E.
[Ebbe]
EBBE; ontrent welke is waar te neemen, dat sy, in de tyden van den strydbaaren Macedoner, Alexander de Groot, niet is bekend geweest. Aangesien deese koning den Indus afsakkende, en in de mond (men meent het de boght van Kambaja te syn) een seer lagen ebbe ontmoetende, geloofde dat eenige vergramde godheden syne schepen op het drooge stelden. Bern. Varenius, Geograph. General. 1 lib. 14 proposit. 192 pag. siende op Kurtius, 9 bl. H.
Maar datse ten tyden van de redenaar Cicero, al bekend geweest, blykt uit syn woorden, de Natura Deor. 2 lib. 322 pag. en alsoo vind ik ook een groot ongemak, ontrent de schepen, uit deese ontstaande, by Florus, 3 B. 10 H. in den Gallischen Oorl. en weder by Tacitus, Jaarb. 1 B. 70 H. spreekende van Publ. Vitellius, en de Roomsse keurbenden, onder Germanikus.
Ondertussen bevind men heden deese ebbe en vloed, meerder en minder, op de kusten van Spanje, Vrankryk, Flaendere, Engeland, Zeeland, Holland, Friesland, &c. ontrent de monden van den Eems, Weser, Elbe, &c. Celestinus, Meteorologiae Philoph. Politic. 5 quaest. 173 pag.
Doch geene of seer geringe, in de Middelandsse-zee, Archipel, de Swarte-zee, de Kaspische, de Meoot, ja self de Belt en de zee boven Engeland tussen Groenland en Noorwegen. &c. Celestinus, 175 pag. en boven genoemde Varenius, 194 pag.
Maar, wat is nu de waare reden van dit op en af vloeyen van de zee? wie de werkende oorsaak? ongetwyfeld, de Maan. Hartsoeker, Begin der Natuirkund. 8 H. 143 bl. Maar, al verder; hoe werkt dan hier de Maan? dit niet weetende stap ik 'er uit, hoorende my in het oor luysteren: Lappertje, blyf toch by uw leest!
Ondertussen leest gy Kartesius, by de aangetogene Varenius, 180 bl. Hartsoeker. 144 bl. Van Leeuwen, Batav. 152 bl. Joh. Jonston. Thaumatographiae Natural. 2 Class. 6 cap. 5 artic. ik