Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 329]
| |
Den ZeerEerwaarden HeerGa naar voetnoot*)P.B. Vismans, Pastoor van Nederhorst-den-Berg. Op zijn 1e jubelfeest.
| |
[pagina 330]
| |
De Engel.
o Godgewijde tortelduiven!
Franciscus-zusters! laat vrij wuiven
Bloemslingers, handgezwaai en schrift!
Wat hij deed is in 't hart gegrift
Van d' Ongeschapen en Alzienaar,
Van wien hij de onvermoeide dienaar
En liefde-apostel was, aan 't bed,
In school, alom, waar 's Heeren wet
Viel van zijn lippen als een balsem,
Verzoetend 's levens bittren alsem.
Het Kind.
o Beeld van Christus-zelf op aard!
U stroomt in gouden golvenvaart
Het lied der blijde erkenning tegen,
U, reinst kanaal van Hemelzegen,
U, Vader van het christenvolk,
U, zilveren bazuin, Gods tolk,
U, ongewiekte christen-engel,
U, roos van deugden, op den stengel
Des Evangelies ingeplant
Door Christus' eigen priesterhand!
De Engel.
Die ridder draagt om zijne slapen
Den jubelkrans. Zijn geestrijk wapen
Was Gods-vertrouwen, 's Heeren woord,
Dat hem bezielde in ieder oord;
Gods liefde vloeide hem door de aadren;
De kinderkens om zich vergaadren,
Hen op te kweeken tot Gods kroost,
Dat was omhoog der Englen troost,
| |
[pagina 331]
| |
Den arme een rijkdom zijn, en tranen
Te drogen van Gods onderdanen,
En al wat waar is, schoon en goed,
Zag in en door hem de Englenstoet.
Het Kind.
Waar trekt hij heen? met zooveel honderd?
Hoevele steden staan verwonderd
Dien pelgrim aan te staren? 't Zand,
Den Bosch, Sittard, het Vaderland
Ziet hem alom, als uitgezonden
Door God om Jesus te verkonden
Met bede en zang in pelgrimstocht,
Waar Gods genade wondren wrocht
In 't Beeld van Onze-Lieve-Vrouwe,
Maria's dienaar en getrouwe. -
‘God geve’ - bidt de christenschaar -
‘Hem menig, menig jubeljaar!’
|
|