordt ‘imperator Calolus’ herdacht d.i. Karel V (1519-1555, †1558); voor de naam van de Paus, oorspronkelijk met ‘N’ aangeduid, werd in de margo bijgeschreven ‘Pio’ d.i. Pius IV (1559-1565) of Pius V (1566-1572), | |||||
[pagina p.t.o. 64]
| |||||
Afb. 8. Londen, Br. Mus., Add. 12228, XIVe eeuw
| |||||
[pagina p.t.o. 65]
| |||||
Afb. 9. Parijs, B.N., l. 1118, fol. 114 r.
| |||||
[pagina 65]
| |||||
terwijl door latere hand is toegevoegd ‘et rege nostro philippo’ d.i. Philips II van Spanje (1556-1598). De naam van de bisschop heeft men achter het woord ‘episcopo’ uitgeradeerd; van een abt is geen sprake, zodat aangenomen mag worden, dat het Evangeliarium voor een saeculiere kerk en niet voor een abdij bestemd was. Volgens JubinalGa naar eind23. is het handschrift afkomstig van de abdij van Egmond, maar hieromtrent is geen enkele aanwijzing in het handschrift te vinden; alleen reeds daarom is deze veronderstelling onaanvaardbaar, omdat in het ‘Exsultet’ slechts sprake is van een bisschop en omdat de Witte-Donderdag-gebruiken alleen toepasselijk kunnen zijn op een seculiere Kerk. Door een zeer toevallige omstandigheid werd het Paasspel in dit handschrift bewaard. Het komt nl. voor op twee perkamenten bladzijden, die tegen het einde der 12e of in de eerste helft der 13e eeuw met het drama eenzijdig beschreven werden; later hebben zij als schutbladen van genoemd evangeliarium gediend. Men heeft deze twee bladzijden ongeveer een eeuw later bij het schrijven van het Evangeliarium (rond 1300) | |||||
[pagina 66]
| |||||
willen bewaren en gebruiken en plaatste ze daarom als schutblad en folio 1r. vooraan in het nieuwe Evangelie-boek; op de achterzijde van fol. 1r., schreef men als eerste Evangelie dat van Kerstmis, omdat in het Luikse diocees tot 1333 het kerkelijk jaar met Kerstmis begon. Geruime tijd later werd het Evangeliarium opnieuw gebonden met toevoeging van een twaalftal folia, die men tussen het schutblad en het vroegere fol. 1r. (van toen af fol. 14r.) plaatste. Daardoor werd het drama uit zijn verband gerukt en werd ook (indien dit niet later bij een herinbinden geschied is) een gedeelte der noten o.m. van de bovenste aanvangsregel afgesneden, om de bladgrootte pasklaar te maken voor het evangeliarium. Zoals wij boven opmerkten, is het Paasspel in dit handschrift onder de uitgegeven 400 lezingen een der allerbeste in zijn verloopplan. Over de muziek laat zich geen vergelijkend oordeel vormen, daar de lezingen der Paasdrama's grotendeels zonder muziek zijn uitgegeven; als men echter in aanmerking neemt, dat zeer veel melodieën van het drama reeds bestonden, dan kan men niet ontkennen, dat de ontwerper met smaak een eenheid van stijl tot stand gebracht heeft. | |||||
[pagina 67]
| |||||
Er is echter nog een andere reden om dit Maastrichts drama uit te geven, want, afgezien van de zeer beperkte gegevens over het Nederlands liturgisch drama, die thans met een belangrijke bijdrage worden aangevuld, staat de Maastrichtse lezing als een oorspronkelijk geheel op zichzelf, waarmede wij niet willen uitsluiten, dat verschillende actie-eenheden ook afzonderlijk in andere lezingen te vinden zijn. Wat dan in de vorige bladzijden door de beperkte omvang van dit werkje ontbreken moest, een volledige weergave nl. van een groots liturgisch drama uit de bloeitijd, moge thans hersteld worden door de behandeling van een der meest geslaagde voorbeelden op dit gebied, dat bovendien naar alle waarschijnlijkheid op Nederlandse bodem ontstaan is. Negen personen treden hierin op:
