Dichtwerken
(1887)–Michaël Smiets– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |
Het lijdensliedGa naar voetnoot*)
| |
[pagina 96]
| |
Ja, des doods schuldig geheeten,
't Hoofd wreed met doornen doorreten,
't Kruis op mijn schouders gesmeten,
Steeg ik ten bergtop voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Dáár, toen mijn kracht was geslonken,
Wreed aan den kruisbalk geklonken,
En in een smartkolk verzonken,
Stierf ik vrijwillig voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Toen mij de krijgslans doorgriefde,
Breed mij de zijde doorkliefde,
Vloeide, als uit de ader der liefde,
Water des levens voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Zie toch in al mijne wonden,
Die u mijn lijden verkonden,
Wordt geen drop bloed meer gevonden,
Dien ik niet prijs gaf voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
'k Smeekte mijn Vader, bij 't sterven:
‘Doe hen vergeving verwerven.’ -
'k Liet u mijn Moeder beërven
Als eene Moeder voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
| |
[pagina 97]
| |
Denk toch, hoe, uit mededoogen,
Hemel en aard zich bewogen,
Toen ik mijn hoofd had gebogen,
En ik verscheidde van u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Kondt ge ooit iets meer van mij vragen?
'k Heb mij, zelfs zonder te klagen,
Grensloos van liefde, opgedragen,
Gansch opgeofferd voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Heb ik, aan 't kruishout geheven,
Mij tot uw zoenprijs gegeven,
'k Wil in het eeuwige leven
Ook nog het loon zijn voor u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
'k Werd door Maria, mijn Moeder,
Eens uw gezel en uw broeder;
'k Word op de altaren uw voeder
En blijf tot Spijs daar voor u:
Ach! en wie weet het of gij!
Wel denkt één oogwenk aan mij.
Was ik u, stervende, indachtig,
Steeds blijft gij mijner deelachtig,
Daar ik, den hemeltroon machtig,
Eeuwig blijf denken aan u:
Ach! en wie weet het, of gij
Wel denkt één oogwenk aan mij.
|
|