[Heukelom]
HEUKELOM; een over oud slot, een boogschoot weges buiten het stedeken van deselve naam; in de lande van Arkel en Altena. Junius, Batav. 487 pag. Handvest. Chron. 1 D. 137 bl. Goudhoeve, 86 bl.
Is heden onder de dingen, welke syn geweest; een ydele gedachtenis. Soo beschryft het Parivall, Verm. van Holl. 150 bl. alwaar om het tyd is die geringe gedachtenis te bewaaren met dit nevensgaande Gesicht van Rochman.
Was door de Heeren van Arkel geboud, A. 1200. Boxhorn. Stedeb. 307 bl. welke daar nevens voegt, het by syn tyd al geheel onder de voeten te syn geweest. V. Leeuwen, Batav. 1301 bl. alwaar hy gedenkt, dat het, van Rhegino, op A. 784, van Karel de Groote schryvende, Huculim qualyk was genoemd.
Voorts is aan Otto van Arkel, de jongere soon van Jan de VIII, Heer van Arkel, A. 1272, allereerst de titel gegeven van Heer van Heukelom Deselve Van Leeuwen, 198 bl.
Eindlyk is het ouder als Leerdam en Asperen; maar het is weer een beuselpraat, Heukelom te noemen Herkulim, als of men sei, van Herkules; waar naar de Heeren van Arkel, meerendeels alle sterke reusen, quansuis syn genoemd. Weder de selve, 198 bl.
Sou wel haast vergeeten hebben, dat op dit aloude Huys, de 4 Heemskinderen, op hun Rosbeyard sittende, syn te sien geweest. De reden is gesegt, boven, 20 bl.