40. Berenice, wordende gescheyden van T. Vespasianus: Door Mons. Le Pautre.
neuterque recedens
Sustinuit dixisse vale. Lucan. 5. Pharsal.
Den onmacht met een grootsche rykheyd dekken
Van hoogh, en fries, en niss', en capiteel.
Hy wykt ver af van het sieltreffend' scheyden,
En toond het oog een vorst'lyk slaapzalet:
Maar 't oog laat sich niet vande pracht verleyden;
Terwyl 't sich, op de voorgrond, nederset.
In 't aangesicht van vorst Vespasiaan;
En meend dat de prinses sich kan bedwingen,
Als of haar hert, vol spijt, de min liet gaan:
Dus steld het sich in't midden der gelieven,
En vleyd en bid den sterksten, om doch niet
Maar liever t'saam te sterven van verdriet.
O schilder! u, u wil ik 't ondertusschen
Vergeeven, dat gy dien verleegen vorst
(DIe 't minnevuur niet kan, en wel moet, blusschen)
Niet, met uw' konst pinceel, aantasten dorst.
Als moorden en bebloede gruwelstukken.
|
-
eindnoot+
- of Bernice: deese, by Tacitus(2 Hist. 81 cap.) regina florens aetate, formâque; een suster van Drusilla (waar af in den hand. der Apost. 24 cap. 24 v.) en van Agrippa (waar af aldaar, 25 cap. 13 &c. v.) was de dochter van den koning Agrippa major, die een kinds kind was van Mariamna (wiens tafereel boven geset is) teweeten een soon van haaren soon Aristobulus, getrouwd met Berenice (siet Joseph. oudh. 16 B. 2 cap.) dochter van Salome,die een suster was van syn vader (Jos. oorlog. 1. B. 17 en 18 cap.) Herodes de groote. Sy was 16 jaeren oud toen haar vader stierf (Jos oudh. 19 B. 7 cap.) getrouwd synde met Herodes, koning van Chalcis, haar oom. Nae wiens dood (Jos. oudh. 20 B. 3 cap.) sy weduwe bleef, hebbende van hem 2 kinderen, Bernicianus en Hyrcanus; doch in onecht leevende met haar broeder, Agrippa minor: gelyk dat (behalven Jos. op de gemelde plaats) aanroerd de schimpende Juvenalis, spreekende dus (6 satyr. 156 v.) van dit paar:
deinde adamas notissimus, & Berenices
In digito factus pretiosior; hunc dedit olim
Barbarus incestu, dedit hunc Agrippa sorori,
en Jac: Bidermannus, 3 L. 28. cap. Herodiados.
Hunc Agrippa minor, sceleris postrema paterni
Effigies: hunc ipsa soror malè nupta sequetur
Agnoscenda procul Berenice.
maar als dit onder het volk quam, soo heeftse (om alle opspraak te myden) den koning van Cicilien getrouwd; doch, naar een korten tyd, hem verlaten, en sich weder (Jos. oudh. 20 B. 5. cap.) by den koning Agrippa gevoegd.
-
eindnoot+
- Waar hy op haar is verliefd geworden, ende waar om hy sich van haar af heeft gescheyden, dat verhaald ons Dio Cassius, 66 L. Hist. door syn vertaalder, J. Leunclavius, aldus: Per id tempus Berenice maximè florebat, obeamque causam, cum Agrippa fratre, Romam venit: is praetoriis honoribus auctus est: ipsa habitavit in palatio, coepitque cum Tito coïre: spes erat, eam Tito nuptum iri: jam enim omnia, ita ut si esset uxor, gerebat: sed Titus, quum intelligeret, populum Romanum (siet de print van Romein de Hooge, waar in de Roomsche Raad hem, in het bysijn van Berenice, daar over aanspreekt) id molestè ferre, eam dimisit.
-
eindnoot+
- Niemand heeft de gesteltenis van hunne gemoederen in dit scheyden uytgedrukt als Suetonius, seggende (7. cap.) kort en sinryk: Sumptam sibi Berenicen statim ab urbe dimisit, invitus invitam: op welcke twee woorden alleen Racine, soo gelukkigh, sijn sieltreffend werk heeft getimmerd.
-
eindnoot+
- Hoord haar gesprek tot Titus by Mons. de Scudery, in Les Femmes illustres, ou les Harangues Heroiques, de 8 Har: en siet vorders, met syn poësy; ondertusschen merk ik niet dat Josephus een enkel woord rept van de liefde van Titus tot Berenice: maar Jac. de Strada schryft, onder andere, dus by het muntebeeld van Titus: Berenicen quam ardenter (siet Tacitus 2 Hist. L. 2 cap) amabat, domitis affectibus, in patriam remisit.
-
eindnoot+
- Van Berenice gedenken vorders Josephus, 2 B. Oorlog. 15 en 16 cap. en elders; Egesippus; Baronius, 1 tom. A. Christ. 46. Serrarius, Herod. 20 cap. ende de uitleggers vande gemelde schryvers, als: Pricaeus over de Hand. der Apost. Spanhemius, Kerkl. Hist. &c.
|