Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
Immortellenkrans,Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 200]
| |
En een Leeuw, steeds onbezweken,
In het groote Christus-rijk.
Hij, de David onzer tijden,
Dorst de Goliaths bestrijden,
Duizendvoudig in hun soort;
Trots hun zegepralend schetteren,
Mocht hij 't reuzenheir verpletteren
Met den slinger van vijf letteren.
Uitgedrukt in Jesus' woord.
Had hem Christus 't woord gegeven:
‘Ik ben Waarheid, Weg en Leven!’
Ziet, hij volgt die stem alléén,
't Menschlijk opzicht zag hij tronen
Als den Dwingland aller zonen.
Die ook hem zou willen kronen;
Doch zijn wilskracht wenkte: neen!
Was zijn voorhoofd soms betrokken,
Schudde hij de zilvren lokken
Als een bliksmend Jupiter -
In den spotlach zijner trekken
Was zijn liefde meê te ontdekken,
Daar zijn heldre geest bleef strekken
Tot een veilige avondster.
Als een Martlaar kent hij lijden.
Als een Machabeër, strijden;
Als een Held is hij gevierd.
Strijder in den strijd des Heeren,
Wat zoû hem de spot braveeren,
Wat Europa's hoon hem deren.
Die vijf werelden bestiert?
| |
[pagina 201]
| |
De eeuw, die vloek- en vleitaal fluistert,
Hield hij in 't gareel gekluisterd.
Als een wrekende Engel Gods.
Hij is één slechts uit de honderd,
Op wien de aarde stom verwonderd -
Ondanks dat het op hem dondert -
Staart als op een stugge rots.
Al het vallen van de Rijken
Zag den Kardinaal niet wijken,
Altijd even kalm en groot!
Toen de vijand hem bejegende;
Toen het stormen op hem regende,
Bleef hij zijn Pius-den-Negende
Houw en trouw tot in den dood.
Pius zag die heil-ster tanen,
En hij plengde, als Christus, tranen
Bij het graf van Lazarus.
Doch zijn harte vol vertrouwen
Bleef het Christusbeeld aanschouwen
Met de zaligste aller vrouwen,
En zijn geest getuigde aldus:
‘Zelfs te jong scheen hem de grijsheid,
Al te wuft de wereldwijsheid,
Te gering hem 't aardsche loon.
't Nakroost moog' zijn lof vertellen.
Weedom bleef hem vergezellen.
Want zijn krans van immortellen
Is een scherpe doornenkroon.’
|
|