| |||||
[pagina 68]
| |||||
Zodra het laatste responsorium der Metten (‘Cum transisset’) gezongen is, neemt het spel een aanvang. Dit responsorium geeft de evangelische gebeurtenis aan, die in de eerste spelhandeling voltrokken wordt ‘Toen de Sabbath voorbij was, kochten Maria Magdalena en Maria van Jacobus en Salome reukwerken om Jezus te gaan balsemen, Alleluia. En zeer vroeg op de eerste dag der week, kwamen zij bij het graf aan, toen de zon reeds was opgegaan’. Intussen schrijden drie geestelijken met de schouderdoek of kap over het hoofd in de richting van het graf. Alle aanwezigen die dit muziekdrama op de blijde Paasmorgen bijwonen, weten, dat dit het gaan der drie vrouwen naar het graf betekent. De liturgisch-symbolische voorstelling der personen was, evenals de gebrekkige kennis van de Latijnse taal, voor het volk dier dagen geen beletsel om dit spel ademloos te volgen; in zekere zin was deze symboliek een hulpmiddel om binnen de muren van het kerkgebouw, tussen de officiele liturgische diensten, de emotie der Paas-gebeurtenissen diep religieus te beleven. | |||||
[pagina 69]
| |||||
Scène 1: De Vrouwen kopen balsem.De drie vrouwen, dragend een reukwerkvaas en wierookvat, zingen beurtelings bij de ingang der kerk: Maria Magdalena: ‘Almachtige, verheven Vader, goedertieren heerser der Engelen, wat staat ons, ongelukkigen, te doen?’ Allen: ‘Ach! Hoe diep bedroefd zijn wij!’ Maria van Jacobus: ‘Wij immers verloren de Vertrooster, Jesus Christus, Maria's Zoon; Hij was onze toevlucht.’ Allen: ‘Acht! Hoe diep bedroefd zijn wij!’ Maria Salome: ‘Doch laten wij zalfolie gaan kopen om daarmede de Heer te kunnen zalven; Hij was onze Verlosser.’ Allen: ‘Ach! Hoe diep bedroefd zijn wij!’ De reukwerkenverkoper: ‘Wenenden, komt hier dichter bij, als gij deze zalf wilt kopen, waarmee ge goed kunt balsemen het heilig lichaam des Heren.’ Maria Magdalena: ‘Zeg ons, gij jeugdige koopman; als gij ons deze zalfolie zoudt verkopen, zeg ons, wat wij U moeten geven.’ De reukwerkverkoper: ‘Als gij veel van deze balsem verlangt, moet gij een talent goud betalen, anders kunt gij het niet meekrijgen.’ | |||||
Scène 2: De Vrouwen gaan naar het graf. | |||||
[pagina 70]
| |||||
Nadat zij betaald hebben en de balsem in ontvangst genomen, gaan de Vrouwen de kerk in, terwijl zij beurtelings zingen. Maria Magdalena is 't meest bewogen: ‘Ach! ik ongelukkige, waarom moest het mij overkomen het sterven te zien van de Verlosser!’ He - - u mise - ra, cur con ti - git vi - de - re mor - -
tem Re - demp to - - ris - -
Maria van Jacobus: ‘Ach! De verlossing van Israël. Waarom heeft Hij daarvoor de dood doorstaan!’ He - - u Redempti - o Is - ra - el, ut quid mortem susti-nu-it
Maria Salome: ‘Ach! Onze troost! Waarom heeft Hij dat willen doen!’ He - - u con - so - la - ti - o nos tra, ut quid ta - li -
ter a - ge - re vo - lu - it
Gezamenlijk zingen zij dan: ‘Komt, laten wij ons nu haasten naar het | |||||
[pagina 71]
| |||||
graf om het allerheiligst lichaam van de geliefde te balsemen’Ga naar eind24.. - lam - iam ec - ce, iam pro-pe-re- mus ad tu-mu-lum.
un - gen - tes di - lec- ti cor-pus san-ctis-si-mum.
