Bruylofts-kost(ca. 1645)–J. Smeerbol– AuteursrechtvrijBestaande in verscheyden zedighe en boertighe echts-gezangen, drink-liedjens, raadselen, rondeelen, lever-rijmpjens, en andere snakerijtjens, voor d'Aemsteldamsche jeughd opgeschaft Vorige Volgende Venvs en 'er stoet. Toon: Als Bocxvoetje speelt: &c. VRou Venes wat benj' ook een wispelletuur? Wat broeje, wat doeje hier mennige kuur? Gy brand en gy blaakt, Gy pijnt, gy vermaakt: Nu benje heel soet en terstont weer heel suur. Dat zachmen wel toen gy uw hinckende smit, Dien molik, soo vrolik omhelsde: maar dit [pagina 74] [p. 74] Was haast weer verkeerd; Vermits gy hem leert Wat krabbyge kracht in u pluis vuisten zit. Gy maakt hem dat hy schier een Satyr gelijkt; Vermitsje zijn smitsje met horens verrijkt, En rept hy van Mars, Zoo zieje soo dwars Als Herry wanneer hem de nikker aan kijkt. En sullikke kuren, als gy dickwils doet, Versellen en quellen ook al uwe stoet: Dat klugtig gespook Is lichter dan rook; Zy laken het laten en 't schort' er in 't bloed Die grillen heeft Faunus aan Cloris gezien: Hy stoeide en knoey de, zy liet' et geschien? Ja hield hy zijn rust, Terstont dreef de lust Heur poesele hantjes tot boven zijn knien. Strax wierden heur koontjes veel rooder dan bloet; Dies keekse en streekse soo lang tot zij goet, Door 't kitlen, gesart, [pagina 75] [p. 75] Riep: koom hebje 't hart, Verweerje, sa, sa: nu wakker schep moedt. Zy sugte van schaamt, en vil ruglings op 't bed: De deegen daar tegen, wel dapper gewet, Ik stry voor mijn eer. Ai doe me geen seer, Stil Faunus, so riepse, ik swijm door die pret. O lachende prijtje! dat gaatje aan 't hart, Dan groeje, dan bloeje, dan voelje geen smart; En schoon uw Vulcaen Wat gnort, was 's'er aen? Hy bijtje geen blaren, al is hy wat swart. Op een oude vrijster. 'k Heb dartig jaar Bequame waar Te koop gedragen: Maar 'k hoorde, o spijt! In al die tijt Geen kopers vragen. [pagina 76] [p. 76] Nu is mijn vel versoort; des ik vast tranen stort: Want ellik zeyt: loop wech, jou roosjen is verdord. Leever. Ai houje Leever t' huis: want ik weet niet te snakken. Klaes kost van Klaes een paert, en 't dier kost stoters kakken, Maar weetje wat het dee? 't was waag-geld; lieve breurs, Elck pontje vleys joeg Klaes een stoter uit de beurs. Leever. Eele Leever, milde gever, stokebrand, Welig gastje, kroes de quastje, grote sant. Ai lieve bidje moer, 'k sel danckbaar voorje nijgen, Dat ik te kermis mee een kermis-koek mach krijgen. Vorige Volgende