[Vetkoopers en Schieringers]
VETKOOPERS en SCHIERINGERS, een schadelyke scheuringe, A. 1391, op de bras-maalen uitgebroeid; van welke mede boven, 130 bl. in de veerssen van P. Verhoek; gelyk van de bras-maalen of gast-maalen, 96 bl.
Ontstond allereerst onder den adel, naderhand ook het gemeen van een scheurende en verdeelende; en synde de voornaamste Vetkoopers de Hollanders toegedaan; maar de Schieringers sich houdende aan het Groninger verbond. Scotanus, Friesse G. 5 B. 145 bl. en 7 B, 216 bl.
Verder, is de naam-reden verscheiden; maar ik sou deese verkiesen. Beide synde kooplieden, waaren de rykste Vetkoopers, dat is, vetweyders of handelaars in ossen; maar de geringere, Schieringers; teweeten, van het schieren of scheiden: dns de ingewanden, hoofden en voeten van het geslagene opkoopende, schoon maakende en soo weder verkoopende. Gabbema, Leeuward. Beschryv. 12 bl. Soeteboom, Stavor. Beschryv. 5 B. 135 bl.