Kalliope in de Nederlanden
(1975-1983)–W.A.P. Smit– Auteursrechtelijk beschermdHet Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 495]
| |
Hoofdstuk XXIII
| |
§ 2. ‘Der Tod Abels’Men kan Der Tod Abels geen Bijbelse idylle noemen; daarvoor is het onderwerp te tragisch, en valt er te veel nadruk op schuldbesef en berouw. Maar er bestaat wel een sterke verwantschap tussen de idyllen van Geßner en zijn epos. Ook in dat laatste gaat het om een landelijke gemeenschap, waarvan de leden naar het uiterlijk in archaïsche eenvoud leven, terwijl hun gevoelsleven en hun gemoedservaringen afgestemd zijn op die van de gegoede burgerij uit de 18de eeuw. Ook nu wordt dit innerlijke leven beheerst door sentimentaliteit en streven naar deugd; ook nu speelt het natuurbesef daarbij een belangrijke rol. Men kan dan ook zeggen dat Der Tod | |
[pagina 496]
| |
Abels, zonder er zelf een te zijn, gesitueerd is in het klimaat van de Idyllen. De verwantschap wordt nog versterkt door het feit, dat beide werken geschreven zijn in het typische ‘poëtische proza’ van Geßner, dat er de lyrische gevoelstoon van bepaalt. Toen de dichter besloten had zich aan een Bijbels epos te wagen, heeft hij zich bij de keuze van zijn stof ongetwijfeld mede laten leiden door de mogelijkheden tot pastoraal-idyllische aankleding, die de geschiedenis van Abel hem bood. Maar deze overweging zal toch slechts een secundaire betekenis hebben gehad. Wij mogen niet vergeten dat in de Züricher kring van Bodmer en Breitinger, waartoe Geßner behoorde, de bewondering voor Paradise lost geleid had tot een verhoogde belangstelling voor de oertijd van de mensheid. Uit deze belangstelling moet de keuze van de dichter in de eerste plaats worden verklaard. Zoals Milton de geschiedenis van Adam en Eva verteld had tot aan de zondeval, zo wilde hij dat doen voor de periode daarna. Naast de bewondering voor Milton deed zich in de Züricher kring echter nog een andere Bijbel-epische invloed gelden: die van Klopstock. Weliswaar was Der Messias nog slechts voor de helft voltooid (sedert 1755), maar die helft was meer dan voldoende om een stimulerende en richting-bepalende werking uit te oefenen. Reeds de uitgave van de eerste drie zangen (in 1749) was genoeg geweest om Bodmer over het dode punt heen te helpen, waarop zijn ‘Miltoniaanse’ epos Noah was blijven steken, zodat dit in 1752 had kunnen verschijnen. Het ligt dus voor de hand, dat ook het epos van Geßner sporen vertoont van de invloed die de bezielende voorgang van Klopstock daarop heeft uitgeoefend. | |
De inhoudI. In de vroege morgen treden Abel en zijn zuster-vrouw Thirza uit hun hut om God te loven voor de nieuwe dag. Kaïn daarentegen verlaat nors en zwijgend de zijne. Hij voelt zich bij zijn broeder achtergesteld, zowel in de liefde van God als in die van zijn ouders en zusters. Als eerstgeborene waant hij zich het zwaarst getroffen door de vloek van de zondeval. Zijn sombere opstandigheid vormt een durend verdriet voor zijn zuster-vrouw Mehala, voor Adam en Eva, en misschien nog het meest voor Abel die in alles zijn lichtend tegenbeeld is. - Adam gaat nogmaals zijn oudste zoon over diens vijandige gevoelens voor Abel onderhouden. Kaïn geeft zich tenslotte aarzelend gewonnen, vraagt om vergeving en verzoent zich met zijn broer. Vreugde in de drie hutten - vooral ook bij Eva, die zich verantwoordelijk voelt voor de zonde en de vloek die zij over de haren gebracht heeft. Ter viering van de verzoening wordt een feestelijke maaltijd bereid. II. Aan deze maaltijd vraagt Abel zijn vader om het verhaal van wat er gebeurd is tussen de verdrijving uit het Paradijs en nu. Adam stemt daarin toe, maar Eva neemt het eerste deel van hem over, omdat zij niet wil dat hij uit liefde voor haar de verschrikking verdoezelt die het gevolg is geweest van háár zondige snoeplust. Daarna gaat Adam verder. Hij vertelt over de ontdekking van de wereld buiten het Paradijs en van de zegeningen die hun gelaten waren: over het eerste werk, het eerste vee, de eerste contacten met God, de eerste winter, de geboorte van de eerste kinderen. Alleen Kaïn raakt daarvan niet ontroerd. III. Reeds geruime tijd wordt Kaïn bespied door de helse geest Anamelech. In een uitvoerige episode wordt diens voorgeschiedenis verteld. Hoewel slechts een duivel van nederige rang, was hij ‘an Stolz und Ehrgeiz nicht geringer als Satan’. Om zich roem te verwerven had hij de hel verlaten en het pad gevolgd, dat Satan - naar de beschrijving van Milton - vandaar naar de aarde gebaand had. Tegen zijn verwachting in bleken de gevallen mensen niet in ellende te leven, maar wel kwetsbaar te | |
[pagina 497]
| |
