Verklaaringe der Titelprent.
HIstoriekunde, die het pit en merg der zaaken,
Genoopt door naarstigheid, ons kenbaar weet te maaken,
Beslaat dén voorgrond; wat gy verder by hen ziet
Heeft zyn betrekking op 't geen voortyds is geschied.
Graaf Arnoud schenkt zyn zoon, (wel eer, in arren moede,
Zyn hof en land ontzegd,) het ad'lyk Brederoede.
Dies Sifrid 's vorsten gunst staaft met een dieren eed;
Waar op zyn vader al het ongelyk vergeet,
Door hoofsche vleyers hem ontydig aangedraagen.
Een sleep van Ridderen aanschouwt dit met behaagen,
Van Baanderheeren en van Knaapen, weits in pracht,
Verzeld, en noodig by deez' plechtigheid geacht.
Den top der zetel toont u Claudius, een Vader
Van 't Vaderland, een held wiens leevensloop veel nader
Deed blyken aan de magt van Romens dwinglandy
Dat zich geen Batavier ooit vleid tot slaaverny.
De marm're beelden, die uw oogen voorts beschouwen,
Zyn oude Graven, of gewettigde Landsvrouwen,
Wier Willekeuren en Gunstbrieven tot bescheid
En richtsnoer strekken aan het ampt der Achtbaarheid.
De Wapenschilden, die hun stam te kennen geeven,
Zyn van vyf Vorsten, tot die waardigheid verheeven;
Als Aquitanië, voorts Henegouwen, thans
Volgt Bei'ren en Bourgonje, een stamhuis dat den glans,
Van 't schitt'rend graaflyk goud in 't oog niet kost verdraagen;
Wat lei Filips de Goede aan vrouw Jacoba laagen,
Eer hy die Ryksvorstin haar wettig erf ontroofd'!
Hier na volgt Oostenryk, dien 't ciersel glydt van 't hoofd:
Deez dacht dit Land gelyk een wingewest te stieren.
Neen, Dwingelanden der beroemde Batavieren,
Hoe menigmaal hebt gy hun dapperheid gevoeld,
Doch nooit uw heerschzucht naar uw lust met haar gekoeld!
Aloudheids minnaars, 't geen 'er nu noch rest te ontvouwen
Is in de ronden, die twee trotsche Hofgebouwen,
Ten deele reeds gesloopt, door bitsche woede en nyd,
In 't Kaas en Broodspel, of door de alverslinb're Tyd.
|
|