Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermdAgtste hoofdstukDen Schryver krijgd order om met den Garbon naar 't Schip te keeren; alwaar koomende het zelve met genoegen beschouwd. Tenten aan Strand. Ruiters langs 't Strand. Ryden naar eenige Dorpen, en een Stadt. Den Schryver bekomt een Kaart van Krinke Kesmes, dog kanze niet verstaan. De Garbon en den Kapiteyn geeven malkander geschenken. Knepko wat het is; is de Mebiken aan de Rivier Berbice. Wijn naa den Koning gezonden: wat Koopmanschap aan Strand gebragt werden. Den Handel begint. Moeilijkheid van den Garbon. Groote winsten. Besluit om weer naa Panama te zeylen. Den Schryver werd met een Register van sijne Brieven van 't Zuidland, hem door den Garbon ter hand besteld, begiftigd. Vertrek en komst in 't Vaderland.
Den volgenden morgen kwam den Garbon zeer vroeg tot ons, met een bly gelaat in de Kaamer treeden. Hoe SpanjertsGa naar voetnoot+! slaapt gy nog alle? ik koome u goede tijding brengen, zei den Man. Wy zweegen. Hy sprak vorder. Hier is zoo eeven tijding van hetGa naar margenoot* Hof, en van u Schip gekoomen; het Hof heeft verstaanGa naar voetnoot+, dat u Schip | |
[pagina 242]
| |
een vryen Handel van veertien daagen zal hebben, en zal naa drie daagen beginnen, op 't strand aan de haaven. Ik zal u te zaamen weeder te Scheep geleiden, naa den eeten moeten wy vertrekken, ik gaa alles tot de reis bestellenGa naar voetnoot+. Alle ons Volk was verblijd, maar ik bedroefd. Den Garbon vroeg wat my schorte. Het antwoord was, dat ik zoo haast vertrekken moet, zonder meer gezien te hebben, ik had gehoopt zoo lange te blijven, dat ik ook nog een andere Stad zou gezien hebben. Ik zal u straks, als ik u Lieden koome haalen veele papieren meede brengen, zoo u beloofd heb. Hier word order gesteld om alle daagen tijding van u Schip te hebben, en daagelijks zullen daar Menschen naa toe gaan, met die zult gy nog alle daagen papieren ontfangen, dit heb ik mijn Klerk al gebooden. Weest gerust: en maakt u gereed om te vertrekken, ten twee uuren zal daar toe alles gereed zijn, en ik u dan koomen haalen. Wy hadden ten twaalf uuren al gegeeten, en geen pakkagie hebbende als mijne papieren, waaren wy klaar en tot reizen vaardig. Ten twee uuren kwam den Garbon ons haalen, leidende ons dezelveGa naar margenoot* Poorte uit die wy ingekoomen waaren, en slaande de slinkerhand om, trokken wy Oost aan; naa wat gegaan te hebben, vonden wy twee Waagens met een Karre. Den Garbon en ik traaden op de voorste, mijn zes maats op de tweede Waagen: op de Karre waren leevens-middelen, een Tent, en Bagagie van den Garbon. Onder het voort-rijden, zeide my den Garbon dat hy een dooze met papieren voor my had, en dat meer zouden volgen, zoo van het Koningrijk, Land, Inwoonders, Dieren, Beelden, Fonteinen &c., dat my zeer verblijden. Wy kwaamen naa eenige uuren in een Dorp van veertig of vijftig Huizen, dat zeer vermaakelijk was, van het eene Huis tot het ander was een Valleije van Vrugtboomen, een fraje RevierGa naar voetnoot+ stroomde door het midden, een vierendeel van een uur gaans was een schoon Bosch. Hier verversten wy ons twee uuren, den Garbon liet my de papieren zien; ik zag onder veele goede Spreuken, en Beelden reedelijk geteekend, ook een afteekening van den Gouverneur van Taloujaël, beschrijving der Badstooven &c. ook de beschrijving van het Hoofd- | |
[pagina 243]
| |
eilandGa naar voetnoot+ Poele Krinke Kesmes, van de Dieren, Voogels, Visschen, enGa naar margenoot* Insecta, neevens de beschrijving van eenige daar by leggende Eilanden &c. waar over ik my uitneemend verblijde, en hem met al mijn hert bedankte. Teegen den aavond een uur naa Sonnen ondergank, kwaamen wy weederom aan een Dorp, dat ook zeer vermaakelijk was; hier wierden wy alle wel onthaald, en sliepen tot twee uuren, wy reisden voort tot des morgens ten agt uuren, kwaamen in een klein Bosch, hier liet den Garbon sijn Tente opslaan, en rusten wy twee uuren, waar naa wy voort reisden tot twee uuren naa de middag, vonden aldaar een groot Huis by een Brug, die over een Revier lag, hier rusteden wy weeder twee uuren, en verversten ons wel. Weeder voort trekkende kwaamen wy te tien uuren in een Dorp, daar ik om de donkerheid niet van zeggen kan: naa wy ons ververst hadden, gingen wy slaapen tot dat alles ten agt uuren klaar was, en wy ons op reis begaaven. Wy trokken altijd zeer langzaam voort, en kwaamen ontrent ten twee uuren by ons Schip, dat my en mijn Volk, neevens al ons Scheeps-volk zeer verheugden. De Boot en Sloep was doende met Vissen, zoo haast een goede zoode gevangen, en het net te Lande was, voeren wy met den GarbonGa naar margenoot* aan boord, alwaar door den Kapitein en andere Offiçieren zeer beleefd ontfangen wierden: naa weederzijdze groetingen dat op zijn Spaans met groote GraviteitGa naar voetnoot+ geschieden, traaden wy in de Kajuit; naa veele Discoerssen heen en weeder, wierd de Vis opgedist: wel gegeeten, en een glas wijn gedronken hebbende, bezag den Garbon het Schip, met zeer groote verwondering, noit had hy zulk een Schip gezien; want in 440 jaaren was aan Poele Krinke Kesmes geen Schip gestrand, maar by zijn leeven was 'er een gestrand op Poele Wonvure, dat hy niet gezien had. Canon, Roers, Deegens en Bossekruid kenden hy, en wist daar meede om te gaan, maar het Schip en Scheeps-gereedschap kenden hy niet, dog hy vraagden naa alles. Naa alles wel bezien te hebben, voeren wy, te weeten den Garbon, Kapitein, en ik, weer aan Land, daar den Garbon zijn Karre al ontlaaden, en sijn Tente reeds opgeslaagen was, waar in hy ons weederom wel onthaalden. | |
[pagina 244]
| |
