gesien men onder deselve goed weyland is vindende, wanneer het sand, door den Dieper, vaartmaaker of sand haaler, is wegh gevoerd. G. Brand; over Batoos Vertooningen, 225 bl.
Ik segge, het duyn verstuyft, en het sou noch meer verstuyven, wierd het niet door het planten van helm, of het steeken van stroo, bewaard. Junius, Batav. 45 pag.
Ik segge, daar is goed land onder de duynen en dus worden de afgegraavene duynen schoone weiden. Dit sienwe dagelyks. Het sand word met schuyten wegh gehaald, sullende verstrekken voor ballast. De eigenaar krygt een stuiver van ieder schuyte sands, en wint noch geduirigh aan ontrent syn land.
Soo is Overveen, buiten Haarlem, een geheelyk overstoven veen; alsoo, voor 70 jaaren, de Blinkert wel eens soo hoog is geweest. Om deese reden vind men ook, in het duin, veel hooge geboomtens van hofsteden, door den tyd overstoven en daar op verlaaten. Ondertussen is het gebeurd, dat door gemelde Diepers, voor eenigen tyd, syn opgegraven een ouwerwets hoefyser, en het been van een groote visch.
Wat nu de Binnenduynen aangaat, die heb ik self gesien diep in het land en veele uiren van de zee, ontrent Seist; ja midden op de heide, in het hooge en drooge deel van het landschap Drenthe.
Syn deese nu niet voortgekoomen uit de Cimbersse sundvloed? Oudenhove, Haarl. Wiegh, 31 Bedenk. 111 bl. en van de Cimbers, 27 bl.
Hoe? sou iemand het durven tegen spreeken, dat de duynen, op sommige plaatsen, voor het geweld der golven en winden wykende, de laage landen bracht onder een watervloed, die alles verdelgde en de duynsanden voortrolde, gelyk ik boven seide, naar Drenthe; en self Westfalen, Gelderland ende Veluwe, Braband en de Peel, tot onder Tongegeren? Oudenhove, S. Holl. 15 bl.
Is deese stelling niet vast te setten door de schelpen, ontrent de gemelde plaatsen, in de binnenste ingewanden des aardryks gevonden? Siet Eyndius, Zeland. Chron. 3 cap. 17 pag. De Ray, Werelds B. en E. 2 B. 4 H. 220 bl. en den grooten Liefhebber aller keurigheden, Sim. Schynvoet, over den Amboinssen Rariteit kamer, 317 bl.
Maar de Buitenduynen, (ook eer deese landen van menssen waaren bewoond) als een ringmuir de zeekusten en laage landen dekkende, syn aan malkanderen gehecht en blyven ook onafgescheiden van de Hoofden af tot aan het Schager Riff.