Bruylofts-kost
(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft
Dwaal-ziekte.
| |
[pagina 103]
| |
Tot 'et dwalen.
Nu hoort men vrolik zingen:
Hun tong baard niet dan lof.
't Zijn soete dingen:
Want al hun leeden springen.
De lust gaat grof,
En graast in welgevallen;
Mits hen 't lief koosend mallen,
Van hun beminde,
Een wijl wort toegelaten:
Maar die vlagen zijn maar plagen; dat behagen
Kan niet baten:
Want of hy schoon heur ooren,
Met duizend deunen streeld;
't Is al verlooren.
Zy kon niet langer hooren;
Zoo zeltsaam speeld
De min in heur gedachten;
Des dwaalt hy gantsche nachten,
| |
[pagina 104]
| |
En poogt, met tranen,
Heur stale borst t' ontschroeven:
Maar zijn zuchten acht zy kluchten: van die vruchten
Koomt bedroeven.
En die 't zoo weet te praten
Dat hy zijn wens geniet,
Wort uitgelaten;
En huppelt op de straten:
Maar 't huis-verdriet
Koomt, in de Trouw, hem teegen.
Daar staat men dan verleegen,Ga naar margenoot+
En wringt de handen.
Die pijn doet mennig hincken:
Want het koper, soms heel proper, voor den loper,
Mee kan blincken.
|
|