Op 't strand telden wy al drie-en-dertig Tenten, die uit het Land gekoomen waaren, zommige om te zien, alzoo dit noit was voorgevallen, andere om te Negotieren: deeze Tenten vermeerderden dagelijksGa naar margenoot* in getal. Den Garbon verzogt my, dat ik zoo lang den Handel duurde, by hem in sijn Tent wilde vernagten, dat ik met bewilligen van mijn Kapitein toestond; waar op straksGa naar voetnoot+ mijn Kooy, en Scheeps-kist aan Land deed koomen, en in sijn Tent brengen, dat hem byzonder behaagde, en waar voor hy my bedankte. Den Garbon was een Man van verstand en fatzoen, hy is in Taloujaël zoo ik gezegt heb ArchitekGa naar voetnoot+ en Opziender van alle publike Gebouwen, als Fortressen, Toorens, Paleizen, Bad-stooven, Fonteinen, Bruggen, Revieren &c. En hier was hy Kommandeerend Opperhoofd van de Zuid-landers, aan 't strand toe gevloeid; hy was zeer Eedelmoedig van inborst, goedaardig, vroolijk van ommegang, niet gierig, maar scherp toeziende wat 'er omging. Hy had order gesteld dat alle daagen twee postenGa naar voetnoot+ aankwaamen van Kesmes en Taloujaël; met een woord, hy had het van te vooren zoo beschikt, dat alles in een geregelde order konde en moest toegaan. Hy, den Kapitein en ik, ons wat gediverteerd hebbende, voer den Kapitein weeder naa boord, om op alles goede order te stellen. Ik en hy wat wandelende, zeide hy, de Posos, kom laat ons in mijnGa naar margenoot* Tent gaan, en neemt mijne geschreeven schriften nu over, en sluit die in u Kist, alle daagen zult gy meerder krijgen. Wy door de Tenten gaande, zag ik dat den Garbon van elk met zulk een diep respect wierde gegroet als een Generaal in sijn Leeger, of een Borgermeester in een Stad. Wy in de Tent treedendeGa naar voetnoot+, wierd de Akalou voort op gezet, onder het slurpen liet hy de doos met papieren brengen, welke uit sijn hand ontfangende, gaf hy my die over; zeggende, daar mijn Vriend ontfang dit uit mijn hand, noit heeft eenig Mensch buiten ons Land dit geweeten, gehoord, of gezien, neemd dit als een geschenk van Vriendschap, gebruikt dit tot u dienst en plaizier, eer gy vertrekt zal ik u meer doen hebben. | |
[pagina 245]
| |
Ik nam de doos aan, bedankten hem met een goed Herte, was by uitneemendheid blijde, en zetten de doos op mijn Kist. De Akalou genuttigd hebbende, bedagt ik my wat, en opstaande zeide ik tot den Garbon, mijn Heer, kan ik u plaizier aandoen dat ik het goed uit mijn Kist welke ik tot vermaak, en nuttigheid heb meede genoomen, uit haale? Ik ben nieusgierig dat te zien, zeide hy.Ga naar margenoot* Ik mijn kist opsluitende, lag boven op een Wereld-kaarte, rond uit gesneeden, aan de eene zijde Europa, Asia, Africa, en 't Zuidland, aan de andere zijde America &c. op een rond bordpapier geplakt, dit tusschen een houten lang rond gedraaid handvatsel beklemd, dat onder lang was, had het fatzoenGa naar voetnoot+ van een ronde waijer; dit was my van mijn Vriend den Meester vereerd, hy had die zelf afgezetGa naar voetnoot+, by elken parallel de lengte uit Gietermakers StuurmanschapGa naar voetnoot+ aangeteekend, en de passaten naa Dampier daar in gesteld. Dit behaagden hem zeer wel, hy nam die in sijn hand, en naa dat ik hem die geëxpliceerd had, zugten hy. Ik dit merkende zeide tot hem, Heer Garbon, niet alleen dit, maar ik heb zeer veel tot u dienst, al wat ik eenigsints missen kan ben ik u schuldig: gy hebt my niet alleen verpligt met u goed onthaal, en zorg voor my te draagen tot Taloujaël, maar gy hebt my de beschrijving van u Land cum annexisGa naar voetnoot+ gegeeven, en nog meer beloofd; dat my zoo aangenaam is, dat ik niet en weet wat vergelding ik u doen zal. Neemt deese Kaart dus geplakt in dank, neevens deese mijne losse, die nog seeven-en-twintig waaren; ik rolden die in een, en hemGa naar margenoot* dezelve overgeevende, beliefden hy die niet te ontfangen, zeggende u beleeftheid is te groot; want dat ik u tot Taloujaël gedaan heb, was mijn pligt, en buiten mijn schaade geschied, en wat de papieren belangd welke ik u gegeeven heb, die kosten my ook niet, alzoo mijne Klerken weegens den Koning betaald worden. Waar op ik antwoorde, Heer Garbon, neemt deese Kaarten dog in dank, ik heb die van mijn Vriend ook zoodaanig ontfangen: ik heb nog een Atlas van hem, daar ook zoodanige Kaarten in zijn. Op dit mijn zeggen nam hy die Kaarten aan, met een my zeer vriendelijk daar voor bedankende; hy wierd zeer vrolijk en verblijd, | |
[pagina 246]
| |
my omhelsende, zeide dat te zullen vergelden, met zoodaanige Beschrijvingen van dit zijn Vaderland, als nog nooit van Europers zijn bekend geweest. Ik bedankten hem, met te zeggen dat hy my daar meede zeer verpligten zoude. Mijn goed weeder in de Kist gedaan hebbende, deeden een tweede wandeling door de Tenten, welke geduurig vermeerderden, en kwam order aan den Garbon, den handel nog drie daagen uit te stellen. Deese order wierd gebragt door vier-en-vijftig Ruiters, zijndeGa naar margenoot* alle wel opgezeeten, gemonteertGa naar voetnoot+ met een lançe, zaabel, en langroerGa naar voetnoot+, daar zy zeer wel meede konden ommegaan; deese waaren gezonden om alle disordresGa naar voetnoot+ te beletten, haare Bagagie wierde ook op vier-en-vijftig Paarden haar naa gedraagen. Over deeze Ruiters gebood den Garbon als Opper-hoofd, zoo wel als over al het Volk dat hier was, en koomen zoude. Den Garbon zeide, morgen zullen wy wat Land-waard in rijden, en zien wat daar te doen is, ik ben hier zelfsGa naar voetnoot+ onbekend, alzoo hier nooit geweest ben; dat ik toestond. Des morgens gaf hy order, om het Land vier uuren gaans door te kruissen; dit geschiede; en kwam tijding dat een goed Dorp drie uuren regt West van ons, en nog een Dorp vier uuren Zuid-west van ons was, daar wy met tien Ruiters naa den eeten naa toe reeden. Een uur van 't strand ontmoeten wy een groote Poel, daar ik wonderlijke Schepzels in zag, die ik niet en kende; hier waaren ook zeer veele Vliegen: voort rijdende, kwaamen wy in het Dorp, dat uit een-en-dartig Huizen bestond, en hietenGa naar voetnoot+ GatGa naar voetnoot+; hier gaf den Garbon order om leevensmiddelen naa 't strand te brengen, en verstond dat deGa naar margenoot* Stad Raima daar anderhalf uur van daan was, daar wy voort naa toe reeden, neemende twee Boeren meede tot wegwijsers. Binnen Raima komende, wierden daar wel ontfangen, men gaf ons | |