Op enige afstand van het graf gekomen, vertragen zij hun stap (aldus in de handschriften die dit spelmoment beschrijven). Een gedachte komt plotseling bij Maria Salome op, een uitroep van ontzetting: ‘O mijn God, wie zal de steen afwentelen voor den ingang van het graf?’Ga naar voetnoot* O De-us! Quis re-vol-vet no-bis la - pi - dem
ab ho-sti- o mo - nu- men - ti.
Nu is Maria Magdalena haar ongeduld niet langer meester; zij gaat de beide andere vrouwen vooruit en ziet het graf. Een nieuwe schrik: ‘Zie, de steen is al weggewenteld en een jongeling in helderwit gewaad!’ | |||||
[pagina 72]
| |||||
Ec - ce ka - pis re-vo - lu-tus et ju-ve-nis
sto - la can-di -da co - o - - per - tus.
Met angstig kloppend hart staan de vrouwen aan de hoofdzijde van het graf. De engel, die daar neerzit, wenkt haar dichterbij te komen: ‘Komt, komt! Wilt niet vreezen, zegt de Heer’Ga naar eind25.. | |||||
Scene 3: De Grafscène.Ve - ni-te, Ve-ni - - te, Ve - ni - - - te!
No-li - te ti - me-re vos. di - cit Do-mi - nus.
Een moment van stille spanning. De andere engel aan het voeteneinde zingt hen toe: ‘Wien zoekt ge in het graf? O Christusvereersters?’ Quem quae - ri - tis in se-pul-chro, O Christi-co - lae?
Deze vraag, die de spanning der vrouwen doet stijgen, beantwoorden zij terstond: ‘Wij zoeken Jezus van Nazareth, den gekruisigde’. | |||||
[pagina 73]
| |||||
Jhe - sum Na-za - re - num quae-ri - mus
cru - si - fi - - xum, O ce - li - co-lae.
De engel aan het hoofeinde: ‘Hij is niet hier. Hij is verrezen. Komt en ziet de plaats, waar ze Hem hebben neergelegd’. Non est hic. sed sur - re - xit. Ve - ni - te et
vi - de - te lo - cum u - bi po - su - e cunt e - um.
Dan komt de eerste ontknoping: de vrouwen naderen het graf, en gaan binnen; zij lichten de lijkdoeken van de geliefde op. Er is verwondering en teleurstelling; zwijgend verlaten zij het graf. De engel aan het voeteneinde vermaant: ‘Herrinnert U, wat Hij gezegd heeft, toen Hij nog in Galilea was: dat de Mensenzoon overgeleverd moest worden en gekruisigd, en dat Hij op de derde dag zal verrijzen. Gaat nu heen en boodschapt het aan Zijn leerlingen en aan Petrus, dat Hij verrezen is’Ga naar eind26.. | |||||
[pagina 74]
| |||||
Re-cor - - mi-ni qua-li - ter lo- cu-tus est.
dum ad-huc es - set in Ga-li - le- a vo-bis di-cens.
- qui- a o - por-tet fi - li - um ho-mi - nis tra-di
et cru- ci - fi - gi et di - e ter-ci - a
= re - sur-ge re; sed e - un - tes nun-ti - a - te
dis - ci- pu-lis e-jus eet (Pe-tro) qui-a sur - re-xit.
Doch de schrik heeft de vrouwen te zeer bevangen, dan dat zij dit woord tenvolle begrijpen kunnen. Daarom voegt de andere engel er aan toe: ‘Nu geen bedroefd gezicht meer. Meldt aan de Zijnen, dat Jezus leeft!’ De eerste engel herneemt: ‘Gaat nu naar Galilaea; als ge Hem wilt zien, haast u!’ - Vul-tum tris-tem iam mu-ta - te. Jhe-sum vi-vum
suis nun-ti - a - te..
| |||||
[pagina 75]
| |||||
Ga - li - le - am nunc ab - i - te; si pla- cet vi- de-re
fes-ti - na - te.
