Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
(1711)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
self door die van Delf, verbrand, gebrooken en geslecht. Matheus, Analector. VI Tom. 99 pag. Maar, geen besluit soo vast, of word wel eens verset! Ik had vastelyk voorgenoomen, met geen kloosters of abdyen deese Schatkamer der Neerlandsse Oudheden op te pronken. En ik had myne redenen. Maar, nu onlangs, te weeten, den 26sten April, doet my Andries Schoenmaker (wiens waare en gulherrige vriendschap ontrent my indien ik veel sou willen roemen, ik sou genoodsaakt syn voor af met het Latynsse praefiscini my schootvry te maaken) een praesent van 12 seer fraaye Teekeningen van dit oude Koningsveld. Wat raad? Sy waren in het jaar 1573 gedaan, en, indien ik my niet bedrieg, soo syn het deselve, van welke Dirk van Bleyswyk, in syn Beschryvinge van Delf (siet hem, 353 bl.) sich heeft bediend. Wel aan. De Leeser heeft het dan myn Boesemvriend te danken, dat Koningsveld alhier haar plaats ontfangt. Haare stichtinge is sy, in den jaare 1256, schuldigh aan jonkvrouw Richardis, de dochter van gr. Willem de 1ste en de suster van gr. Floris de IV de, en dus de moey (niet de suster, volgens Veldenaar en al die met hem mistasten) van koning Willem; A. 1263, overleden en in het selve ter aarden besteld. Gemelde Bleyswyk, 148 bl. Van deese abdye schryven ook Goudhoeve, 116 bl. Guicciardin. Belg. 3. Part. 106 pag. Junius, Batav. 569 bl. Boxhorn. Stedeb. 143 bl. welke daar ook nevens voegen, dat kon. Willem, om somwylen syn moey geselschap te houden, een paleys, des Konings Uithof, hier nevens sou hebben gesticht. Immers, dat groot beslagh der ruiinen schynen genoegsaam sulks te kennen te geven. Eindlyk, gelieve aan te merken, dat Vrouw Katharina Uitenham, A. 1596, synde 89 jaaren oud, te Ysselstein overleden, in deese abdye de allerlaatste abdisse is geweest. Bleyswyk, wederom, 353 bl. Maar, siet hier een kleene swaarigheid! Onder die Teekeningen, my door boven genoemden Schoenmaker vereerd, waaren, nevens het slot en de abdye van Egmond (boven 76 en 78 bl. al in een plaat gebracht) ook de ruïnen van een Karthuyser klooster; sal ik dat gebruiken of niet? Sal ik het, op syn plaats, in deese letter inlasschen; of vergunt ge my, dat ik het selve (om dat het mede buiten Delf is gelegen) hier achter laate volgen. Gy lacht, en deese lagh wil seggen; gaa maar voort! |
|