zijn geworden door hun ontvankelijkheid voor het kwaad. Daarvan besloot Anamelech gebruik te maken, en hij had Kaïn gekozen als zijn eerste doelwit. Uit diens verbeten trekken begreep hij, dat deze al bezig was zichzelf te verderven: ‘ich darf dir nur helfen’. - Na dit intermezzo gaat de hoofdhandeling verder. Op de morgen na het verzoeningsmaal is Adam ziek: een nieuwe ervaring voor de jonge mensheid. De vloek doet zich gelden, de dood dreigt. Adam berust daarin, de vrouwen wenen, Kaïn mokt over zijn onvermogen de liefde voor zijn vader tot uitdrukking te brengen, Abel wendt zich tot God. In antwoord op zijn gebed brengt een Engel hem kruiden om de zieke te genezen, en Adam herstelt. Vreugde in de drie hutten, maar Kaïn voelt zich tekort gedaan omdat de Engel niet aan hem als oudste verschenen is. Wanneer Abel hem voorstelt elk een dankoffer aan God te brengen, stemt hij daarin wel toe, maar zonder te verwachten dat God ook het zijne zal aannemen. En hij krijgt gelijk: alleen het offer van Abel wordt aanvaard. IV. De volgende morgen verlaat Kaïn heel vroeg zijn hut, waar het schreien van Mehala hem alle rust beneemt. Onder een bosje valt hij in slaap. Anamelech maakt van deze kans dadelijk gebruik om boze dromen op hem af te zenden. In zijn slaap ziet Kaïn, hoe zijn nakomelingen door die van Abel in slavernij worden gebracht. Als dan Abel hem komt begroeten, slaat hij - nog half dromend - in razernij zijn broer neer. Verbijstering bij Kaïn, jubel van Anamelech. - God zendt een Engel om de ziel van Abel naar de hemel te voeren, en draagt Michaël op om Kaïn te gaan vervloeken. Beiden gehoorzamen. De doodsengel leidt na een vreugdevolle begroeting de ziel van Abel naar omhoog. Michaël brengt aan de wanhopige Kaïn zijn vonnis over: Gods vloek rust op hem, maar sterven mag hij niet. - Adam en Eva vinden het lijk van Abel; uit de verte roept Kaïn hun toe dat hij de dader is en vervloekt zijn ouders. Een Engel brengt in deze ontreddering troost: de ziel van Abel leeft en na de dood wacht er een hereniging. Daardoor gesterkt, draagt Adam het lichaam van zijn zoon naar de hutten, om het volgens de aanwijzing van de Engel te begraven; snikkend volgt Eva. V. Thirza, verontrust door een droom, en Mehala, die zich zorgen maakt over Kaïn, storten hun hart bij elkaar uit. Tijdens hun gesprek komen Adam en Eva met het lijk van Abel bij de hutten. Wanhoop bij de zusters, die nog toeneemt als zij horen dat Kaïn zijn broeder gedóód heeft. Na een lang rouwbeklag herinnert Adam aan de opdracht van de Engel: het lijk moet begraven worden. Zo gebeurt. Bij het gesloten graf spreekt hij een gebed uit, waarin hij ondanks schuldbesef en rouw troost vindt in Gods belofte van een leven na dit leven. - In de nacht dwaalt Kaïn rond, verteerd van berouw. Hoewel hij zich onwaardig acht zijn vrouw en kinderen nog éénmaal te zien voordat hij in de eenzaamheid wegvlucht, wordt hij door zijn liefde onweerstaanbaar naar de hutten gedreven. Zo wordt hij er getuige van, dat Thirza op het graf van Abel komt klagen en bidden, waarbij zij ook vraagt om genade voor hem, de moordenaar. Aarzelend komt hij steeds nader, tot hij het eindelijk waagt zijn hut binnen te gaan. Hij smeekt Mehala hem bij zijn vertrek althans niet te vervloeken. Maar zij verklaart zijn lot te willen delen, en maakt zich gereed hem met haar kinderen te volgen. Samen gaan zij de nacht en de ballingschap tegemoet. Een Engelenstem prijst Mehala om haar beslissing. | |
Bespreking en evaluatieHet slot van Der Tod Abels loopt parallel aan dat van Paradise lost. Zoals Milton de verdreven Adam en Eva hand in hand de onbekende wereld buiten het Paradijs tegemoet laat treden, bedroefd maar niet wanhopig, en nog steeds onder de hoede | |
[pagina 498]
| |
van Gods voorzienigheid,Ga naar voetnoot3 zo gaan ook Kaïn en Mehala in ballingschap: uitgestoten maar niet verloren. Het berouw van Kaïn en de liefde van Mehala houden een kleine hoop levend. Het is stellig niet zonder bedoeling, dat de dichter hen laat vertrekken ‘beim Mondschein’. Ook de episode van Anamelech's tocht naar de aarde en zijn bespieden van de mensen gaat rechtstreeks op het voorbeeld van Milton's epos (boek IV) terug - zó rechtstreeks dat wij beter van ontlening dan van imitatio kunnen spreken. Voor het overige herinnert Der Tod Abels echter meer aan het werk van Klopstock. In het bijzonder geldt dit voor de vaak overtrokken gevoeligheid in de talloze lyrische ontboezemingen: gebeden, lofprijzingen, weeklachten. Maar ook de manier, waarop Geßner zonder voorbereiding nieuwe personen en namen in zijn verhaal invoert, is typisch Klopstockiaans. Uit structureel oogpunt is Der Tod Abels zwak. Het epos bestaat meer uit een reeks opeenvolgende taferelen dan dat het een hecht geheel vormt. En in die taferelen nemen de gemoedsuitstortingen een zó dominerende plaats in, dat er nauwelijks van handeling kan worden gesproken. Erger is nog, dat het verhaal geen duidelijke achtergrond heeft. Kaïn is anders dan de anderen; hij wordt verteerd door jaloezie op Abel en die jaloezie leidt tot haat. Maar waaròm of waardòòr hij anders is, wordt nergens verklaard. De strijd tussen goed en kwaad, die zich in hem afspeelt, wordt niet in een metaphysisch perspectief geplaatst. Bovendien vervangt Geßner de Bijbelse moord door doodslag in een ogenblik van verstandsverbijstering tussen droom en waken in. Dat biedt hem de mogelijkheid, zijn epos te doen eindigen ‘beim Mondschein’: met een suggestie van hoop. Maar de vloek van God over Kaïn (Genesis 4:11-12), waaraan Geßner onverkort vasthoudt, laat deze interpretatie van diens daad feitelijk niet toe. Een direct gevolg van het bovenstaande is, dat de figuur van Anamelech vrijwel geen functionele betekenis heeft. Hij is de enige rechtstreekse vertegenwoordiger van het kwaad in Geßner's epos. Maar hij is niet de verleider van Kaïn, niet de veroorzaker van diens innerlijke strijd. Hij maakt slechts gebruik van de situatie, die hij bij zijn komst op aarde aantrof, om een crisis te verhaasten die zich al