Maria van Jacobus en Salome gaan in stille overweging heen. Maria Magdalena blijft versteend staan en verzucht: ‘Mijn hart brandt van verlangen om mijn God te zienGa naar eind27.. | |||||
Scene 4: Maria Magdalena met de Tuinman.Ar - dens est cor me - um; de-si - de-ro,
vi - de - re Do - mi - num me-um.
Zij nadert wederom de grafopening, betast wederom de doeken en zingt met diep bedroefde stem (hs. ‘lacrimabiliter cantat’): ‘Ik zoek en vind niet, waar zij Hem hebben neergelegd’Ga naar eind28.. Quae - - - ro et non in-ve - ni - o
u - bi (po - su)-e - runt e - um. po-su - e-.
| |||||
[pagina 76]
| |||||
Dan keert zij weer terug uit de grafopening en zingt wanhopig: ‘Ik ongelukkige, wat zal ik doen?’Ga naar eind29. Me mi - se-ram, quid a - - gam.
Op dat openblik nadert iemand als diaken gekleed met de schouderdoek om het hoofd. Het toeschouwend volk in de kerk begrijpt: dat is Christus als tuinman. Hij zingt: ‘Vrouw, waarom weent ge?’Ga naar eind30. Mu - li - er quid plo - - ras?
Maria: ‘Omdat ze mijn Heer hebben weggenomen, en ik weet niet, waar ze Hem hebben gelegd’. Qui- a tu- le- runt do-mi num me - um et nes-
ci - o, u - - bi po-su - e - runt e - um.
De Verlosser herhaalt: ‘Vrouw, waarom weent ge? Wien zoekt ge toch?’ | |||||
[pagina 77]
| |||||
Mu - li - er quid plo - - ras ? Quern quae - - ris?
Maria: ‘Heer, als gij Hem hebt weggehaald, zeg het mij dan, opdat ik Hem meeneme’. Do- mi - ne, si to sus-tu- li- sti e - um,
di- ci - te mi - hi et e - go e - um - tol-lam.
De emotie-geladen uitroep van de geliefde: ‘Maria!’ Ma- ri - a !
Maria herkent de stem; zij valt aan Christus voeten neer: ‘Rabboni, mijn Meester’Ga naar eind31.. Ra (b) bo - ni, quod di-ci-tur ma - gis - ter.
Doch Christus treedt een weinig terug en zegt: ‘Raak mij niet aan, want Ik ben nog niet opgeklommen tot Mijn Vader, Mijn God en uw God. Alleluia’Ga naar eind32.. | |||||
[pagina 78]
| |||||
No - li me tan- ge - re: nondum e -
nim as - cen-di ad Pa - trem me-um, De - um
me - um et De-um ves-trum. Al - le - lui-a.
Op dit ogenblik is de grote omkeer in het spelverloop voltrokken; van nu af richt alles zich op de vreugde van het Paasfeest. Al wordt de dramatische handeling voortgezet, toch klinkt nu herhaaldelijk een ‘Alleluia’ in de tekst. Maria is iets terzijde gegaan naar een plaats vermoedelijk het graf, waar zij de zweetdoek (sudarium) en een kruis (een herinnering aan de vroegere plechtige kruis-neerlegging of depositio op Goede Vrijdag) opneemt. Intussen verschijnen twee leerlingen als pelgrims; Maria Magdalena gaat naar hen toe en de leerlingen vragen haar volgens de welbekende tekst uit het ‘Victimae Pacali laudes’: ‘Zeg ons, Maria, wat hebt gij onderweg gezien?’Ga naar eind33. (Melodie vervolledigd naar hs. Einsiedeln 366, XII s. aanv.) | |||||
Scene 5: Maria Magdalena met de leerlingen.Dic no-bis Ma- (ri - a, quid vi-di - sti in vi - a).
| |||||
[pagina 79]
| |||||
Zij spreken hier Maria aan, aldus de regierubriek, en Maria op haar beurt antwoordt hen onder het wijzen naar het graf: ‘Het graf van de levende Christus en de glorie van de Verrezene’Ga naar eind34.. Se- pul-crum Chris - ti vi - ven-tis et glo - ri - am
vi - di re -sur - gen- tis.
