Schatkamer der Nederlandsse oudheden. Of woordenboek, behelsende Nederlands steden en dorpen, kasteelen, sloten en heeren huysen, oude volkeren, rievieren, vermaarde luyden in staat en oorlogh, oudheden, gewoontens en lands wysen
(1711)–Ludolph Smids– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
doch met een verkeerde Naamreden, uit Goudhoeve en Vander Houve, in de Aanteekeningen, over syn eigene Arkad. 96 bl. Immers geeft de waare Naamreden, Paul. Voet, Oorspr. der Brederoden, 148 bl. te weeten die brengende op Beatrix (dus soud gy 't konnen heeten Beatrix-stein) of Bate van Egmond, de dochter van Jan de IX, Heer van Egmond, de vrouw van Heer Gysbrecht V ten Goye, Heer van Vianen. Maar de tooren, nevens de selve geplaatst, word gemeenlyk geheeten Simpol, of, om dat se soo laagh in het water is staande, Sinkpoel, by verdervinge van de naam van S. Paul. Want sy is geboud (sonder lichten synde en van binnen sonder woningen) A. 1372, van gemelden Heer Gysbrecht, met het randsoengeld van de soon des graafs van S. Paul (een plaats in Artoois) in den stryd tussen Eduard, hertog van Gelderland en Wenceslaus, hertog van Braband, gevangen in Gulikerland, A. 1376. Boxhorn. Stedeb. 301 bl. Junius, Batav. 495 en 517 pag. Matheus, Kerk fundatien, 610 bl. Joh. à Leidis, in Bredero. by den selven, Analector. 11 Tom. 408 bl. ende Origines Culenburg. weder by den selven, Analector. VI Tom. 265 bl. Ik sagh deesen onbesuysden en onnutten Toren, den 27 van Junii, A. 1700; deselve nu sonder kap bevindende; vergeleekse ook met het printje van Kasp. Specht. A. 1702, seer slecht verkoosen. Wat nu verder betreft het Kasteel (dagelyk vervallende en echter noch bewoond van de gravin van Stirum, by vergunninge van de graaf van der Lip, haar bloedverwant) soo sommige willen, al A. 1290, gesticht, ik vinde by Boxhorn (Stedeb. 301 bl.) dat het, nevens de stad, A. 1481, in de geschillen tussen Holland en Uitrecht, is overgegeven aan de Uitersse. Doch, die van het slot Batestein en de toorn Simpol, meer wil weeten, sie de Annales Ultrajectin. op A. 1481, by Matheus, Analector. 2 Tom. 76 bl. alwaar u sal voorkomen, hoe men self van deese toorn die van Uitrecht heeft beschoten. |
|