Maar ik meen hier te blyven by de Helmen der wapenschilden; welke of geslooten of oopen waaren.
I. Diende men te weeten dat, van alle oude tyden, de oneedele, op hunne wapenen, geen helmen mogten voeren.
II. Dat nieuws geadelde geen helmen mochten op de wapens hebben, als geslooten en met een neergeslagen visier.
III. Dat de gifte van een open helm, aan brave lieden, van de souverainen geschonken, met een gunstbrief van adel wel uitdrukkelyk wierd bevestigd.
IV. Dat de open helmen der geboorne edelen waren met 2 tralien; der edelen van afkomst met 3; der ridderen met 5; der hertogen, marquysen en graven met 7; der souverainen alleen met 9; als synde een getal, dat in sich alle getallen bevangt.
V. Dat de edele, soo majores als minores, op hunne wapenschilden, geen helmen mochten setten met platten aangesichte, maar alleen van ter syden: want dit alleenlyk eigen is aan prinssen, veldheeren en hoofden van een ridderlyken order.
VI. Dat de helmen der gemeene adelen waaren van yser of staal, der hoogere van silver; maar der absoluite prinssen, of uit koninglyken huyse van 's vaders syde, van goud of geheel verguld.
Soo verre Van Leeuwen, 728 bl. by wien ook soodaanigen Gunstbrief u sal ontmoeten, A. 1539, door keiser Karel de V, aan eenen Jan van Loven verleend.
Van de ridderschap en de ridderen sullen wy spreeken, in de letter R. ondertussen voeg dit van de Helmen by dat van de Dekkleden, 52 bl. en wat'er verder noch sou konnen worden aangehaald, dienende tot den adel en de ridderschap.