aankondigt. Zijn optreden oefent op het verloop van de handeling niet meer dan een bijkomstige invloed uit. De nadruk, waarmee zijn komst naar de aarde als een beslissend gegeven werd voorgesteld, blijkt achteraf niet of althans niet voldoende gerechtvaardigd, en moet dus structureel als onjuist worden beschouwd. Hoewel de achttiende eeuw voor de tekortkomingen van Der Tod Abels niet blind is geweest, hebben deze de - tijdelijke - roem van het werk niet in de weg gestaan. In de eerste plaats zal dit wel moeten worden toegeschreven aan de Empfindsamkeit, waardoor het epos aansloot bij de opkomende reactie tegen het rationalisme en als baanbrekend werd ervaren. Maar men kan het succes toch niet alleen dááruit verklaren. Geßner's Bijbelverbeelding heeft wel degelijk haar dichterlijke verdiensten. Wanneer men zich in de afzonderlijke episoden verdiept, wordt men telkens getroffen door gelukkige vondsten in de details. Vooral de manier, waarop de dichter beschrijft hoe de eerste mensen achtereenvolgens de verschillende aspecten van het leven op een zondige aarde leren kennen - vanaf de eerste nacht buiten het Paradijs tot het eerste sterven van een der hunnen - leidt tot een reeks onmiskenbare hoogtepunten. Verder heeft zijn weergave van het geloofsleven in de Adamitische gemeenschap een eigenaardige bekoring. Geßner heeft zijn eigen gevoelens van Godsverering, zondebesef en heilsverwachting op de leden daarvan teruggeprojecteerd, en | |
[pagina 499]
| |
in de Empfindsamkeit van hun geloofs-ontboezemingen klinkt de innigheid van zijn persoonlijk belijden telkens weer door. Als dit, ondanks onze allergie voor het sentimentalisme, een moderne lezer nog altijd treft, dan laat zich vermoeden hoezeer het de tijdgenoten van de dichter moet hebben aangesproken, die eenzelfde verzekerdheid des geloofs en eenzelfde hang naar gevoeligheid kenden als hij. | |
Drie fragmentenTer afsluiting van mijn overzicht laat ik nog een drietal fragmenten volgen, eensdeels ter illustratie van Geßner's taal en stijl, anderdeels om daar straks de vertaling van Huber en Backhuyzen naast te kunnen leggen.
A. Het offer van Kaïn wordt door God verworpen, terwijl dat van Abel aangenomen wordt (derde gezang): 1Kain legte von den Früchten des Feldes auf seinen Altar, entzündete sein Opfer und 2kniete in die Nacht hin; schnell tönte ein ängstliches Rauschen durch die Gebüsche, 3und ein Wirbelwind heulte daher, verwehete das Opfer und umhüllete den Elenden mit 4Flammen und Rauch. Er bebte vom Altar zurück; und itzt kam eine schreckliche Stim-5me aus dem schauervollen Dunkel der Nacht; sie sprach: Warum erbebest du, und 6warum ist Entsetzen auf deinem Angesicht? Wirst du dich bessern, dann will ich deine 7Sünde dir vergeben; besserst du dich nicht, dann werden die anklagende Sünd' und ihre 8Strafe vor deiner Hütte wohnen. Was hassest du deinen Bruder; warum verfolgst du 9den Gerechten, der dich lieb hat und als den Erstgebornen dich ehrt? Itzt schwieg die 10Stimme, und Kain bebte schauernd vom Altar weg und ging durch die Nacht zurück; 11der tobende Wind jagt' ihm den stinkenden Opferrauch nach. Sein Herz erbebte, und 12kalter Schweiz rann von seinen Gliedern. Da sah er zur Seite, fern über dem Feld hin, 13die Opferflamme seines Bruders mit sanftem Wallen hoch in die Nacht aufsteigen; er 14wandte sein Gesicht voll Verzweiflung weg; und da sprachen seine bebenden Lippen:... B. De door God afgezonden doodsengel komt de ziel van Abel uit diens lichaam naar de hemel voeren (vierde gezang): 1Der Todesengel rief itzt Abels Seele aus ihrer blutenden Hülle; himmlisch lächelnd trat 2sie hervor, die geistigsten Teile des Körpers flossen ihr nach, und mit balsamischen 3Düften vermischet, die sanfte Winde den Blumen raubten, die rings umher im hinstrah-4lenden Glanze des Engels aufblüheten, umflossen sie die Seele und bildeten sich zum 5ätherischen Körper. Itzt sah sie voll nie empfundenen Entzückens den wartenden Engel. 6- Mit himmlischer Freundlichkeit trat er näher und sprach: Sei mir willkommen 7aus deiner Hülle von Staub! umarme mich; Heil mir! Ich bin der erste, der dich in die 8Seligkeit bewillkommet, Myriaden erwarten dich. Heil dir, du Gerechter! ewige Wonne, 9unaussprechliche Seligkeit, Anschauen Gottes, dir, zum Lohne der Tugend. O sei mir 10willkommen! umarme mich, du erster, der aus der Hülle des Staubes selig hervorgeht. 11- Ich umarme dich, himmlischer Freund! ich umarme dich! sprach die Seele, und itzt 12schwieg sie, vom verstummenden Gefühl ihrer Seligkeit durchströmt... C. Mehala heeft besloten met haar kinderen haar man onder Gods vloek in de eenzaamheid te volgen (vijfde gezang, slot van het epos): 1Itzt nahm das zärtlichste Weib ihr jüngstes Kind an ihre Brust, ihrem Manne gab sie 2die Rechte, ein anders ging an der Rechten des Vaters; und Eliel und JosiaGa naar voetnoot4 wischten 3die Thränen von den Wangen und gingen freudig vor ihnen her aus der Hütte. Mehala 4sah noch weinend umher. ‘Seid mir gesegnet, (sprach sie) die ich euch verlasse, seid mir 5gesegnet! Bald will ich von da, wo wir unsre Hütten bauen, zurückkommen und euern 6Segen holen,Ga naar voetnoot5 für mich und meinen gnadeflehenden Mann’. Itzt blieb sie stehen und | |
[pagina 500]
| |
