De Liefhebbers der Roomsse Geldmunten geven ons een Munt van den keiser Konstantinus; vertoonende een treurend vrouwmens, nevens een wapentronk neergeseeten, binnen deese woorden: Gaudium Romanorum. dat is, De Vreugd der Roomsse. en Francia. Der Franken landschap, als een vrouw verbeeld. Oudaan, Rooms. Mogenh. 28 Taf. 137 bl.
Sluyte hier mede; stellende by herhaarlinge, dat de Franken waaren franke, dat is, vrye luyden.
Dat se waaren Celten, Duitsers, Sikambers, Cheruscen, Angrivariers, Usipetes, Ansuariers, Chamavers, Friesen, Tubantes, Tencters, en Brukters; alle van de Rhyn en Elbe omvangen en bepaald. Procopius, Goth. B. 1 lib. 10 cap. Agathias, 1 lib. 4 cap. Kirchmayer over de German. van Tacitus, 2 cap. 26 pag. Alting. Notit. 1 part. 68 bl.
Datse het Batavisch eiland hebben ingehad en beseeten. vi Panegyr. Eumenii, 5 cap.
Dat sy eindlyk op kraamden; verruylende de moeren en woestenyen van Neerland voor het vast en vruchtdragend aardryk van Gallie, heden geheeten Frankryk. Vopiscus, in Aurelian. 7 cap. Orosius, 7 lib. 32 cap. &c.
Wat nu der Franken taal ook aangaat, het selve laat ik ten eenemaal over aan meergenoemde Kornelis Kooten, seer ondersoekende en daar in geweldigh vorderende; waar over de geleerde wereld sich ter eeniger tyd noch sal verwonderen.
Ondertussen kan men naarsien Boxhorn. Hist. Univers. 254 & 368 pag. aantrekkende het Lexicon Cambricum Daviësii; en daar en boven de Linguarum Vet. Septentrionalium Thesau-Grammatico-Crisicus & Archologicus, Georgii Helkesii; noch onlangs, A. 1705, in Folio, 3 Tomi, te Oxfort in het licht gebracht.