Vervolgens naar de engelen en de zweetdoek wijzend, zegt zij: ‘De engelen, die getuigen, de zweetdoek en de lijkwade’Ga naar eind35.. An - ge - li - cos tes-tes sus - da - ri - um et ves - tes.
Tenslotte heft Maria het kruis op en zingt ‘Christus, mijn hoop, is verrezen. Hij zal u voorgaan naar Galilaea’Ga naar eind36.. Sur-re-xit Chris-tus spes me- a, prae-ce-det su-os in Ga-li-le- am. Dit woord Galilaea had in de kerk, waarvoor dit Paasdrama gecomponeerd was, eene | |||||
[pagina 80]
| |||||
tweede, symbolische betekenis, want uit de verdere rubrieken blijkt, dat bier gelijk in vele Cluniacenser- en Kartuizer-kerken een gedeelte van het kerkinterieur, dat blijkbaar hoger gelegen was, Galilaea heette. Dit Galilaea in de kerk gaat dadelijk nog een rol spelen bij de apotheose van het drama.Ga naar eind36a. De regie-aanwijzing voor het eerstvolgend spelmoment is door de versnijding van het blad verloren gegaan, maar er moet gestaan hebben, dat Maria verheugd heengaat om de blijde boodschap aan de Apostelen te verkondigen; de pelgrims intussen zien elkaar aan, wel met een zekere vreugde, maar toch met een uitdrukking van onzekerheid. Zij heffen het volgende vers aan uit het ‘Victimae Paschali’ (dit vers werd door het Concilie van Trente uit de katholieke liturgie verwijderd): ‘Eerder moeten wij geloof schenken aan de oprechte Maria, al (is zij) maar enige getuige, dan aan de hele groep der Joden, die bedriegers zijn’. Cre-den-dum est ma - gis so - Ii Ma-ri - ae ve-ra - ci
quam Ju-dae - o-rum tur - bae fal - la - ci
| |||||
[pagina 81]
| |||||
Een derde pelgrim verschijnt ten tonele; het is Christus in een ruw kleed, blootsvoets en met een pelgrimsstaf in de hand. Hij zingt hen toe op rustige toon: ‘Welke dingen bespreekt ge hier met elkander en waarom zijt ge bedroefd? Alleluia’Ga naar eind37. | |||||
Scene 6: Christus als pelgrim.Qui sunt hii ser- mo-nes quos con- fer-tis ad in-vi- cem
am - bu - lan - tes et es - tis tris-tes. Al-le-lui- a. Al- le- lui-a.
Cleophas: ‘Zijt Gij de enige vreemdeling in Jerusalem, dat Ge niet weet, wat daar dezer dagen is geschied?’Ga naar eind38. Tu so - lus in pe-re-gri-nus es in Jhe - ru-sa-lem et non
cog-no-vi-sti quae fa-cta sunt in il - la his di-e-bus
Christus antwoordt: ‘Wat dan?’ Dit is het enige woord (‘Quae?’), dat in dit drama niet gezongen wordt. De tweede discipel vangt terstond met vertellen aan: ‘Over Jezus van Nazareth. Hij was een propheet, machtig in woord en werk bij God en geheel het volk. Alleluia’. | |||||
[pagina 82]
| |||||
De Jhe - su Na - za - re-no, Qui fuit vir pro-
phe - ta. po - tens in o-pe-re et ser - mo - ne
co-ram De-o et om- ni po-pu-lo. Al - le - lui-a.