7weinte wie unentschlossen zu den Hütten hin; aber balsamischere Düfte, als Düfte des 8Frühlings, umflossen sie. ‘Geh, edles Weib; (so sprach die unsichtbare liebliche Stimme) 9ich will im erquickenden Traume deiner Mutter deine Großmut sagen, und daß du 10hinausgehest, an der Seite deines büßenden Mannes, Gnade von dem allmächtigen Rich-11ter zu flehen’. - Sie gingen itzt beim Mondschein, oft zurückweinend, von den Hütten 12weg, hinaus in öde Gegenden, wo noch keines Menschen Fußtritt gewandelt hatte. | |
§ 3. De Franse vertaling van HuberDe Haagse editie van de Franse vertaling, die Michaël Huber van Der Tod Abels gemaakt had, is een pretentieloos uitgaafje in duodecimo,Ga naar voetnoot6 met het volgende titelblad: La mort // d'Abel; // poëme, // en cinq chants, // Traduit de l'Allemand de // M. Gessner, // par // M. Huber. // vignet // A La Haye, // chez Benjamin Gibert, // MDCCLXI.Van auteur noch vertaler wordt de voornaam vermeld of met een initiaal aangeduid; in beide gevallen beperkt het titelblad zich tot: M(onsieur). Huber had aan zijn vertaling een inleidende ‘Préface du traducteur’ toegevoegd, die men uiteraard ook in de Haagse druk terugvindt. Ik neem daar een viertal opmerkingen uit over. Uit de eerste drie blijkt, hoe een contemporaine bewonderaar het epos van Geßner zag; in de laatste deelt Huber mee, hoe hij zijn werk als vertaler heeft opgevat. De eerste opmerking laat zien, dat voor hem het (nieuwe) gevoelselement zwaarder woog dan de onvolkomenheden van de structuur: 1A juger ce Poëme suivant les régles strictes de l'Epopée, on en trouvera peut-2être le plan un peu irrégulier, & la fiction principale bien au-dessous de celle 3de Milton: mais on sera dédommagé par les fictions accessoires & les tableaux 4de sentiment; car pour les peintures vraies & naïves, il égale au moins le Poëme 5Anglois. (blz. XXI) Elders vestigt Huber de aandacht op het poëtische proza, waarin al het werk van de Zwitserse dichter geschreven is: genre particulier dont la langue allemande est plus susceptible qu' une autre; [...] genre qui est à M. Gessner seul, & en quoi n'ont réussi aucuns de ceux qui ont voulu l'adopter d'après lui. (blz. XXXI) De vertaler verzuimt niet naar voren te brengen, dat Geßner de Bijbelse moord op Abel teruggebracht heeft tot doodslag in een vlaag van razernij. Maar hij is geen fundamentalist; ook voor de gewijde historie aanvaardt hij zonder bezwaar de vrijheid van de dichter ten opzichte van zijn stof: 1L'Historien est l'esclave des faits, mais les faits sont à la discrétion du Poëte: 2il les taille, les augmente ou les diminue, suivant l'usage qu'il prétend en faire. 3Le nôtre avoit besoin que Cain parût moins méchant qu'il n'est dans la Bible, 4pour intéresser la pitié en sa faveur, & montrer les ressources que peut trouver 5un coupable dans la miséricorde divine. (blz. XXXIII) Aan het einde van de Préface wijst Huber op het verschil tussen Duits en Frans, dat hem gedwongen heeft met een grote mate van vrijheid te vertalen om het taaleigen van dit laatste niet aan te tasten: | |
[pagina 501]
| |
1La langue allemande a des hardiesses que non-seulement je ne pouvois pas, 2mais que je ne devois pas même rendre en françois. Il m'a donc fallu en 3quelques endroits affoiblir les images, en choisissant à dessein des expressions 4moins énergiques. J'ai tâché seulement de racheter ces légéres altérations par 5des compensations, de manière que la somme des beautés fût à peu près la 6même dans les deux langues. Ai je réussi? On en jugera l'original à la main. 7(blz. XXXIV) Met dit uitgangspunt conformeert Huber zich aan de ‘oude’ opvatting van vertalen. Het is er hem in de eerste plaats om te doen, zo duidelijk mogelijk weer te geven wat de oorspronkelijke auteur zegt; het hoe komt er minder op aan. Uit zijn aankondiging zou men kunnen opmaken, dat hij slechts een aantal onvertaalbare beelden en zegswijzen heeft veranderd en ook wel eens een dichterlijkheid van eigen hand toegevoegd. In werkelijkheid blijft het daar echter niet bij. Wanneer men zijn tekst naast die van Geßner legt, ziet men dadelijk dat hij voortdurend probeert het poëtische maar vaak wat stroeve Duits van zijn voorbeeld om te zetten in een Frans dat zo natuurlijk en moeiteloos mogelijk klinkt. Daarvoor verandert hij niet alleen wat onvertaalbaar is, maar verzacht hij wat naar zijn mening in het Frans overdreven zou klinken - ter compensatie drukt hij zich ook wel eens sterker uit dan Geßner -, voegt hij kleine toelichtingen of verduidelijkingen in, interpreteert hij wat bij letterlijke vertaling tot misverstand aanleiding zou kunnen geven. Het spreekt vanzelf, dat op deze manier heel wat van het poëtische en àlles van het ritmische verloren gaat. Maar er kan niet worden ontkend, dat het resultaat bijzonder vlot en prettig leesbaar is, vlotter dan het origineel. Huber is er - voor zover een buitenstaander dit kan beoordelen - voortreffelijk in geslaagd Der Tod Abels niet alleen in vloeiend Frans over te brengen, maar ook in de sfeer die daarbij behoort. Men kan zeggen, dat hij met zijn vertaling Geßner's werk minder Duits heeft gemaakt en meer Frans-Europees. Daarin ligt het geheim van zijn succes. | |
De drie fragmentenDe Franse versie van de drie fragmenten, die ik zo even in het Duits heb geciteerd, spreekt genoegzaam voor zichzelf om een gedetailleerde bespreking overbodig te maken. Slechts hier en daar wijs ik dus op een bijzonderheid in de vertaling van Huber.