[pagina 247]
| |
Akalou, en des avonds wierden wy deftig getracteert, ik moest by den Garbon slaapenGa naar voetnoot+. Des morgens stonden wy vroeg op, en bezaagen de Stad, welke niet zeer aanmerkelijk was, want zy bestond uit 600. Huisen, drie Poorten, vijf Toorens, tien Tempels, twee Badstoven, en dan nog het Stadt-huis. Hier waaren zeer weinig Beelden, maar fraije Fonteinen en Hoven. Den Garbon stelden order om van daar ook leevensmiddelen naa 't strand te zenden. Van Raima reeden wy naa het Dorp Poca, daar wel honderd en vijftig Huisen stonden. Hier wierden wy zeer wel en beleefd onthaald. Naa dat den Garbon hier ook de nodige orders gesteld had, bezaagen wy het Dorp, wanneer by geval ons een eerlijk oud Man ontmoeten. Den Garbon hem ziende, trad van sijn Paard, zy omhelsden malkander met een zonderlinge vriendschap, en hadden 't zeer drok, dog ik kon haar niet verstaan; den Garbon deed my ook aftreeden, en wy gingen te voet naa sijn huis: in het huis komende, was deGa naar margenoot* Akalou voort klaar; onder 't slurpen vraagde de Garbon, of hy niet een Kaarte van Poele Krinke Kesmes voor hem te leen had, alzoo hy geene van Taloujaël had meede gebragt. O jaa! zeide den Ouden, en opstaande, haalden twee van sijn kaamer, die hy den Garbon vereerde, welke hem bedankte. Naa het Volk en Paarden gegeeten hadden, naamen wy ons afscheid, en kwamen des avonds weeder aan strand. Den Garbon verhaalde my onder 't ryden, dat deesen Ouden sijn zeer goeden Vriend was, dat zy te zaamen gestudeerd hadden op Poele Nemnan, ook dat sijn Zoon by hem gewoond had. By onse Tent komende, was ons Schip een kanon-schoot ver van Land gaan leggen; ik zag onse Sloep op de dreggeGa naar voetnoot+ met vier Man daar in leggen. Ik riep onse Quartiermeester die aan Land was, en vraag- | |
[pagina 248]
| |
de wat zulks beduide, of 'er twist geweest was? Hy antwoorde neen, maar den Kapitein had het zoo verstaan. Ik vroeg wat hy aan Land maakte? hy zeide last te hebben om te wagten tot ik weeder kwam, en dan met den Garbon naa Boord te koomen eeten, alzoo zy een brave zoode Vis gevangen hadden.Ga naar margenoot* Ik den Garbon verzoekende, zeide straks meede te zullen vaaren, ik zegelde mijn doos met papieren toe, gaf die aan de Quartiermeester om meede na Boord te neemen. Den Garbon wandelde ondertusschen met den Ritmeester der Ruiters, en stelden ordre wat te doen stond; ondertusschen bezag ik de lang gewenschte Kaarten van Poele Krinke Kesmes, dog wierde rood van spijtGa naar voetnoot+, alzoo nog Stad, nog Dorp konde kennen, en scheen my niet anders toe, als een vierkant papier dat vol Toover-charactersGa naar voetnoot+ stond. Den Garbon weerom koomende, zag my de Kaarte in de hand hebben, vraagden al lacchende, wel de Posos, wat dunkt u van de Kaarte? ik antwoorde, ik en een jong Kind zijn daar eeven wijs in. Dat is waar zeide den Garbon, ik laat u een teekenen, en de naamen met Spaanse letteren schrijven, neemt deeze eene, alhoewel gy die niet verstaan kond, om dat zy u zoo vreemd schijnd: hy die oprollende gaf my die, waar voor ik hem bedankte. Wy voeren te zaamen naa boord, de Ritmeester der Ruiters meede neemende, die by uitneemendheid over ons Schip verwonderd was, te meer, als hy verstond dat wy daar de geheele Wereld meede konden rondom vaaren. Den Garbon en hy het Schip gaande bezien, vroeg ik den KapiteinGa naar margenoot* de reeden waarom zoo verre was van Strand gaan leggen? hy zeide een goed Zee-man moet niet ligt geloovig aan vreemde Natien, maar altijd op sijn hoede zijn, op dat hy, nog sijn Volk niet verrast worden. Ik zweeg, alzoo den Garbon weeder naa ons toe kwam: wy traaden van 't halve Dek, naa de Kajuit, daar wy ons met een pijp verversten, terwijl de Vis gekookt, en opgedist wierd. Wy aaten met smaak en plaizier; naa de maaltijd nog een glaasje gedronken hebbende, voeren wy naa Land, in de Tent komende rookten nog eens, | |
[pagina 249]
| |
en gingen doen te Kooy. Deezen nagt plaagden my de muggen by uitneemendheid, zoo dat ik weinig konde slaapen. Met den dag stond ik op, en wandelden wat: nu zag ik Ossen, of Koeijen, Schaapen, met verscheiden zoorten van andere Dieren aankoomen drijven, om tot spijze te verkoopen; straks wierden verscheide groote Tenten opgeslaagen en eenige van deeze Beesten geslagt, dezelve wierden by stukken verkogt zoo raauw alsGa naar voetnoot+ gebraaden. Den Garbon zond twee Koeijen met vier Schaapen aan boord, tot een vereering, waar voor den Kapitein aan den Garbon weederomGa naar margenoot* zond een baril, MalgomseGa naar voetnoot+ wijn, zoo veeleGa naar voetnoot+ SekGa naar voetnoot+, een potijsGa naar voetnoot+ Oly, met een Verrekijker, welke den Garbon welbehaagden. Hier wierden nu ook te koop gebragt allerleie Fruiten en Groente, en kookten en smookten elk naa zijn welgevallen, zoo 't hem luste. Wy aaten dan eens in 't Schip, dan weer in de Tente, zoo het ons te pas kwam. Eens te Scheep eetende, zag den Garbon wat Wijn-tintGa naar voetnoot+ in een glaasje staan, hy vraagden wat dat was? het wierd hem gezegt, hy proefden een fris glaasje, dat hem wel aanstond, straks wierd hy van den Kapitein met een gevuld klein Vaatje daar van beschonken, dat hy dankbaar aannam. Den Kapitein verzogt dat eenige Kooplieden van Land sijne Koopmanschap mogten koomen zien, en dat wy haare ook mogten beschouwen. Dit is buiten mijne magt zeide den Garbon, het woord des Konings gaat vastGa naar voetnoot+, ik, nog niemand kan daar teegen doen, maar ik zal u een regtveerdig Regter zijn zoo'er twist ontstaat. Zet al wat gy verkoopen wilt op een papier, ik zal 't doen vertaalen, en aan mijne en aan alle groote Tenten doen aanplakken, ten einde het alle Kooplieden konnen zien en leezen. Dat geschiede. | |
