[Germanicus]
GERMANICUS; de soon van Drufus Germanicus en Antonia de jongere; de aangenoomene soon van den keiser Tiberius. Justinian. Imp. Institut. tit. de Adoptionibus; behalven Suetonius, in Tiber. 15 H.
Verwon den dappren Arminius, anders hertogh Herman, der Cherussen legerhoofd, soo men voorgeeft, in Westfalen, aan de Dommer zee. Tacitus, 1 Jaarb. 63 H. by Vander Houven, in de Handvest Chronyk, 2 D. 39 bl. &c.
Overheerde ook Armenie en Kappadocie; maar is, in het 34ste jaar synes ouderdoms, binnen Antiochie, niet sonder toedoen van Tiberius, op syn voorspoedige veldtochten nydigh, door vergif omgekomen. Sie myn Keiserlyke Byschriften, 14 bl. en die der Keiserinnen, 15 bl. alwaar ook is aangehaald, Joh. Glandorpii Descriptio Gentis Juliae.
Ondertussen wys ik u naar een uitstekend koperen (en nooit silver) Muntstukje; vertonende Germanicus, een arendstander dragende in syn slinkerhand; op wiens andere syde hy weder word gesien, staande in syn zegenwagen. Het byschrift is; Signisrecept. Devict. Germ. De standaaren synde herkregen, en de Duitsers verwonnen. Gy vind het by Rykius, in Tacitum, 41 pag. Van Drusus sal beneden noch verder gesprooken worden. 30, 46 en 61 bl.