A. [De verwerping van Kaïn's offer] 1De son côté Caïn mit des fruits de ses champs sur son Autel, alluma son sacrifice & se 2prosterna devant son Autel; aussi-tôt les buissons s'agiterent avec un bruit épouvanta-3ble, un tourbillon dissipa en mugissant le sacrifice, & couvrit le malheureux de flammes 4& de fumée. Il recula de l'Autel en tremblant, & une voix terrible, qui sortit de l'obs-5curité effroyable de la nuit, lui dit: pourquoi trembles-tu, & pourquoi la terreur est-elle 6peinte sur ton visage? Il en est encore temps, corrige-toi; je te pardonnerai ton péché, 7si-non ton péché & son châtiment te poursuivront jusques dans ta cabane. Pourquoi 8haïs-tu ton frere? il t'aime, te complaît & t'honore! La voix se tut, & Caïn saisi de 9frayeur, quitta ce lieu affreux pour lui, & s'en retourna à travers la nuit; le vent furieux 10chassoit encore après lui la fumée infecte du sacrifice; son coeur frisonnoit, & une sueur 11froide coula de ses membres. Cependant en promenant ses regards, il vit dans la campagne 12les flammes du sacrifice de son frere, qui s'élevoient en tournoyant dans les airs. 13Désespéré par cette vue, il tourna ses regards ailleurs, & dit en grinçant des dents:... | |
[pagina 502]
| |
Allereerst valt het op, dat de vertaler het exclamatieve staccato van de oorspronkelijke tekst enigszins heeft getemperd en de narratieve samenhang versterkt. - Gods waarschuwing aan Kaïn dat diens zonde en straf ‘vor deiner Hütte wohnen’ zullen, acht Huber kennelijk niet letterlijk vertaalbaar; hij verandert dit in ‘te poursuivront jusques dans ta cabane’ (reg. 7). Daarentegen verhevigt hij in de laatst-geciteerde zin de grimmigheid door Kaïn te laten knarsetanden.
B. [De doodsengel en de ziel van Abel] 1Aussi-tôt l'ange de la mort appella l'ame d'Abel de sa dépouille sanglante; elle s'avança 2avec un souris gracieux; les parties les plus spiritueuses du corps la suivoient, & mêlées 3aux exhalaisons balsamiques, dérobées par les doux zéphirs aux fleurs, qui croissoient 4par-tout où portoit l'éclat rayonnant de l'ange; elles environnoient l'ame, & se formoient 5en un corps éthéré. Elle vit avec un transport qu'elle n'avoit jamais senti, l'ange qui 6venoit au-devant d'elle. - Je te salue, dit l'esprit céleste, avec un front où se peignoit la 7bonté, je te salue, ô ame bienheureuse, dégagée de ta dépouille terrestre. Reçois mes 8embrassemens. Que je me félicite d'être celui de tous les Anges que Dieu a choisi pour 9t'introduire dans la béatitude, des millions d'autres esprits t'y attendent. Conçois, si tu 10peux, ton bonheur, ce que c'est que de contempler Dieu face à face, d'en jouir. Tu vas 11voir avec quelle magnificence il sait récompenser la vertu. Qui je t'embrasse encore une 12fois, ô toi qui le premier as déposé la poussiere qui t'enveloppoit, pour te revêtir de 13lumière. - Permets que je t'embrasse à mon tour, ami céleste, reprit l'ame; & elle resta 14confondue avec l'ange par le sentiment ravissant de sa béatitude... Men lette hier vooral op de manier, waarop in de begroeting van de ziel door de doodsengel een onsamenhangende reeks verrukte uitroepen omgezet is in een rationele gedachtengang zonder abrupte overgangen of onduidelijkheden.
