|
-
eindnoot+
- Siet het pleyt van Fannia tegen haar man, en het beleefd onthaal aan Marius geschied, na geweesene vonnis, by Plutarchus in Mario; Appianus 1. B. der Burg. Oorl. Val. Maximus. 8. B. 2 cap.
-
eindnoot+
- Waar in hy sich hadde verborgen. Lucanus (behalven gemelde schryvers, Livius, Florus, &c.) 2. Pharsal.
post Teutonicos victor Lybicosquè triumphos
Exul limosâ Marius caput abdidit ulvâ.
en Ovidius, 3 Eleg. 4 L. de Ponto:
Ille lugurthino clarus Cimbroque triumpho,
Quo victrix toties consule Roma fuit;
In cœno Marius jacuit cannâque palustri. &c.
-
eindnoot+
- Lucanus, sijn elenden en rampen optellende, vertoond hem ook geseeten op het puin, en overschot van het vernielde Carthago. Een grootsch voorwerp voor de schilders; alwaarom het oner de tafereelen in de Gallery der Doorluchtige Mannen gesteld is: doch, om een proef te geven van dit noch onvolwrocht werk, siet hier myn byschrift; waar in ik hem doe spreeken:
IS dit het overschot der dertele gebouwen,
Carthago? steenen, ruyg met gras en mosch begroeyd?
En niet optrekken 't vocht dat langs myn wangen vloeyd?
Hier hangt een staatzyboog op half gebrooken suilen!
Daar leund een swaare muur op een gescheurd portaal!
Ginds gaapt een ingestort gewelf! in deese kuilen
Blinkt een gesleepen vloer van een gesloopte zaal!
Hoe durf ik suchten om myn smaat en bitter lot?
Kranksinnigh jammeren in myn elendigh swerven?
En aan u klagen dat ik ben eens yders spot?
Ik, die sesmaal wel eer, Roomsch Burgemeester was,
Uw vest, vernield en door 'tRoomsch vuur verbrand tot as.
En schoon de dood den draad myns levens af wouw sny'en
Op deesen puinhoop; waar vond ik doch schooner graf
Als 't hol geraamte van die trotse galleryen;
Sy vreest voor Marius, en schrikt tot hem te komen
-
eindnoot+
- Crepidines noemdse Manilus, 4. L. Astr.
Et jacuit Libycis compar jactur a ruinis,
Eque crepidinibus cepit Carthaginis arces.
-
eindnoot+
- Even soo segt Rutilius Numant. in Itinerario, siende op de stad Populonia:
Non indignemur mortalia corpora solvi;
Cernimus exemplis oppida posse mori.
Dese heeft ongetwyfeld, dit seggende, de schoone plaats beoogd, staande in een brief van Serv. Sulpicius aan Cicero; 4.L. Famil. Fp. 5. Post me erat aegina, ante Megara, dextra Piraeus, sinistra Corinthus: quae oppida quodam tempore florentissima fuerunt, nunc prostrata & diruta ante oculos iacent. Caepi egomet mecum sic cogitare: hem! nos homunculi indignamur, si quis nostrûm interiit, aut occisus est, quorum vita brevior esse debet; cum uno loco tot oppidûm cadaver a proiecta jaceant. Soo meede Ausonius, uitroepende, Carm. 35:
Miremur periisse homines? monumenta fatiscunt;
Mors etiam saxis nominibus que venit.
Siet ruïnen, en wel besonderlijk, van Trojen, beschreven van Lucanus, 9. Phars. of Seneca, in Troad. of Ovidius, 15 B. Hersch. van de Veii, van Propertius 4. L. Eleg. 11.
-
eindnoot+
- Het siet op het opschrift, behoorende boven dit ons gedicht, uit Lucanus:
solatia fati
Carthago.
-
eindnoot+
- soo gewaagd, behalven Lucanus, de sierlyke Manilius van hem:
Quod Consul toties, exulque, ex exule Consul. &c.
-
eindnoot+
- Lucanus, behalveu Manilius, gedenkt meede syn boeyen, terstond na 't gewagh van't moeras, aldus:
Stagna avidi texêre soli, laxaeque paludes
Depositum, Furtuna, tuum! mox vincula ferri
Exedêre senem, longusque in carcere paedor.
-
eindnoot+
- weder Lucanus nagevolgd:
mors ipsa refugit
Saepè virum, frustràque hosti est concessa potestas
Sanguinis in visi.&c.
-
eindnoot+
- Bitter heeft Roomen sijn ballingschap opgebrooken; gelyk men, om kortheyds wille, by Florus alleen, genoegh kan gewaar worden, 3 Lib. Hist. Rom. 21. cap. Lucanus roept dus over die tyd uit:
pro fata! quis ille,
Quis fuit ille dies, Marius quo mania victor
Corripuit? quantoque gradu mors saeva cuccurrit?
Nobilitas cum plebe perit; latèque vagatur
Enfis: & à nullo revocatum est pectore ferrum. &c.
Een liefhebber kan de gantsche plaatse naslaan, en haar met dit byschrift vergelyken: daar enboven ook syn op en ondergang by Plutarchus opsoeken.
-
eindnoot+
- Lucanus, behalven de Historischryvers, teekend die meede aan:
Libycas sibi colligit iras
Ut primum Fortunae redit. &c.
|