Op 't selve.
En Annaas traanen op het bloed aen DIDOOS borst.
|
-
eindnoot+
- Soo wierdse genoemd, na haar Dood; om datse soo mannelijk sich hadde omgebracht: want Dido beteekend Virago. Servius ad 4. aeneid. Haar rechte Naam is Elise. Siet deselve by Justinus, 18 L Hist. en Virgilius, Silius, Statius, en Ausonius.
-
eindnoot+
- Didoos Dood leverd ten minsten drie Tafereelen uit. 1. Waarin sy gereed is om sich te doorsteeken, leggende op haar knyen, en spreekende, met den degen inde vuyst, deese laatste woorden.
Dulces exuviae, dum Fata, Deus que, sinebaut,
Accipite hanc animam. &c.
2. Waar in sy sich doorsteekt. 3. Waar in sy doorstooken ligt: en in deese laatste merk ik ses omstandigheden aan.
1.
Een seer hoogen houtmijt: En dien heeft A. Bosse voor de 4 aeneid. in een Print vertoond, siende misschien op Silius, 8. L. Bel. Punic.
Pyram, cujus de sede dabatur
Cernere cuncta freta, et totam Carthaginis urbem.
Ia, die self op zee, van aeneas, kon gesien worden. Silius segt het 12. L.
Ardentemque rogum mediâ spectabat ab undâ
2.
Seer kostelijk gewaad, met Phyrgiaansch borduursel: ongetwyfeld een geschenk van aeneas. Silius:
Hic Phrygiam vestem, et baccatum indut a monile,
3.
Hangend' hair: weder volgens Silius:
Evasit – incelsam – pyram.
En, wat verder:
In portus amens rorantia lumina flexit,
Atque haec, sparsa comam, divis in morte profudit.
4,
T' Liggen in Annaas schoot. na Virgil:
Semianimemque sinu germanam amplexa sovebat
5.
T' Leunen op den elleboog. na Virg:
Ter sese attollens, cubitoque innixa levavit;
Ter revolut a toro est.
6.
Het sweerd van aeneas: waar voor eenige Schilders een stilet of een pookjen nemen: noch na den selven.
Conscendit furibunda rogos, ensemque recludit
Dardanium, non hos quaesitum munus in usus.
En, een weynigh verder, wederom:
illam media inter talia ferro
Collapsam aspiciunt comites, ensemque cruore
Hem volgd Silius (behalven in't 8. B) in't 1. B. beschreyvende het marmeren beeld van Dido:
Ante pedes ensis Phrygius jacet.
-
eindnoot+
- Dit is ook na den selven Virgil:
Illa graves oculos conata attollere, rursus
-
eindnoot+
- Lees de Sielroerende veersen van Virgilius, Silius, Alex. Hardy, Nicod. Frischlinus, Vondel, Pels, vander Does, &c.
-
eindnoot+
- Van dit maagschap getuygd de jonge Philostratus in Proëm. Iconum; en Pacatus in Panegyr. en Cornelis de Bye in het Gulden Cabinet des Schilderkonstes.
-
eindnoot+
- Want soo spreekt Anna self by Silius:
Ter diro fuer am conata incumbere ferro, Ter cecidi. &c.
-
eindnoot+
- Anna, na Didoos dood, uit Carthago, door Hiarbas, haar Susters Minnaar, en uit Cyrenen, door Pygmalion, haar Broeder, gejaagd, quam endelyk voor Laurentum schipbreuk te lyden. Gestrand sijnde, wistse niet waar se was, als wanneer haar aeneas, met Ascanius, en Achates, onvoorsiens ontmoet. De ontroer'nis in beyder aansichten is licht af te meeten na de reeden, die yder daar toe had. aeneas brengd haar, een weynig bedaard sijnde, in het Hof: maar Lavinia, sijn Gemalin, legt aanstonds Anna lagen. Dies sy, gewaarschuuwt van haar Susters schim, by nacht ten venster uit springt: doch aan de rievier Numicius komende, en nergens heul of troost vindende, werpt sy sich in de selve. Siet Ovidius 3. Fast. en Silius. 8.L. seer beweeglyk dit alles verhalende.
-
eindnoot+
- Soo doet de Hr. Const. Huygens sijn Thyrsis, ofte den Hr. van Wassenaar (in het Tetradakryon) tot Maria de Mathenes, Vr. van Haaserwouw (sijn Bruid, verdronken 1618. soo als hy self haar, met een sleetjen, over het ys wilde schuyven.) onder andere, spreeken:
Unda tuos necat; unda meos submerget ocellos,
Et poterunt Lacrymae quod potuistis, Aquae!
-
eindnoot+
- Siet een gesangh van diergelyke Perelen by P.C. Hoofd, beginnende: Sal nimmermeer gebeuren my &c.
|