Andere, als Merula, willen dat sacrum hier niet heilig beteekend, maar liever onheiligh en vervloekt; als of dit woud, wegens syn onveilige toeganglykheid, wierd verfoeid. Gemelde Kluverius, 52 bl. van het 2 D. en daarom het Woud sonder Genade. Gouwenaars Toetssteen. 204 bl.
Wat my aangaat, ik verwerp het Schakenbosch van deese Schryveren en geloof dat Civilis, onverschilligh en sonder keur, tot syn avondmaal, het allernaaste en veiligste woud heeft uitgekosen.
Dit soo verre; maar in het algemeen deese bossen beschouwende, merk ik dat de oude, ook de Romeinen en Grieken, bysonderlyk den eikeboom onder alle andere hebben geëerd en uitgekipt. Cicero, 2 lib. van de Wetten, 1 cap. gewagende van de stad Arpinum. Plinius, H.N. 16 lib. 44 cap. Lukaan, Pharsal. 3 lib. Silius, Pun. Bell. 3 lib. &c. ja dit liep soo verre, dat de Celten, onder de benaaminge van Jupiter, een eik hebben aangebeden. Maxim. Tyrius, 38 Dissert. by Scedius, 2 part. 24 cap.
Hier had ik nu wel een open veld om te spreeken van de plechtigheden in deese wouden, van der Duitsen (in het breede genoomen) seldsaame Godheden, en van hunne Bardes en Druyden; maar dit sou te langen sop worden en u, myn goede Leeser, verdrietelyk. Sie dan liever beneden, in P. en R.
Ga dan over tot het wereldlyke gebruik der selver. Dit waaren landsdagen en hagespraken der grooten, onder den blooten hemel, of over een keur van opperhoofden, of over de belangens van staat en oorlogh.
Hier toe gebruikte gemelde Civilis het naaste en veiligste nemus, de grooten nevens het gemeen over tafel, in syn nachtbanket, aanmoedigende om der Romeinen overlast en moetwil, ontrent het pressen van het Batavis manschap, in te toomen. Handvest Chronyk, 2 D. 1 H. 51 bl. Somerens Batav. 12 H. 306 bl. en Janius, Batav. 12 cap. 249 pag. behalven Bokkenberg, &c.
Hier toe wierden gebruikt het hout by Blasdal en Staleke, in het sticht van Bremen. Schildius, de Chaucis, 12 cap. 90 en 91 pag.
Hier toe, het Groller-hout in Drenthe, Pikard, Drents. Chronyk, 154 bl.
Hier toe, 't Engelander-hout, by Arhnem. J. de Laat, XVII Provinc. vertaald. 79 bl.