C. [Het slot van het epos] 1Cependant cette tendre mere essuya ses larmes, prit le plus jeune de ses enfans dans ses 2bras, s'appuyant sur son époux, & l'autre marchoit à côté du pere, tandis qu' Eliel & 3Josia marchoient gayement devant lui. Ils sortirent ainsi tous ensemble de la cabane. 4Mehala regarda encore autour d'elle, en pleurant. Soyez bénie, ô famille désolée que 5j'abandonne, soyez bénie: bien-tôt je viendrai vous retrouver des lieux où nous aurons 6bâti notre cabane, vous demander votre bénédiction, pour moi, pour mon époux, & 7solliciter son pardon. A ces mots elle regarda encore les cabanes, pleura comme irréso-8lue: en cet instant des exhalaisons plus balsamiques que toutes les fleurs du printemps, 9environnerent la troupe fugitive. Vas généreuse epouse, dit une voix invisible au-dessus 10de leurs têtes; j'informerai par un songe agréable ta tendre mere de ton courage magnanime; 11je lui dirai que tu es partie à côté de ton époux pénitent, pour implorer la grace 12du souverain Juge. - Cependant ils marchoient à la lueur de l'astre nocturne, jettant 13souvent la vue derriere eux, sur les cabanes; & s'avancerent dans des régions désertes, 14où jamais les pas d'aucun homme n'avoient été imprimés. Verduidelijkend voegt de vertaler toe, dat Mehala zich in haar afscheidswoorden tot haar achterblijvende verwanten - in het bijzonder haar ouders - richt, en dat de vertroostende Engelenstem ‘boven hun hoofden’ (vanuit de hemel) klinkt. | |
[pagina 503]
| |
§ 4. De Nederlandse vertalingDe Nederlandse tekst van Geßner's epos wordt op het titelblad van de Haagse uitgaveGa naar voetnoot7 als volgt aangekondigd: De dood // van // Abel, // voorgesteld // in vyf gezangen // door // M. Gessner. // Uit het Hoogduitsch in het Fransch // vertaald, door // P. Huber. // En nu om deszelfs voortreffelykheid na den laat- // sten Druk in het Nederduitsch overgebragt, // en met fraaije kopere Plaatjes verçiert. // vignet // In s'Gravenhage // By H. Backhuyzen // Boekverkoper op de Groote Zaal // van 't Hof, 1761.De uitgever heeft er kennelijk enige zorg aan besteed. Hij koos voor een octavo-formaat en verhoogde de allure van het boek door een ‘kopere Plaatje’ bij elk van de vijf zangen. Die (ongesigneerde) plaatjes trekken overigens meer de aandacht door hun onhandigheid en naïviteit dan door artistieke qualiteiten. De familie van Adam wordt er uitgebeeld in kledij en entourage van de 18de-eeuwse pastorale traditie, de vrouwen met hoeden. De figuren staan er houterig bij als op een stuntelige kindertekening. - De ‘voortreffelykheid’, die zo uitdrukkelijk wordt vermeld, slaat uitsluitend op de Franse versie, en met ‘den laatsten Druk’ daarvan wordt gedoeld op de Haagse uitgave van Gibert, die voor Backhuyzen het uitgangspunt is geweest. - Zowel Geßner als Huber hebben een onjuiste voorletter toebedeeld gekregen. In het eerste geval is kennelijk de M van ‘Monsieur’ op het Franse titelblad als voorletter opgevat. Dat dit in het tweede geval niet eveneens is gebeurd en er plotseling een P opduikt, kan alleen als slordigheid worden verklaard. Deze ontsporing zal wel op rekening moeten worden gesteld van de haast, waarmee Backhuyzen - blijkens verschijning in hetzelfde jaar als de uitgave van Gibert - bij de voorbereiding van zijn editie te werk is gegaan. Die haast is ook merkbaar in de manier van vertalen. Backhuyzen heeft geen moeite met het begrijpen van het Frans, dat hij uitstekend beheerst. Doordat hij zich echter de tijd niet gunt om rustig na te denken, begaat hij toch wel eens vergissingen. Bovendien vertaalt hij als het ware mechanisch, zonder er zich om te bekommeren of bepaalde uitdrukkingen en constructies bij letterlijke overdracht vloeiend Nederlands opleveren. Zijn vertaaltrant staat dus lijnrecht tegenover die van Huber. Terwijl deze de tekst van Geßner aanpaste aan het Franse taaleigen, doet Backhuyzen geen enkele moeite zijn vertaald Frans tot natuurlijk Nederlands te maken. Daardoor klinkt zijn vertaling vaak wat houterig of onnatuurlijk. In het algemeen echter kan men deze toch niet slecht noemen. Het is vooral door de tegenstelling met het voortreffelijke werk van Huber, dat de vertaling van Backhuyzen ons zo teleurstellend aandoet. | |
De drie fragmentenOok in hun Nederlandse versie laat ik de drie fragmenten in hoofdzaak voor zichzelf spreken en vestig ik slechts de aandacht op een opvallend detail. | |
[pagina 504]
| |
A. [De verwerping van Kaïn's offer] 1Kain lag ook van zyne vruchten op den Altaar, ontstak het Offer, en boog zich voor 2dezelve neder; maar aanstonds begonnen de Haagen zich met een verschrikkelyk gedruis 3te beweegen, een geweldige Wind verteerde al smeulende het Offer, en overdekte den 4ongelukkigen met vlammen en rookdampen. Hy week al bevende van den Altaar, en 5eene ontzaggelyk[e] stemme, die uit de verschrikkelyke donkerheid der nacht voort-6kwam, zeide tot hem: waarom beeft gy, en waarom is de vreeze op uw aangezicht 7afgeschildert? Het is noch tyd, betert u; dan zal ik u uwe zonden vergeven, zoo niet, 8dan zal de zonde en deszelfs straffe u tot in uwe Hutte volgen. Waarom haat gy uwen 9Broeder? hy bemind, vierd en eert u! Hier zweeg de stem, en Kain met schrik bevangen, 10verliet die zoo verschrikkelyke plaats, en keerde weder in de duisterheid der nacht; de 11geweldige Wind dreef hem den stinkenden rook des Offers noch achter na; zyn hart 12zidderde, en een koud zweed stroomde van zyne leden. Zyn gezicht gints en herwaarts 13wendende, zag hy in het veld de vlamme van het Offer zyns broeders, die zich al draaij-14ende in de lucht verhief. Wanhopig over dit gezicht, wenden hy zyne oogen naar een 15andere plaats, en zeide op zyne tanden knerzende:... Bepaald storend is in reg. 3 de weergave van Huber's ‘(un tourbillon) dissipa en mugissant le sacrifice’ met verteerde al smeulende het Offer. Het gaat er juist om, dat het offer van Kaïn nièt aangenomen en dus ook nièt verteerd wordt; een wervelwind blaast het in alle richtingen van het altaar weg.
