[Engelen]
ENGELEN, of Angelen; waaren oude Hooghduitschers, ontrent de Eems, Weser en Elbe; happige zeerovers en snedige vrybuiters op der Friesen zeekusten. Mengden sich onder de Saxen. Hielden sich op, nevens deselve, in Friesland. Sulks getuigd immers de oude Friesse taal, voornaamlyk onder die van Molquerum.
A. 449, deeden sy hunne overtogt naar Britanje. Van Leeuwen, Batav. 49 bl. uit Beda; en uit Tempel, over de VII Provincien.