[pagina 250]
| |
Eens in de Tente zijnde, ving ik een mugge, die voor een vergroot-glasGa naar margenoot* brengendeGa naar voetnoot+, liet ik dat den Garbon zien, deezen was zeer verwonderd, als hebbende zijn leeven zulks nooit gezien, wy stelden daar verscheiden Lighaamen voor, dat hem zeer behaagde en vroolijk maakte. Ik dit ziende, bood hem dit Microscopium met sijn Stoeltjen aan, dat hy eerst weigerde, dog eindelijk aannam, Hy beloofde dit te vergelden met al wat in zijn magt was. Mijn Vriend zeide hy, nu zal ik misschien ontdekken door dit glas, wat de KnepkoGa naar voetnoot+ is. Ik dit niet verstaande, vraagde wat het was. Hy antwoorde, het is stof, dit op ons vel vallende, word een hert gezwel, als een van u Erten, dit word uitgenoomen, en wanneer het niet wel geneezen wort, dan baard'et een wonderbaarlijke ziekte, welke zomwijl besmettelijk is. Met kwam de Quartiermeester uit naame des Kapiteins ons aan boord verzoeken, wy traaden vliegens in de Sloep, onder 't roeijen dagt ik geduurig op de Knepko; my schoot in dat ik iets diergelijk geleezen had, dog wiste niet waar. Aan boord komende, ging ik voort na mijn Boek kas, dit was een eiken kistje van twee en een half voet breed, een en drie vierendeel voet diep, en ruim twee voet, hoog. Ik mijn Cataloge naaziende,Ga naar margenoot* vond de Reize van Adriaan van BerkelGa naar voetnoot+ na Rio de Berbice, my schoot terstond in, dat dit de Man was, ik zag hem naa, en vond Fol: 88. het volgende. De Mebiki, in Neerduits ziekte, is een zoort van stof, of iets anders, zoo groot als de punt van een speld, dit zet zig ergens op het | |
[pagina 251]
| |
vlees, en groeid voort tot de groote van een gemeene Erte, zy zijn bleek, en hard van schil, welke gebrooken zijnde, vertoond zig van binnen een dik goed, dat als het geknipt word, eeven eens knapt als luizen. De gaaten daar deeze Mebiki uitgehaald worden die stoptmen met asse van Tabak, en indien zy daar niet meede geneezen, loopt men gevaar dat het pok-gaaten zullen worden, waar uit dan naa verloop van tijd de pokken te voorschijn koomen. Dit gebeurd hier dikwils, zonder datmen de moeite behoefd te neemen van haar by Vrouvolk te gaan haalenGa naar voetnoot+. Dus verre van Berkel. Dit las ik den Garbon in Spaans voor, die zeide dat het zelve de Knepko was. Dit passeerden onder 't rooken van een pijpje. Wy gegeeten hebbende, las ik den Garbon mijn Catalogus voor, waar op hy zeide mijn Heer, naa ik u kenne hebt gy geen slegte Boeken, ik wensche u met de zelve veel plaizier, met nuttig tijdverdrijf, en dat gy daar wijsheid uithaalen moogd. Hy zag my aan en grimlagte.Ga naar margenoot* Ik hem weederom aanziende, zeide Heer Garbon, aan Land zijt gy mijn Meester, daar kond gy my Commandeeren, maar hier te Scheep ben ik Baas, en Commandeere u met my te gaan naa mijn Boeke-kist in de Konstaapels kaamer, daar op hem met beleefdheid by de hand neemende, gingen wy naa de Konstaapels-kaamer, den Kapitein volgde, en een Kajuit-wagter met een Boutelje agter aan. Wy beneeden koomende, en ik mijn Kist ontsluitende, die van binnen met laaden was, trok ik de Spaanze laade op; hier kreeg ik voort in de hand den Spaanzen Gracian, zijn konst tot Wijsheid, neevens zijn Criticon, of mensch buiten bedrog. De werken van Descartes in 't Spaans overgezetGa naar voetnoot+. Sestien Boeken van Euclides, alle in 't SpaansGa naar voetnoot+ gedemonstreert. Deeze alle vereerde ik hem met een goed Hert. Al weigerendeGa naar voetnoot+, dwong ik hem egter die aan te neemen, waar voor | |
[pagina 252]
| |
hy hem verpligte, my alle goede en Vriendelijke dienst te doen, zoo veele in zijn magt was; hy was by uitneementheid vergenoegd, en voldaan, maar ik nog meer, om dat ik hem weder op het nieu aan my verpligt had, ik nam met verlof van den Kapitein de Kajuit-wagterGa naar margenoot* de Boutelje uit de hand, daar weinig in was, en verzogt dat ik van mijn Wijn mogt doen koomen, alzoo nog wel twee Oxhoofden vol had, dog voor die moest ik vragt betaalen, als ook van 24 Kelders Franze Brandewijn. Den Kapitein my aanziende, begon al lacchende te zeggen, Koopman zou het geen schande zijn, voor my en mijne Reeders, dat ik zulk een Man als den Heer Garbon door u zou laaten tracteeren binnen mijn BoordGa naar voetnoot+, wat dunkt u zelf? dit is waarlijk mijn beste Wijn, ey laat ons Vrienden blijven. Hoord de Posos, ik wed met u om 15 stoop Wijn dat ik weet wat gy my doen zult. Wy wedden, den Garbon zou rigter zijn. Wagt zei den Kapitein, sijn Potlood krijgende, schreef hy iets op een Briefje, dat toevouwende, gaf dat den Garbon, zeggende, mijn Heer geliefd dat te openen als onzen Koopman gezegt heeft, wat hy doen wil. Goed zeide ik, ik nodige u beide, met eenige vrienden van u beide, neevens my aan 't Land te gaan, om u daar in de Tente van mijn Heer den Garbon met mijn Wijn te Tracteeren. Den Garbon daar op het briefje ontvouwende, las het overluid onzen Koopman wil ons met zijn Wijn aan Land tracteeren. Wy lagten zoo hart, dat den Ritmeester ook by ons kwam om deelGa naar margenoot* aan onze vreugd te hebben. Ik had al een kelder Brandewijn op onze reis geconsumeerd; deed die straks met mijn Wijn vullen, en zond die neevens een kelder Brandewijn naa Land. Den Garbon en Ritmeester, den Kapitein en ik, waaren wel in onse schik: maakten ons vrolijk tot aan den avond, wanneer wy na Land voeren; den Kapitein beloofde met den dag by ons te zullen zijn, en te laaten Vissen, dat den aankomenden morgen ook naa kwam. Mijn Kapitein zijnde een Spanjaard, was gansch geen dronkaard, den Garbon en ik maakten daar ook weinig werk van, dog als wy te zaamen waaren, en den Ritmeester by ons was, traaden wy altemetGa naar voetnoot+ de paaden van maatigheid wel eens over. | |