B. [De doodsengel en de ziel van Abel] 1Aanstonds riep den Engel des doods de Ziele Abels uit het bebloedde sterfelyke deel; 2zy naderde met een vriendelyke bevalligheid; de geestelykste deelen des lighaams volg-3den hem, gemengt met de balzemachtige uitwaasseming, die door de Zephirs van de 4bloemen, die overal waar de stralende glans des Engels trof, uitbotteden, waren getrok-5ken; zy omringden de ziel, en formeerden zich tot een vloeybaar lighaam. Zy zag den 6Engel die haar te gemoet kwam, met eene veel grooter vreugde als zy noch ooit gevoeld 7had. - Ik groete U, zei de Hemelsche Geest, met een wezen waarop de goedheid was 8afstraalende, ik groete U, ô welgelukzalige ziel, van uw aards sterfelyk deel ontbonden. 9Ontfang myne omhelzingen. Ik wensch my zelven geluk, dat ik onder alle de Engelen 10die ben, die God heeft verkooren, om U in de gelukzaligheid daar millioenen andere 11geesten U opwagten, in te leiden. Begryp zoo het U mogelyk is, wat geluk het is, God van 12aangezicht tot aangezicht te aanschouwen, en Hem te genieten. Gy zult nu zien, met 13welke eene heerlykheid hy de deugd weet te beloonen. Dat ik U noch eens omhelze, ô 14gy, die het eerst het stof dat U bedekte, om met 't licht bekleed te worden, hebt afgelegt. - 15Staa toe, ô hemelsche vriend, dat ik U ook omhelze, hernam de ziel; en zij bleef met 16den Engel door het verrukkend gevoel harer gelukzaligheid als vermengd... In reg. 3 is hem (voor haar) niet meer dan een hinderlijke slordigheid. Maar de vertaling van ‘corps éthéré’ met vloeybaar lighaamGa naar voetnoot8 (reg. 5) en die van ‘resta confondue’ met bleef... als vermengdGa naar voetnoot9 (reg. 15-16) doen uitkomen, dat de vertaler zich niet de tijd heeft gegund om te denken bij wat bij deed.
C. [Het slot van het epos] 1Intusschen droogde deze tedere moeder haare tranen af, nam het jongste haarer kinderen 2op den arm en leunde op haaren man, en de andere ging aan de zyde zyns vaders, terwyl 3Eliel en Josias al speelende voor hun uitliepen. Dus gingen zy te zamen uit de Hut, en | |
[pagina 505]
| |
4Mehala zag weenende noch eens om. Zyt gezegent, ô ontroostbaar huisgezin dat ik 5verlaat, zyt gezeegent: welhaast zal ik van de plaats daar wy onze Hutte zullen hebben 6neergeslagen u weder koomen bezoeken, en voor my en voor myn man uwen zegen 7afsmeeken en voor hem om vergeeving verzoeken. Na deeze woorden zag zy noch eens 8om als iemand die twyffelmoedig is na de Hutten, en weende: op dit oogenblik wierd 9de vlugtende troep door balzemachtige uitwaassemingen omringt, die veel geuriger als 10alle de bloemen der Lente waaren, en een onzigtbaare stem die boven haar was, zeide 11tot haar: Gaat, edelmoedige vrouw, ik zal door een verborgen droom aan uwen [sic] 12teergeliefden moeder uwe edele kloekmoedigheid bekend maaken; ik zal haar zeggen, 13dat gy nevens uw berouw hebbend' man zyt vertrokken, om te zamen de genade van 14den Souvereinen Richter af te smeeken. - Zy gingen dan by het licht der Mane, dikwyl 15het gezicht noch achter haar op de Hutten slaande; en kwaamen in woestynen, daar 16noch nooit geen menschen voet eenig teeken in de aarde gedrukt had. De weergave van ‘gayement’ door al speelende (reg. 3) is gemakkelijk aanvaardbaar. Daarentegen is in reg. 11 de herkomst van verborgen (voor ‘agréable’) niet te verklaren. In reg. 15 is kwaamen in woestynen op zichzelf wel aannemelijk, maar minder beeldend dan ‘s'avancerent dans des régions désertes’ (vgl. in de Duitse tekst: ‘gingen hinaus in öde Gegenden’). | |
Een contemporain oordeelOp blz. 271 van de Tael- en Dicht-kundige By-dragen II, nr. XXXVII (november 1761) wordt - naar aanleiding van de berijmde vertaling van een Idylle van Geßner - terloops een oordeel uitgesproken over Backhuyzen's Nederlandse overzetting van Der Tod Abels. De bewuste passage wordt door J. WilleGa naar voetnoot10 toegeschreven aan Frans van Lelyveld (1740-1785), die in 1766 de stuwende kracht zou zijn bij de oprichting van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Zij luidt als volgt: Hy [= de vertaalde Herderszang] is berymd volgends het Hoogduitsch van den heer Gessner, Boekverkoper en Drukker te Zurich, welke in onz land onlangs is bekend geworden door ene vertaling van zijn Heldenstuk, De dood van Abel, in vijf Gezangen. Een stuk dat in Duitschland veel roem heeft ontmoet (getuigen de drie drukken in een jaer) in Vrankrijk, vertaeld door P. Huber, niet minder graeg ontvangen, en geprezen is, en in Holland kon het niet anders gegaen zijn, zoo de Heer Gessner een kundiger vertaeler hadde aengetroffen... Het is niet goed duidelijk, hoe Van Lelyveld tot zijn negatieve waardering is gekomen. In 1761 kende hij nog geen Duits van enige betekenis;Ga naar voetnoot11 het is uitgesloten dat hij Der Tod Abels in het origineel zou hebben gelezen. Vermoedelijk kende hij het epos echter wel in de vertaling van Huber;Ga naar voetnoot12 dat zou verklaren waarom het hem blijkbaar ontgaan is, dat de Nederlandse tekst niet op het oorspronkelijke Duits berust, maar op de Franse vertaling die daarvan nogal afwijkt. