[Geertruid]
GEERTRUID; overleden, A. 664; naderhand geset in het getal der Heiligen, haar vierdagh komende op den 17 Meert; was de dochter van Pipyn, hofmeester des konings van Frankryk en de suster van S. Begga. Andr. Brunnerus, Fastor. Marianor. 141 pag. &c.
Ondertussen was hier onder de grooten, in gebruik, S. Geertruids dronk, of het Drinken op sinte Geerten minne, anders gesegt de patera Nivellensis; te weeten, ter gedachtenis van de H. Maget, Geertuid van Nivelle; alwaar sy by haar leven abdisse was geweest.
Dit geschiede over tafel en in het scheiden; om van alle gevaar bevryd te syn, en in het voorgenomene een goeden uitslagh te hebben. Matheus, Fundat. Ecclesiar. 137 pag. en Alkemade, over deese woorden van Stoke, in Floris de V, 121 bl.
Die grave ne sweech niet stille,
Hy seide: Heer Ghisebrecht, hier inne
Sel ik u sinte Gheerden minne
Geven, eer wi henen riden.
Men brochte den wyn ten selven tiden.