[pagina 253]
| |
Den Garbon had nooit Franse Brandewijn gezien of geproefd, en deese ziende en proevende, bekenden hy dat nooit zoo een drank in sijn Vaderland gezien was. De Spaanse Wijn behaagden hem ook zoodaanig, dat hy opstaande zeide, Heeren ik wil nu in ernst tot u spreeken, den Ritmeester verstaat geen Spaans; gy-luiden zult hier aan Land niet eene drop drank verkoopen, ik hebGa naar margenoot* sterke flessen in u Schip gezien, van elke drank dien gy hebt zal ik eene naa den Koning tot Kesmes zenden, en zoo den Koning daar smaak in heeft, zal hy u die duurder betaalen als deese Kooplieden. Wy zeiden geen Wijnkoopers te zijn, maar om den Koning te behaagen zouden wy hem verkoopen al wat eenigzins konden missen. Daar op wierden terstond in een Mand met hooy gepakt, een boutelje Franse Brandewijn, een Malgomse, een met Sek, en een met Wijn-tint; deese aan twee lange staaken tusschen twee Paarden agter malkander als twee Muil ezels, marcheerden te postGa naar voetnoot+; den Garbon zeide binnen vier daagen tijding te zullen hebben. De CargaGa naar voetnoot+ van onse Koopmanschap te land aangeplakt zijnde, verzogt den Kapitein dat hem ook de zoorten van koopmanschappen welke daar te verhandelen waaren, in 't Spaans vertolkt mogten ter hand gesteld worden; 't welk den Garbon beloofde, en opstaande, schreef voort een briefje, dat hy aan een Ordonnantie-Ruiter gaf; die daar meede van Tent tot Tent rijdende, moest elk sijne koopmanschap opschrijven; dat geschiede en vertolkt wierd: den Garbon had alhier ses Klerken die Spaans konden spreeken, leesen, en schrijven. Des anderen daags wierd ons een geschrift ter hand gesteld vanGa naar margenoot* de daar gebragte koopmanschappen, en waren de volgende: Veelderhande zoorten van Vleesch, Fruiten en Groente, Koren, Brood en Drank. Pakkam en Krapakkam: Pakkam is een zeer fijne Wol, zijnde fijnder als Spaanse, jaar naa my dagt nog beeter als die van CarmanGa naar voetnoot+ uit Persiën. Deese komt van een Dier PakGa naar voetnoot+, grijs als een Ezel; dan dit zal onder de Dieren deeses Lands beschreeven worden. | |
[pagina 254]
| |
KrapakkamGa naar voetnoot+, is het stof daar van geweeven, is omtrent als het Hollands BerkaanGa naar voetnoot+, dog dit kan niet door reegenen, hoe hard en lang het ook reegend, want het neemt geen waater in, alle vogt, behalven olie rold daar op af; het is zeer zagt, grijs van koleur, en mag niet geverft worden; is ten naasten by anderhalf elle breed, en een stuk is lang 39. of 39. en een half elle. SisaGa naar voetnoot+ Kattoen, Krasisa geweeven kattoen, van veelderhande slag, fijn, grof, breed, smal, allerlei koleur, en ook gedrukt. Monka Zijde, zoo bereide als onbereide. Kramonka geweeven zijde, van veel'erleye zoorte en koleuren. Veel'erley zoort van Talok, Gomme, in haar Taale gespecificeert. Veel'erley Fika, Verf, zoo drooge als vloeibaare, wiens naamenGa naar margenoot* niet anders konden vertolkt worden, als met rood, geel, blaau, groen &c. Boula, Honing. Boulaka, Was. Eenige ronde platte Brooden. Ouwa, Goud: Louwa, Silver: Pouwa, Kooper: Nouwa, een zoort van Metaal ons onbekend. Zeer konstig gewerkt Goud, en Silver. Akalou, een Wortel, daar in 't Land als Thee getrokken, en gedronken. Joscham, roode harde Steen, dog zoo glansig niet als roode Koraalen. Hier van hadden zy Beekers, Kandelaars, en ander goed, zeer konstig gemaakt. Vreemde schoone Vogels die spreeken konden, van verscheide zoorten. Vreemde en aardige Dieren. Wonderlijk Schelpgewas. Musikaale InstrumentenGa naar voetnoot+, by haar bekend, en in gebruik. En nog veele dingen, my vergeeten, alzoo de Carga van dien Landaard niet heb afgeschreeven. Daags te vooren eer den handel zoude aangaan, wierd by de Tent van den Garbon, een Theater of Stellagie opgerigt, hebbende elke zijde neegentig voeten langte, rondom met een leuning. Waar op aan de Oost-zijde een Tent stond langs het Stellagie, diep neegen vanGa naar margenoot* | |
[pagina 255]
| |
mijne voeten, hier in waaren gesteld neegen Taafels elk van jeederGa naar voetnoot+ neegen voeten lang, hebbende ieder tusschen beiden een spatie van drie voeten. Dit vaardigGa naar voetnoot+ zijnde, wierd belast op een groote hoorn te blaasen; naa eenige reizenGa naar voetnoot+ geblaasen te hebben, vergaaderden de meenigte voor het stellagie, en wierd door den Secretaris van den Garbon daar iets afgeleesen, en aan ieder post van het stellagie dat zelve aangeplakt, dat van alle bynaa wierd geleesen. Dit Plak-schrift behelsden, dat elk op aankomende morgen ten seeven uuren, sijne koopmanschap zoude uitvlyen en ten toon stellen, elk in of buiten sijn Tent, ten einde het de Spanjaarts konden zien. Ik verlangde naa die tijd, kon daarom dien nagt niet wel slaapen, des morgens was ik al met den dag op. Ik deed een Kist van Boord koomen, en in onze Tent