Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 288]
| |
Kunst en Liefde.Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 289]
| |
Liefde schenkt aan uw gespeeltjes
Fijner handjes, zoeter keeltjes,
Reiner hartje, sterker moed,
Om gewrochtjes, fraai en goed,
Te doen rijzen voor den trone
Van de Bron van 't ware schoone;
Liefde, als zij in beiden blaakt,
Schept van beiden één volmaakt.’ -
‘Schalk! gij zijt een advokaatje!
(Sprak de Kunst haar, na dit praatje)
Zeg mij dan eens welgezind,
Hoeveel schats gij geeft voor 't kind?
Jozef, dien een kroon mocht smukken,
Kostte twintig zilverstukken
Aan den rijke' Ismaëliet;
Daarvoor geef ik Petrus niet.
Wijs mij ergens op deze aarde
Goud en zilver van zoo'n waarde!
Waar een edelsteen op aard'
Mijner Antonette waard?
Zij, die tweede Tesselschade,
Schenkt geen Huijgens zelfs genade,
Noch aan Barlaeus zijn zij,
Trots hun aller kozerij.
Niets kan helpen, scheut noch boertje.
Ze is het tweede Blancefloertje
Van den Amstel; en het IJ
Voert nooit schatten aan als zij.
Zulk een fleurtje kost verwonderd:
Elke koopprijs loopt ten honderd,
Staven zilver moesten 't zijn,
Staatsiemantels van satijn,
Bekers, goudgeld, welgerekend,
Paarden, valken, bont geteekend,
| |
[pagina 290]
| |
Sperwers, havikken, zeer vlug -
Dat kreeg Blancefloer terug.
Doch dat al kan hier niet baten;
'k Mag haar voor dien prijs niet laten.’ -
Liefde nam daarop het woord:
‘Voor die dochter van het Noord,
Voor die blonde der Bataven
Bied ik u geen gouden staven,
Maar 'k vereenig deze als Bruid
Met den Dietschen Zoon van 't Zuid,
Met den telg van de Eburonen,
Die zich hun blijft waardig toonen
Door zijn peinzend scheppend hoofd....
Is dat prijs genoeg beloofd?’
Kunst zeî: ‘Ver, dat ik 't belette;
Petrus trouwt met Antonette;
Grooter prijs is niet op aard;
Beiden zijn elkander waard.’ -
‘Amen!’ zegt de Liefde weder.
En zij drukt de handen teeder
Van de Kunst, die 't zelfde deed.
En de Kunst vergat heur leed,
Ging met Liefde zich vereenen...
| |
II.Bruid en Bruidegom verschenen
Voor de Liefde, die vooraf
Hun een les in 't trouwen gaf,
Die de Kunst had opgeschreven,
En de Liefde in had gegeven:
‘Zangster (sprak zij) gaat Vorstin
| |
[pagina 291]
| |
Worden van het huisgezin.
Liedjes hoeft zij niet te zoeken
In de muzikale boeken,
Fantazieën, scheppingslied,
Die Beethoven, Haydn biedt.
Laat aan Haendel zijn Messias;
Laat aan Mendelsson de Elias!
Haar toekomstig notenboek
Is‘Maria Hazebroek,
Of, de kunst van wel te koken.’
Heil! zoo 't schouwken steeds blijft rooken!
Heur klaviertje slaat voortaan
Hooger, scheller tonen aan;
't Wordt dra in een wieg herschapen,
Waar een engel ligt te slapen,
's Moeders hart en 's Vaders beeld.
Schommlend wordt dat tuig bespeeld.
Klankjes, kreetjes, lachjes, zuchtjes,
Traantjes, schreeuwtjes, klachtjes, kluchtjes,
Zijn de noten in akkoord
Op het zoete Moeder-woord.
Teekenstift en lessenaartje,
Woordenboek en wereldkaartje,
Moeten wijken in den hoek
Voor het groote huishoudboek.
Keuken, kelder, huis-vereeren,
Buiten verder niets begeeren,
Trekken aan het wiegetouw,
Is het leven van een vrouw.
Haar gemaal zal spekuleeren,
Dat de schijfjes niet mankeeren.
Hij blijft waken als een haan,
Of de zaken heerlijk staan.
