11. Iphigenya in Aulis: Door Testa. gesteld tegens de Iphigenya van Racine.
Muta metu terram genibus submissa petebat. Lucret J.L.
De Dichter spreekt sich self aan:
Vreugdhaatster! droeve Siel, waar heen?
Blyftg' in de schakels van Racines Treurspel hangen?
Omarmd gy den Poeet, en Teekenaar? neen, neen.
Gy sult de konst van 't Spel, of vande Print, verkiesen,
En dat, of dit, verliesen.
Of strekken beyd' uw Tydverdrijf en Leer?
Kies een', en toon me'ely'en.
Hoe prikklen 't hart Graafyser, ende Ve'er!
Hoe worsteld het met dees' IPHIGENYEN!
Doch die gelatenheyd doed Agamemnon strijden,
En sart de gramschap van syn sinneloose Vrouw.
De Moeder 't hair uittrekken.
Bedrukte Print! gy sleept my wegh! wel aan.
Lokt my vergeefs. ai, laat myn held're traan
Een lakwerk sijn om dees' IPHIGENYE.
| |
Verstand! is't moogelyk? gy droomd.
Hoor! hoor het donderen op ons Toneelstellagie.
Achilles hecht sijn smart aan's Koningins quellagie.
Let, hoe de Liefde van dien onbeschroomden schroomd.
Waar blyft gy, Testa, met het jammeren der Ouders?
T' werk leund hier op de schouders
Des Minnaars; Vader schiet, by die, te kort.
Doe dan sijn Print ter sij'en,
Daar niemand spreekt, daar men het Offer schort,
Soo wyk ik van dit Offer af?
Neen. evenvast hou ik die droeve Tafereelen.
Hoe! daarse strijken voor de schreyende Toneelen?
Vertooners Oogen, Tong', en Hand, de meeste gaf,
Een Treurspeldichter vaak de minste stof tot tranen.
Besluit eens. Testa! kom, k' verlaat u nooit.
Lacht Print, en Schilderye:
Want gy't brein, van Racijn' versuft, ontdooit,
En 't herte wint met uw' IPHIGENYE.
|
-
eindnoot+
- Schilders en Dichters, hebben beyde, om strijd, gesocht op het heerelykste deese Prinses te vertoonen. Doudyns Iphigenije is te sien op het Furstlyk Huys van Beerum in Oost Friesland: welke eene tegens alle de overighe wel op magh. Siet vorders, wat Lucretius. 1. B. Natur. Ovidius 12. en 13. B. Herschep. Euripides, Koster, Vondel, en Racine, in hunne Iphigenijen, van haar schryven.
-
eindnoot+
- T'is bevalligh en ook beweeglyk mijns oordeels da Le Pautre haar afbeeld als een Meysje, en niet als een huuwbaare Dochter: want die tedere jongheyd besonderlijk ons, met haar onnosele gelatenheyd, tot mededogen beweegd: doch ik laat dit aan de Konstenaars.
-
eindnoot+
- Enige, als I.W. Baur, verkiesen de Offerplaats tusschen de Vloot, ende het Bosch: ik soude die met Tenten omringen, ende de stevens der Scheepen een weynigh laaten aanschouwen in het verschiet: want soo doet die, die dat Plaatje voor Racine gesteld heeft. Doch yder neem sijn vryheyd; men kan de Witte Tenten met cierelijk Groente, na de konst, overlommeren.
-
eindnoot+
- naar de Vindinge van Thimas (genoomen uit Euripides) die daar mede sijn onmacht bekende om, na den eysch, het hartseer van de Vader uittedrucken. Siet Valerius Max. 8. L. 12. c. 5. Exemp. Plinius. Hist. Nat. 35. L. c. 10. Quintilianns 2. L. cap. 14. Orat. Hist. vorders Iunius, 3. B. cap. 13. en Hoogstraten. 3. B. 8. cap. des Schilderkonstes.
-
eindnoot+
- Soo wil Doudijns, Testa, Fr. Klein, Baur, en andere, in hunne Beelden; Euripides, Ovidius, &c. in hunne Schriften: maar Lucretius, Propertius, Horatius, behalven aescylus en Sophocles, seggen dat Iphigenije waarlyk geoffert is. Vremder schryft Stesichorus, verhalende dat de geofferde Iphigenije, niet Agamemnons, maar Helenaas Dochter (by Theseus in onecht gewonnen) was; inde wandeling Eriphyle geheeten: welke meyninge, op 't allerwonderlykste, word uit gevoerd van de gelukkige Racine.
|