brengen, welke opende, kreeg het register daar uit, want booven in elke van mijne Kisten lag een register van alles wat in de Kist was, en by elk de prijs van inkoop aangeteekend. In deeze Kist had ik Neurenborger goed, als verscheiden Boek-spiegelsGa naar voetnoot+, Koraalen van veel'erlei zoort, groote en koleur. VerrekijkersGa naar margenoot* verscheiden zoort. Vergroot-glaazen. Kooperen Compasjes of Sonnewijzers, waar in een Brand-glas en Spiegeltje is. Paternosters. Ringetjes van geverfd Hoorn, van gesleepen Glas, van gesleepen Koraalen, van Paardehair tot Aaken gemaakt, met Letters en Sinspreuken, van alle koleur. KoralineGa naar voetnoot+ gesleepene Hals-keetenen. Valze Paarlen. Geschilderde en verniste Snuiftabak-doosjes. Brillen van verscheiden zoort. Poppen die door een draat of snaar konden bewoogen worden. &c. Den Garbon bezag dit alles, en had aan alles zinGa naar voetnoot+. O de Posos zei- | |
[pagina 256]
| |
de hy, gy zijt gelukkig dat gy zulke koopmanschap hebt; ik ben en blijve u vriend, ik vrage u niet wat u dat kost; maar ik wil al dit goed voor den Koning koopen, en daar meede hem en u dienst doen buiten mijn schaade. Hier hebben wy noit zulke zaaken gezien. Ik zal u goed doen zoo veele ik kan, laat deeze Kist aan niemand zien, den Koning kan en wil u welGa naar voetnoot+ betaalen. Hier op schreef hy zelf een Brief, die geevende aan een Ordinantie-Ruiter, met last om binnen vier daagen weeder hier te zijn, want alle drie uuren stonden Paarden tot relaisGa naar voetnoot+, dit ging altijd op een galop voort. Des morgens kwam den Kapitein, KoopmanGa naar voetnoot+ en verscheiden PassagiersGa naar margenoot*, al met den dag aan Land, om alles wel te bezien; het geene haare gadinge was wierd op prijs gesteldGa naar voetnoot+, en op het TheaterGa naar voetnoot+ gebragt. Ten zeeven uuren wierd weeder op verscheiden kooperen Hoorns geblaazen, terstond verscheenen op het Theater welke haar Koopmanschap daar op gebragt hadden. Den Garbon ging aan de middelste Taafel zitten, hebbende een Secretaris aan sijn regterhand zitten, die alles opschreef. Aan sijn linkerhand zat een Man, die voor hem op de Taafel had Schaal, gewigt, en unsterGa naar voetnoot+, een elle, een voet-maat, en een koorenmaat; voor de taafel was als een galgGa naar voetnoot+, daar was een zeer groote Schaal met zijn eevenaar, of balançe vast, bekwaam om meer als duizend ponden op te weegen. Hier wierd gekogt, verkogt, en geruild, als over al geschied, daar ik my weinig meede bemoeide. Daags daar aan kwam order van 't Hof, dat den Garbon zoo veele Wijn en Brandewijn zou koopen als konde, tot zoodaanigen prijs als goed dagte, en bekoomen kon. Hy las my de Brief alleen in het Spaans voor. | |
[pagina 257]
| |
Zietge de Posos zeide hy, dat ik u nu vergelden kan, dat gy aanGa naar margenoot* my gedaan hebt, mijn Konink kan, en wil betaalen, zegt aan niemand van onzen handel. Den Garbon deed een zeer groote Tente opslaan die tot een Pakhuis voor den Koning zoude dienen, om al wat voor sijn Majesteit gekogt wierd, daar in te bergen, deeze Tent wierd met Ruiter-wagt bezet, en bewaakt. Met den daagelijkzen handel bemoeiden ik my tot nog toe niet; maar tijding en ordre van den Koning koomende, dat den Garbon al zou koopen dat hem behaagde voor den Koning, en goud, zilver of andere waaren van Taloujaël zou doen koomen zoo veele als oordeelde noodig te zijn, of van doen te hebben. Zoo bragt ik op des Garbons last aan Land twintig kelders met Franse Brandewijn, elke kelder kosten ons tot Cadix een-en-twintig gulden Hollands, ik verkogt elken kelder alhier voor honderd gulden Hollands, dat goede winst was. Een Oxhoofd Malgomse Wijn verkogt ik voor vier honderd en vijftig guldens Hollands. Ik zal voortaan altijd by Hollands geld reekenen. Ik had twee grosGa naar voetnoot+ Boek-spiegels in verguld leer, elk dosijn kosten my ses guldens, was te zaamen 144. gl., deese verkogt ik het stukGa naar margenoot* teegen drie gl., dat bedroeg 864. gl. Ik had duisend pond koralen van allerley zoort en koleur, met nog 3000. kettings valsche Paarlen; ik wil niet zeggen wat my die kosten, en waar voor ik die verkogt, laat het genoeg zijn dat ik zegge, dat ik daar aan alleen een rijkdom won. Met een woord, alle snuistery van zoodaanig goed als ik genoemd heb, gold zoo veele als ik eischteGa naar voetnoot+, zonder dingen. Doen ik alles verkogt had wat ik missen wilde, moest ik ook wat weeder inkoopen. Mijn Inkoop bestond in vijftig pond Pak-kam, twaalf stuk Krapakkam, duisend pond Sisa, vijftig stukken Kra-sisa, duisend stuk Kra-monka van veelerley zoort, verscheiden Talok, verscheiden Fika en Joscham. Ik wierd met enkeld Goud betaald, en met het zelve betaalde ik mijn inkoop weederom. | |
[pagina 258]
| |
Ik had twaalf huisjesGa naar voetnoot+ gedrildeGa naar voetnoot+ Bier-glaasen, elk huisjen waaren ses in malkander; deese had den Garbon nog niet gezien, ik voer naa boord, bragt een huisje Glaasen, een kelder Brandewijn, een anker Malgomse Wijn, met een anker Sek aan Land, welke ik den Garbon vereerde, die dat weigerde aan te neemen, dog liet hem eindelijkGa naar margenoot* beweegen. Ook gaf ik hem voor den El-ho, om hem die te behandigen, een Glas, een Boutelje Wijn, en een Boek-spiegeltje, dat den Garbon aannam hem te zullen behandigen; hy het boek-spiegeltje met opmerking beziende, schoot my in dat den Garbon nog geen Spiegeltje had, zey Heer Garbon ik zal u ses van zoodaanige vereeren, ik heb nog wel twee kisten van zoodaanige koopmanschappen, dog meen die in de drie laatste daagen van onsen handel eerst te openen. Den Garbon bestierf op dit mijn zeggen, hy wierd bleek en