Dan volgt hier terstond de roerende ontknoping door de volgende Evangeliewoorden: ‘O onverstandigen en tragen van hart in het geloven van al hetgeen de propheten voorzegd hebben. Alleluia.’ O - - - - stul-ti et tar-di cor - de ad cre-den-
dum in hi - is quae lu-cu-ti sunt pro-phe-tae. Al - le-lui-a.
Plotseling verdwijnt Christus uit hun midden. De leerlingen zien elkander bewogen van ontroering aan; dan zingen ze blij voortgaand: ‘Brandde ons hart niet in ons binnenste, toen Hij ons onderweg over Jezus sprak. Alleluia’Ga naar eind39.. | |||||
[pagina p.t.o. 82]
| |||||
[pagina p.t.o. 83]
| |||||
Afb. 11. Den Haag, Nat. Bibl., 76 F. 3. Schutblad
| |||||
[pagina 83]
| |||||
Non-ne cor nos-trum ar-dens e-rat in no-bis de Jhe-su
dum lo-que-re-tur no - bis in vi -a. Al - le - lui-a.
De vreugde komt nu voorgoed los; de apotheose wordt ingezet. De pelgrims staan stil op korte afstand vóór het graf; vóór hen plaatsen zich de drie vrouwen, terwijl de engel bij het voeteneind hen alleen toezingt: ‘Spoedt U en zegt aan Zijn leerlingen, dat de Heer verrezen is. Alleluia’Ga naar eind40.. | |||||
Scene 7: Apothéose.Ci-to e - un - tes di-ci - te dis-ci - pu - lis.
qui - a sur - re - xit do - mi - nus. Al - le - lui - a.
De andere engel: ‘In Galilaea (men herinnere zich de toespeling op een gedeelte van het kerkgebouw) zult gij den Heer zien, gelijk Hij U gezegd heeft. Alleluia’Ga naar eind41.. - In Ga - li - le - a Do-mi-num vi - de - bi - tis
si - cut di - xit vo - bis. Al - - le - lui - a.
| |||||
[pagina 84]
| |||||
De vrouwen gaan met de leerlingen naar de ballustrade, die het verhoogde priesterkoor van het schip der kerk scheidt, het zgn. Galilaea, onder het zingen van: ‘Laten we dan gaan en boodschappen het wondere, wat we gezien, en het heerlijke, dat we beleefd hebben, Alleluia’Ga naar eind42.. E a - mus nun - ci - a - re mi - rum quod
vi - di-mus et gau-di - um quod ac - - ces - si - mus
De groep der vrouwen en der leerlingen is inmiddels op het Galilaea aangekomen; het toegestroomde volk heeft zich daar opeengedrongen. Nu is het ogenblik daar dat spel en realiteit, symbloliek en liturgie zich verenen in één actie, waarin zowel toeschouwers als medespelenden opgenomen worden; het volk zal nu ‘het teken der Opstanding’ met eigen ogen kunnen aanschouwen en de verkondiging der glorieuze opstanding in diepe geloofsovertuiging aanhoren. Vanaf het ‘Galilaea’ wordt de zweetdoek of juister de lijkwade door de vrouwen uitgespreid en aan het volk getoond, terwijl de acteurs gezamenlijk zéér luid (altissima voce | |||||
[pagina 85]
| |||||
clamantes) de antiphoon zingen: ‘De Heer is uit het graf verrezen, die voor ons aan het kruishout hing. Alleluia’Ga naar eind43.. Sur - re - - xit Do - mi - nus de se - pul-chro.
qui pro no - bis pe-pen-dit in li - gno.
Slechts het begin der melodie is genoteerd; wij citeren de antiphoon in haar geheel volgens het oude Rituale van Thorn bij Roermond, dat een gelijkluidende inzet heeft. Dan intoneert de Cantor den lofzang ‘Te Deum laudamus’, ‘U God loven wij, U Heer prijzen wij’. welke door alle aanwezigen met geestdrift zal zijn meegezongenGa naar eind44.. Te De-um lau - da-mus, Te Do-mi-num con-fi-te-mur.
|
|