Dichtwerken(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 273] [p. 273] Het halve-eeuwfeest van Roermonds harmonie. 19 juli 1869. Hoe zit gij daar aan twee rivieren Gelijk een nest, waar 't tierelieren Van vele vogels wordt gehoord, O Zang- en toonkunstminnend oord! Klavier, klaroen, of veêl en orgel, 't Is alles werktuig voor uw doel; Met adem, vingerdruk of gorgel Verriedt Gij steeds Uw kunstgevoel. Zie! vijftig zonnen bleven staren Op Uwen kring van kunstenaren, En nu nog luistert 't firmament Naar tonen, hem zoo lang bekend. De taal der klanken was Uw leven; God deelde ze aan Uw boezem meê. De tonen, door U aangeheven, Verspreiden immer lust en vreê. Wat waar' 't een grafplaats van ellende, Indien natuur geen klanken kende! o Zoet gekeuvel! zacht gezuis, [pagina 274] [p. 274] o Blij gekabbel, lief geruisch, Die ritselt in het loof der boomen, Die lispelt in de labberkoelt', Die spelemeit in 't schuim der stroomen, Die heuvel en vallei doorjoelt. De regen met zijn blonde tranen, De donder met zijne doffe orkanen; De hagel met zijn knersend ijs, 't Is zingen op verscheiden wijs, 't Is zieletripplen van Gods werken, 't Is hemeladem vol genot, Zacht drijvend als op Englenvlerken - 't Is alles één concert voor God. Muziek! o ziel van alle feesten! o Spraak der harten en der geesten! Muziek is de algemeene taal. Haar kweelt de teedre nachtegaal; Haar spelt de kwinkslag van den kwartel; Haar fluit de vink, haar zingt de spreeuw; Haar toont de visch in zijn gespartel; Haar meldt de viervoet in zijn schreeuw. Het minnend hart zingt zijn verlangen; De voedster wiegt het kind, in zangen. De priester heft een treurlied aan Bij 't eind van onze levensbaan. De krijger tijgt ten strijde in 't zingen, De werkman staakt zijn zanglust niet. De slaaf doet de ijzren keten springen Bij 't schallen van een vrijheidslied. o Zalig oord! waar 't zieleleven Blijft op der klanken wieken zweven! [pagina 275] [p. 275] De melodie is ieders tolk; De harmonie is die van 't volk. Zij is het middelpunt der kringen Vol zielen-adelende kracht; Zij is de school, waar door het zingen De deugd met vreugde wordt betracht. De tooverende kunstakkoorden, o Roere, klonken langs uw boorden, Sinds vijftig jaren vol bestaan. O! Hef het jubelfeestlied aan! Wat rijken scheurden! tronen vielen! Wat volken daalden in het graf! De toonkunst bleef uw volk bezielen; Uw Harmonie zwiert nog haar staf. Wel mag zij vrij dien scepter dragen, Zij, rijk omkranst in vroeger dagen, Zij, die, als Kunsten-eersteling, Uit Brussels hand de kroon ontving! o Pronkjuweel van Gelre's graven! o Eerbiedwaarde mijterstad! Roermond! verrijkt met zooveel gaven, Als ooit een andre steê bezat! Hoe schittrend Gij ook waart voor dezen, Die groot zijt, kunt nog grooter wezen, Geliefkoosd oord van kunstgevoel! Uw eind ligt verre, en hoog uw doel! Verbreed uw vlucht, gelijk een arend Zich badend in den zonnegloed! En 't heden aan 't verleden parend, Treed fier de toekomst te gemoet. Vorige Volgende