[Everstein]
EVERSTEIN; niet verre van Hagestein, in den lande van Arkel, tussen Vianen en Kuylenburg; ontrent de Lek.
A. 1363, wierd dit Huys weder opgemaakt; gelyk ook Hagestein op nieuw gesterkt, door Otto van Arkel. Goudhoeve, 399 bl. en Kemp, uit hem, Gornich. 94 bl.
A. 1406, is het van gr. Willem de VI, (met de biskop van Uitrecht hebbende sich verbonden, om Arkels hoogmoet te straffen) tot overgave, door hongersnood, gedwongen; daar op verbrand en geslecht. Synde ook reeds de ruiinen van de Lekke wegh gesleept. Goudhoeve, 420 bl. Matheus, Analector. VI Tom. 331 pag. behalven Paffenrode, in Arkels Treurspel; doende de geest van Jan syn soon Willem, in het allereerste tooneel, aldus aanspreeken.
Heer Jan die maakt verdragh. Men wil dat ik sal moeten,
Tot soen van myne breuk, my werpen aan de voeten
Van Albrecht en syn soon, en dat de Beyervaan
Sal een geheelen dagh op onsen toren staan.
Twee dingen, die myn siel en ingewand doorsneden;
Maar daar de nood gebied, daar swygen alle reden.
Nu docht ik dat hy eens syn gal had uit gebraakt;
Maar syn verbitterd hert haast weer aan hollen raakt,
Laft Hagestein en ook Gasparnen aan te randen,
En tot de grondslag toe gesaamen te verbranden;
Het slot van Everstein, dat in gantsch Nederlandt,
Van sterke tegenweer, geen syns gelyken vant,
Naar dat het, langen tyd, had hond en kat gegeeten,
Sagh ook syn swaar gebouw ten grond toe neergesmeeten
Siet ook, nevens deese, Heda, in Frederik van Blankenhem, de 51ste biskop. 167 pag. en Scotanus, Friesse Gesch. 263 bl. ook Everstein voegende by Hagestein; gelyk als Binkhorst nevens Polaanen, haar rampgenoot, geplaatst. Sie boven, Binkhorst, in de letter B.