Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
(1711)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
nen en niet buiten de delta, dat is, den driehoek van de Nyl gelegen te hebben. A. 1219, souden hier de Haarlemmers, in de vloot der Christenen uitmuntende, een ysere keeten, met een saag gebrooken en soo de toegeslooten haven geopend hebben. Dit geloofde noch onlangs by naar de geheele wereld. Hoor self Antonides deese daad uitschreeuwen, Ystroom, 4 B. 106 bl. daar hy van het Sparen is Spreekende:
Nu zuil hy sich alleen de braave heldedaaden
Erinneren, hy kan syn lusten niet versaaden
Wanneer hy sich verbeeld, hoe 't Sparen, trots van moet
De sang klinkt voor den boeg en barstende in den vloed,
Ten bitteren verwyt der Christ'nen uitgelaaten,
De havenketen scheurt van 't machtigh Damiaten,
Streeft over over schakels en draaiboom van den Nyl.
Gelyk Hippolite met de Amazoonsse byl
Den snellen Termodon, gewelft met marm're vloeren,
Plach op te byten, en haar leger door te voeren.
Aldus hangt Haarlem noch het Graaffelyk geweer
In 't midden van 't gesternt, tot onverwelkbaare eer.
Aan dit gevoelen steken hun segel Wachtendorp, Rymchron. 6 B. Ampzing, Haarl. 155 bl. Vondel, in den Opdragt van Joh. den Boetgesant. Parival, Vermaak van Holl. 118 bl. Scotanus, Friesse G. 98 bl. Oudenhove, Haarl. Wiege 23 H. 81 bl. Maar heden siet men verder. De Historie moet haar bewys hebben of het is een koud praatjen en een onnosel vertellingje. Wat is dat? ja gewislyk, gy word misleid, van die onbedachtelyk verwarren en onder een mengen, het veroveren van het Syrisse Akon of Ptolemais, A. 1191; en het beleg van het Egiptisse Damiata. Buchelius, over Beka, in Balduino, 29 epifc. 75 pag. en Heda, in eod. 181 pag. Scriverius (van geboorte een Haarlemmer,) in gr. Willem de I, by Goudhoeve, 299 bl. M. Alting, Frisiae, 2 T. 81 pag. J. Flud. à Ghilde, over Kluverius. 2 B. 188 bl. en allerbest Van Leeuwen, Leiden 332 bl. Evenwel is het spreukjen niet alleenlyk over oud; maar word ook van het gemeen te Haarlem, voor een vast gegronde waarheid aangenoomen: ja, soo seer, dat aldaar de jongens jaarlyks, op den 1 Januar. ter gedachtenis door de stad, | |
[pagina 52]
| |
scheepjes plachten om te dragen. Screvelius, Haarlems Beschryv. 278 bl. Junius, Batav. 434 bl. Hegenitzitin. Frisio-Hollandic. 86 pag. Kemp, Gornich. 26 bl. en Flud à Ghilde, over Kluverius, 2. D. 190 bl. Uit welke gewoonte ook aldaar een spreekwoord is oorsprongkelyk, ontrent een schoone jongen: 't is een manneken om op een praauw te setten; dat is, het is een mooy knechtje, waardigh om uit gekipt en in den ommegang op de praauwen, by de saag-scheepjes, gebruikt te worden. Sie te genoemde Screvelius. |
|