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij - in de veronderstelling dat de overeenkomsten tussen het Frans en het Nederlands een gevolg waren van de gemeenschappelijke grondtekst - de houterigheid van Backhuyzen's vertaling in vergelijking met de vloeiende tekst van Huber - ten onrechte toegeschreven aan de mindere kundigheid van de Nederlander als vertaler uit het Duits. | |
[pagina 506]
| |
In ieder geval blijkt de - toen 21-jarige - literator zijn lezers met meer aplomb dan nauwkeurigheid te hebben ingelicht. | |
§ 5. ConclusieOp zichzelf kan de verschijning van Backhuyzen's Nederlandse vertaling van Der Tod Abels moeilijk een literair evenement worden genoemd. De betrekkelijke uitvoerigheid van mijn bespreking wordt echter gerechtvaardigd door het feit, dat er in literair-historisch opzicht aan deze uitgave interessante aspecten verbonden zijn. Voor het eerst in de geschiedenis van het Nederlandse Renaissancistisch-klassicistische epos deed zich hier een invloed uit Duitsland gelden. De kennis van het Duits was hier te lande echter nog zó weinig algemeen, dat dit gebeurde door het intermediair van een Franse vertaling. Maar La mort d'Abel is niet precies hetzelfde als Der Tod Abels! De vertaler had de oorspronkelijke tekst aangepast aan het taalgebruik en de smaak van een Frans publiek, mede door tempering van de Empfindsamkeit. En doordat Backhuyzen zijn Nederlandse vertaling uitsluitend op deze adaptatie baseerde, geeft dus De dood van Abel het epos van Geßner in verfranste en getemperde vorm. Het enthousiasme van Backhuyzen en de haast, waarmee hij een Nederlandse tekst op de markt bracht, kunnen enigermate als graadmeter fungeren voor de opgang, die de vertaling van Huber hier te lande maakte. En blijkbaar heeft de Nederlandse versie de Haagse boekverkoper geen windeieren gelegd; anders zou hij in 1762 zeker niet overgegaan zijn tot uitgave van de Idyllen, eveneens op basis van de Haagse editie in het Nederlands overgebracht uit het Frans van Huber.Ga naar voetnoot13 Tot een tweede druk is het echter nooit gekomen. Dat is trouwens begrijpelijk, als wij bedenken dat de bewondering voor Geßner een modeverschijnsel was, dat de vertaling van Huber in de - veel betere - Franse versie eveneens in Nederland verschenen en dus gemakkelijk verkrijgbaar was, en dat in de loop van de jaren '60 in ontwikkelde kringen de kennis van het Duits sprongsgewijs toenam. In verschillende opzichten vertoont de situatie ten opzichte van Der Tod Abels overeenkomst met die ten aanzien van Paradise lost ongeveer dertig jaar tevoren.Ga naar voetnoot14 Ook toen was er in literaire kring grote belangstelling, ofschoon de taal voor velen een beletsel vormde om het werk in het origineel te lezen. Ook toen verscheen er een Nederlandse vertaling - zij het in dit geval een rechtstreekse, gevolgd door een berijmde bewerking - die echter al spoedig in de schaduw kwam te staan van een Franse overzetting die zich veel gemakkelijker liet lezen. Wij kunnen de parallel nog verder doortrekken. Evenals Paradise lost bleef ook Der Tod Abels, ondanks de belangstelling in literaire kring, zonder directe invloed op de ontwikkeling van het Nederlandse Bijbel-epos. Dezelfde bezwaren van onvoldoende Bijbel-getrouwheid, die tegen Milton werden ingebracht, golden evenzeer voor Geßner, die in zekere zin trouwens uit de school van Milton kwam. De omzetting van de moord op Abel in een doodslag was stellig geen aanbevelenswaardig voorbeeld!
Tenslotte nog een laatste opmerking. Het verdient aandacht, dat Der Tod Abels niet - zoals zestig jaar tevoren de Télémaque - als epos werd aangevochten vanwege | |
[pagina 507]
| |
zijn proza-vorm. Blijkbaar werd deze vorm nu als een reële mogelijkheid aanvaard. Overigens betekent dit niet, dat men hier te lande de vervaging van de grens tussen poëzie en proza toejuichte. Na zijn hierboven geciteerde kritiek op Backhuyzen liet Frans van Lelyveld nog de wens volgen, dat ook de ‘andere werkjes’ [ = de Idyllen] van Geßner in het Nederlands zouden worden vertaald, ‘'t zy in prosa, of liever in rym’. En toen in 1783 de Nijmeegse rector E.J.B. Schonck een nieuwe vertaling van Der Tod Abels het licht deed zien, was dit er een in verzen. |
|