Hij gaat met de vrouw te rade,
| |
[pagina 292]
| |
Wat in 't leven komt te stade. -
Bruid en Bruigom! luistert goed,
Wat een huis al hebben moet:
Koffiemolen, kurketrekker,
Konfituur-stel, ochtendwekker,
Precieus thee-garnituur,
Doofpot, en een tang voor 't vuur;
Kaasstolp, chokoladekopjes,
Taarten- kaas- en suikerschopjes,
Allerhande vleesch en worst,
En - een appel voor den dorst;
Saustherinen, botervlootjes,
Meubels met antieke pootjes,
En een winkel stoffe er bij
Voor de mans- en vrouwskleedij;
Kindergarderobe, bedjes,
Leiband, valhoed, tabouretjes,
Poppegoed en kindermeid,
Een paar katten en een geit;
Notenmuskaat-raspjes, - krakers,
Veel profijtertjes en blakers,
Roomkom, waschkuip, rattenval,
Tafelvorken zonder tal,
Modieuze chiffonnière,
Trommeltjes en étagère,
En een spaarpot vol van geld,
En een hart, op deugd gesteld
En op vlijtig godsdienstplegen,
En daarbij Gods milde zegen
Maken, dat hoeft geen bewijs,
Van 't gezin een paradijs.
Daarom eerst uw God gebeden
Vóór de stichting van dat Eden.’ -
| |
[pagina 293]
| |
III.Even na die vroede reên
Vlogen Kunst en Liefde heen,
Wachtende in Jehova's tempel,
Op wiens vaak beschreden drempel
't Echtpaar aantijgt zedig schoon;
In haar hairkruin zwiert een kroon
Van vergeet-mij-nietjes; rozen
Liggen op 't gelaat te blozen;
Om haar leden huift een waas
Schittrend als kameliaas.
O! Men merkt het, al haar leven
Is alleen Gode eer te geven,
Als een stijgende adelaar,
Als zij orgels schept uit haar
Nachtegalen-borstregister.
Daarnaast prijkt de kunstmagister,
Deken van Sint-Lucas-Gild,
Die penseel en beitel drilt.
Statig treedt de man ter zijde,
Diep van blikken, die het wijde
Des heelals doorkruisen, om
Op te roepen 't schepslendom,
Hun zijne idealen vragend,
En de stoffen voor zich dragend
Ter bezieling, kunstenaar,
Tot Gods eer, ten steun van haar...
Jeugdige, verheven zielen!
Weest gelouterd! Naast u knielen
Ongeziene Geesten om
't U verwachtend Heiligdom.
Straaltjes scheemren. Wolkjes stijgen.
Hartjes popplen. Lipjes zwijgen.
| |
[pagina 294]
| |
Op zijn zetel rust het Lam.
Uit de harten welt een vlam,
Liefde spreidend voor het Wonder
Van wat boven, op, of onder
De aard bestaan kan. Op 't altaar
Zit geknield een englenpaar
Met gestreken schacht en oogen,
Handen kruislings ingetogen;
Liefde en Kunst zijn 't, die haar twee
Telgen wachten in Gods stêe.
't Koor ontsluit zich. Stille schreden
Des geheimnisdienaars treden
't Outer opwaarts. 't Hemelkoor
Kweelt het Sacramentslied voor.
't Heilig offer sterft. De zonden
Vluchten. En uit aller monden
Stroomt een zee van vroom gebed.
En de tolk van 's Heeren wet,
Vragende aan het hart zijn meening,
Spreekt de orakels der vereening;
Bruid en Bruigom, hand in hand,
Spreken, elk van zijnen kant:
‘Ik geef u mijn christen trouwe
U als man, en u als vrouwe.’ -
‘Ik (zoo roept Gods dienaar uit),
Ik, uit naam des Heeren, sluit
Dezen bond der harten. Vrouwe,
Neem 't symbool van beider trouwe,
D'onverbreekbren gouden ring!
En ontvangt Gods zegening!
God van Abraham! Uw zegen
Stroom' gelijk een lenteregen
Op dees bloempjes, u gewijd!
Mogen zij in later tijd
| |
[pagina 295]
| |
Nog haar liefdevruchten toonen
In de zonen van haar zonen,
Tot in 't vierde nageslacht!’ -
| |
IV.'t Sacrament is nauw volbracht,
Of daar boven aan den hemel
Ziet men, tusschen 't stargewemel,
Een paar Englen van 't altaar,
Liefde en Kunst, die de oogen zagen
Als gekuifde duifkens vragen
Naar de blauwe hemelvest.
Hoor! Wat ruischt daar zoet orkest!
Kleuren tintlen! Wat verblijding!
Kunst en Liefde brengen tijding
Van heur zending, zingend schoon.
Meer dan één bekende toon
Vloeit te zamen met die klanken,
Om den liefde-God te danken;
En op aarde galmt een stem:
Zingt met 't blij Jerusalem!
|