Vierde Periode |
|
|
|
|
jaar |
titel |
structuur |
grondmotief |
opmerkingen |
1648 |
salomon |
exemplarisch-emblematisch |
de dualiteit van goed en kwaad, met de titelfiguur als inzet van de strijd tussen de beide dualiteitsgroepen
(zonde: de wellust) |
|
1654 |
lucifer |
exemplarisch-emblematisch |
de dualiteit van goed en kwaad, met de titelfiguur als inzet van de strijd tussen de beide dualiteitsgroepen
(zonde: de hoogmoed, ‘staetzucht’) |
door een verdiepte aandacht voor de hoofdfiguur werd Lucifer op bepaalde punten eerder tot een karakter- dan tot een dualiteitsdrama (eerste aanwijzing voor de verzwakkende betekenis van het dualiteits-motief) |
1657 |
salmoneus |
....................... intermezzo ................................... |
|
ironiserend spel met structuur en tendens van het dualiteitsdrama (tweede aanwijzing voor de verzwakkende betekenis van het dualiteits-motief) |
1659 |
jeptha |
exemplarisch-emblematisch, maar met verminderende belangstelling voor het emblematisch aspect en toenemende aandacht voor de ‘staetveranderinge’ |
ontbreekt; de dualiteit van goed en kwaad is als grondmotief weggevallen, zonder nog een gelijkwaardige vervanging te hebben gevonden
(zonde: de geestdrijverij) |
aemulerende imitatio van Buchanans Jephthes, en bedoeld als model-tragedie |
1660 |
Koning Edipus |
- |
- |
vertaling van Sophocles' Οἰδίπους τύραννος |