Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 187]
| |
Onze Taal.Ga naar voetnoot*)
Godlijk erfdeel, boven allen
Aan den wereldvorst verpand,
Taal, na eeuwen niet vervallen!
Hier moet uwe grootheid schallen
Voor de bloem van Nederland!
Planten, dieren geven teeken;
Doch alleen de mensch kan spreken
In verscheiden spraak-akkoord,
Naar den stam, dien hij behoort.
Zoo veel malen
Is men man,
Als men talen
Spreken kan.
't Neêrlandsch is het eigenaardigst;
Eeuwenoud, zijn bakermat;
In de woordenkeus het vaardigst;
In gedachtenvorm het waardigst;
't Leent geen andre spraak zijn schat.
't Handhaaft Belgen en Bataven,
Rijk genoeg aan eigen gaven.
Zonder eigen taal geen volk!
| |
[pagina 188]
| |
't Neêrlandsch is der zielen tolk.
Neen! Geen woorden
Zijn zoo zoet;
Als de akkoorden
Van 't gemoed.
Komt! Ziet, de Engel dezer stede
Klapwiekt met zijn vleuglenpaar,
Toont de schildstar u van vrede,
Steekt het zwaard weêr in de scheede,
Roodgeverfd in 't heetst gevaar.
Strijders, maar meer Taalgenooten!
Flink de reien aangesloten
Tot een grooten broederbond,
Dien het Taalcongres hier zond!
Komt! Hier zwichten
Twist en wee,
Tongen stichten
Hier den vreê.
Neêrland van het Zuid en Noorden,
Aarde en zee gevoelt uw hand
In de verst gelegen oorden!
O! Verspreidt uw Dietsche woorden,
Waar de zon het felste brandt,
Of het ijs den dood ten toon spreidt! -
En de wereld prijst uw schoonheid,
Zegent uwen vrijen grond,
En de klanken uit uw mond.
Stout en krachtig
Blinkt uw staal;
Maar meer machtig
Klinkt uw taal.
| |
[pagina 189]
| |
Broeders! spreekt ze tot uw kindren,
Voedt hen met dat leeuwenmerg!
Nooit zal u een vreemde hindren,
Nooit uw zelfbeheer vermindren,
Hoe hij u als vijand terg'!
Ja, dan zult gij, met uw telgen,
Hem en zijnen trots verdelgen!
Toon hem uwen Vondels-aard,
Nakroost, een de Ruiter waard!
In de tonen
Onzer taal,
Ligt der zonen
Zegepraal.
|
|