altereerdeGa naar voetnoot+; ik vloog naa hem toe, deed hem een glas Wijn geeven, als wanneerGa naar voetnoot+ hy wat bekwam. Hy my wat streng aangezien hebbende, borst ten laatsten uit, hoe de Posos, ik meenden dat gy een eerlijk Man waard, op wiens woorden men vast kon gaan. Ik heb u zoo veele papieren overhandigd, morgen komt nog een doos vol voor u hier, en nog meer zult gy hebben voor dat gy vertrekt, zulke die noit buiten ons Land zijn geweest, ik heb u alle vriendschap betoond die in mijn magt is, bedriegd gy my? wat reeden heb ik u daar toe gegeeven? heb ik u niet belast zoodaanige Koopmanschappen alleen aan den Koning te zullen verkoopen, en aan niemand anders?Ga naar margenoot* heb ik aan u den vollen eisch niet betaald? Weederstreefd gy des Konings gebod? Weet gy wel, dat ik u terstond na Kesmes kan zenden, daar gy veel te verantwoorden zoud hebben? Man wat hebt gy gedaan! Ik verschrikten over deese taal, en wierd meerder ontsteld als den Garbon geweest was, ik moest op een bank gaan zitten, om dat niet meer kon staan. Den Garbon bekwam, stond op, en deed my weederom een glas Wijn geeven. Deese ontsteltenis over zijnde, raakten ik aan 't bedaaren, als wanneer wy met grooten ernst begonden te spreeken. | |
[pagina 259]
| |
Ik zeide verschrikt te zijn dat men my daar wilde houden. Den Garbon zeide, dat is de meeningGa naar voetnoot+ niet; maar gy en u Volk moeten het gebod des Konings zoo wel gehoorzaamen als wy. Gaat na boord, haald de lijst van geheel u CargazoenGa naar voetnoot+, ik zal zien wat de Koning hebben wil, de rest verkoopt aan andere; ik heb immers tot u gezegt, den Koning kan, en wil u beeter betaalen als andere. Ik ben u Vriend, en wat wild gy meer? Ik voer naa Boord, zag mijn dingen naa, en bevond, dat nog twee Kisten met Neurenberger goed, eeven gelijk als die ik verkogt had,Ga naar margenoot* in 't Schip had. En nog een Kist met Venetiaans Glas, daar in drie Spiegels van vier voet met glaazen Lijsten, drie dito van derde-halfvoet, vier ovaale van anderhalf voet, voorts veele Kristallijne glaazen van veel'erleye zoorte, met nog een gros gesleepen beste Boek-spiegels. Hier uit nam ik een ovaale Spiegel, zes Boek-spiegels, met een' Kristallijne Coraal, dat ik den Garbon aan Land zond, tot een vereering, ik bleef aan Boord, alzoo my niet wel voelde, my lusten niet te eeten, ik lei my te Kooy, en was zeer verdrietig. Teegen den avond kwam den Garbon zelf aan Boord, en by my koomende, vraagde naa mijn gezondheid. Ik zei dat gelaatenGa naar voetnoot+ was, om dat my niet wel bevoelde. Daar op hy zeide staat op zoo gy kond, gaat met my aan Land, daar hebt gy het gemakkelijker, gy moet u zoo ligt niet ontstellen, ik ben, en blijf u Vriend, ik doe alles tot u voordeel en pleizier, zoo veel ik kan. Ik kom ook om u te bedanken voor het Present aan my gezonden, dat my zeer aangenaam is. Nog zeg ik u, dat hier geen Glas in 't land is, als de konstige Verrekijker op Nemnan, en nog weinig aan 't Hof van den Koning, nu en dan uit een gestrand Schip geborgen; laat ik u glaasenGa naar voetnoot+ zien, ik zalGa naar margenoot* u daar voor geeven dat gy eischt, zend u kist met glaasen en de twee andere kisten aan Land, en wilt zelf meede koomen, ik raade u ten besten. Ik zond eerst de twee Neurenberger kisten aan land, voor elk zoo veele ontfangende als voor de eerste genooten had. | |
[pagina 260]
| |
Wy gingen slaapen, des morgens was ik vry wel, en kwam een doos met papieren voor my van Taloujaël, welke den Garbon zonder die te openen my overhandigde; in sijn Brief was een register der zelve. In het overgeeven zeide den Garbon tot my, daar de Posos, ontfangd deese doos met Brieven, nog eene hebt gy met de Kaarte te verwagten. Dan hebt gy een complete Beschryving van ons Koningryk, zoo van dit als de aangeleegene Eilanden, daar in verhandeld word Beschryving van eenige Steeden, Dorpen, van de Menschen, en haar Zeden, van Bergen, Bosschen, Dieren, en Vrugten, van Rivieren, Baijen, Havens, Poelen, Metalen, Vissen, Vaartuigen: gy zult hebben een Beschryving van de Vogelen, en bloedeloose BeestjesGa naar voetnoot+, en wat ik meer denken kan, niemand heeft dat oit gehad. Ik nam de doos dankbaar aan, bragt die voort zelf aan Boord,Ga naar margenoot* alzooGa naar voetnoot+ mijn Spiegel- of glas kiste haalde. Deeze uit gevleid hebbende, deed ik de Kast van een derdehalfvoets Spiegel af; den Garbon die ziende, wierd zeer verheugd, zeggende, als met verwonderinge, dat zijn Koninglijke zaaken. Zoo veele ik eischte wierd my aanstonds betaald, ik won daar op alleen zoo veel Geld, dat het zig zelf schaamden. Wy hier zulke goede Koopmanschap doende, en onze meeste goederen verkogt zijnde, wierd in de Scheeps-raad beslooten, van niet naa de Philippijnen te zeilen, maar den Handel hier gedaan zijnde, van hier weer regt naa Panama te zeilen. Van welke resolutie wy den Garbon kennisse gaven, welke daar op onse leg-daagen nog drie weeken verlangdeGa naar voetnoot+, dog op approbatie des Konings. Wy leefden hier als Heeren; ondertusschen begon onsen Kapitein als een goede Zeeman en Vader van onse Scheeps-huishouding, zorg te draagen om Victualie en Ververssing tot onse te huisreis nodig, op te doen, dat hy met veel verstand en yver uitvoerde. | |
[pagina 261]
| |
