[Eg]
EG; wel eer een watertje of Rhynsprankel in Kennemerland; doch nu al verdroogd en geheel verdweenen. Immers het behaagt my veel beter, de Egmonden naar dit watertje te noemen, als naar de segen van S. Albrecht: Gratia Deo, jam baec loca munda! God sy gedankt, nu syn deese plaatsen rein. Saanl. Arkad. 110 bl. Junius, Batav. 46 pag. Van Royen, over Verstegen, 176 bl. behalven, Scriverius, de Annales Egmondani, by Matheus, Oudenhove, Boxhorn, Pars, &c.
Maar wat segt men by Slichtenhorst? Men wil (Gelders G. 8 bl.) dat de middelste tak des Rhyns niet in zee geloopen heeft by Katwyk en het Huys te Britten, beneden Leiden; maar eer by Egmond in Kennemerland. En met die meeninge sou dan hier syn geweest des Rhyns Eng-moud, in vergelykinge van den Briel, Brêe-hiel of breede-keel. 'T is een mooy stukje en nieuw; doch, ik seg het noch eens, onse saaken syn vol gissingen, en veeltyds gepaard met missingen.