Naa eenige daagen kwam de lang gewenschte Kaarte van het Koningryk Krinke Kesmes, neevens sijne aanbehoorende Eilanden; enGa naar margenoot* al wat den Garbon beloofd had; hy my deese laatste doos overgeevende, zei, de Posos, daar hebt gy nu al wat ik u beloofd heb; behalven dit, wil ik u op u vertrek nog een gedagtenis doen hebben, daar by gy my gedenken zult. Ik kogt nog honderd stuk Kra-pakkam, om in America te verhandelen, en daar in de reegentijd te gebruiken. Wy hadden hier nu in de vijfde weeke geleegen, hadden goede handel gehad, en handelden nog daagelijks, dog zoo sterk niet als eerst. Wy waaren nu tot de reis van alles klaar, dog wierd verstaan met believen van den Garbon hier nog twaalf daagen te leggen, ons Schip schoon te maaken, en ons van het ontbreekende verder te voorzien. Op zeekeren dag wanneer ik des nagts aan Boord geslaapen had, kwam den Garbon aan boord met een kistje, by my komende, zeide mijn Vriend, ik heb u een kleine vergelding meede gebragt, neemt dat in dank, zoo als ik uwe geschenken ook gedaan heb. Hy had het in de Konstaapels-kaamer doen brengen, en met my derwaarts gaande, sloot het opGa naar voetnoot+, hy had daar in gedaan, drie stukken Krapakkam, drie stukken Kra-monka, drie stukken Kra-sisa, alle van de fijnste en beste zoort, zoo als aan het Hof gebruikt wierd; tien pond Akalou,Ga naar margenoot* met een keetel van Nouwa, een Trekpot, tien Schoteltjes, tien kopjes van Joscham, vijf Rokken daar aan elk een Muts vast is, zoo als in reegentijden gedraagen worden van Krapakkam: Met nog een kistje met vreemdigheeden; als Schelp-gewas, Koppen van Vogels, Vissen, Klaauwen, &c. Ook kleine gedroogde Diertjes, Vogeltjes, Wurmtjes, &c. Ik wilde dit alles niet aanneemen, daar op hy verklaarde, zoo ik dat niet aannam, hy my de vriendschap opzeide. Waar op ik het aannam. Met voelden hy in sijn zak: ey ziet! zeide hy, ik heb het Register van uwe Papieren van dat Land vergeeten, laat het aanstonds haalen eer wy 't vergeeten; het is maar een ruw begrijpGa naar voetnoot+ van de Beschryvingen die ik u overhandigd heb. | |
[pagina 262]
| |
Terwijl wy aten was 't val RoeijersGa naar voetnoot+, met een briefje van den Garbon naa sijn Tent, en haald het geene hier op staat. Dat terstond geschiede; ondertusschen dronken wy ons braaf rijk, te weeten, den Garbon, Ritmeester, Ik, en een Stuurman: maar onsen Kapitein was altijd zober. Wy dus zittende, en spreekende zoo van Europa als van het Koningrijk van Krinke Kesmes: wierd beslooten, dat wy den derden dag naa deesen zouden vertrekken. Nu kwam de Sloep weer aanGa naar margenoot* Boord, met het Register in 't kort, in de Spaanse Taale, welke dus in 't Hollands luide. De Beschryving van het Koningryk Krinke Kesmes, welke ik aan u overgeleeverd heb, behelst voornamentlijk, | |
Een Beschryvinge van het Hoofd-Eyland Poele Krinke Kesmes, Neevens andere Eylanden daar onder behoorende.Van de Inwoonders, haare Gods-dienst, Wetten, en doeningeGa naar voetnoot+. Van eenige Steeden en Dorpen, waar in van de Beelden gehandeld word, met veele Spreuken. Den aard of gestalte des Lands, als Bergen, Valeyen, Bosschen, Rivieren, Poelen, Havens &c. Haare Vaartuigen. Van de Land-dieren. Van de Vogelen. Van de Vissen. Van Monsters op 't Land, in Rivieren, Poelen, en in de Zee.Ga naar margenoot* Van Bloedelose Beestjes. Van Boomen en Boom-vrugten. Van Aard-vrugten, Kooren en Groente. Het gebruik der zelve. Zee-schelpen, Hoorns, en Zee-gewassen. | |
[pagina 263]
| |
Van Metalen. Hier onder zijn eenige teekenenGa naar voetnoot+, van Waaterleidingen, Beelden, en Dieren, &c. Hy dit register aan my overgeevende, zei, hou daar de Posos het Register van de Schriften welke ik u beloofd, en gegeeven heb. Gebruikt die tot u pleizier en tijdverdrijf op Zee. Schikt die naa u eigen welgevallen. Ik zal u nog een jongen Vogel geeven, die gy kond leeren klappen, morgen krijg ik die. Ik antwoorde, Heer Garbon ik danke u voor alle eere, en VriendschapGa naar margenoot*, welke ik van u genooten heb. Ik zal u ook nog iets vereeren, gaat met my zoo 't u beliefd, naa mijn Boeke-kist in de Konstaapelskaamer, dat hy deede; hier uit haalden ik een Ovidius in 't Spaans met 150. FiguurenGa naar voetnoot+. De Scheep-vaart van ColumbusGa naar voetnoot+ in twee banden, en nog den Spaansen Don QuichotGa naar voetnoot+; hy omhelsde my van blijdschap, en bedankte my met al zijn herte. Op de Strand was nu niet meer te doen, als des Garbons Tent, met twee Waagens, een Kar, twee Ruiters, die neevens het ander Volk in een groote Tent Huishielden. Den Vogel kreeg ik, welke ik onder de Dieren deezes Lands beschrijven zal. Nu viel niets van belang voor, want wy waaren van alles wel voorzien, en visten alle daagen, hadden zeer goed waater, ons | |
[pagina 264]
| |
ontbrak niet, wy waaren daageliks heel vroolijk; de laatste zoode Donderdaags morgens gevangen hebbende, was het net des agtermiddaags al droog, en ingepakt, wy waaren deezen dag zeer vrolijk, en dronken onze goede reize. Ten vijf uuren nam den Garbon afscheid, ons van alles bedankende, en toonde ons een order des Konings van daar nooit weeder teGa naar margenoot* moogen komen, alzoo sijn Land niet begeerde bekend te hebben. Of indien wy weeder kwamen zouden wy met Schip en goed prijs verklaard worden. Waar op naa Land voer, wy groeten hem met drie kanonschoten. Den aankomenden morgen was het met den dag over alGa naar voetnoot+, Anker op, Zeilen by; wy riepen den Garbon vaar wel toe, groeten hem nog met seeven schooten: hy bedankten ons met wenken. Wy staaken in Zee, en kwamen gelukkig weeder tot Panama. Onderweegen hadden geen zonderlingeGa naar voetnoot+ ontmoeting, als dat wy altemetGa naar voetnoot+ een Eiland om te ververssen, aan deeden. Van Panama trok ik over land naa Porto Bello, en van daar naa Sivilien; van waar ik dit aan mijn Vriend als wat raarsGa naar voetnoot+ toezende; en verwagt met den eersten ook van my een goede Overzetting van mijne andere Papieren, die UE. getrouwelijk zal ter hand stellen. Vaart wel &c.
Einde |
|