Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermdSevende HoofdstukGa naar margenoot*Den Garbon komt weeder by den Schryver, en laat hem veel wonderlijkheeden zien; als de Piramide of Vry-tooren, met alle desselfs binnen-verçierselen, welke beschreeven werden. Zaal der Liefden. Spreuken van Sarabasa, uit het Pedestal der stilzwijgenheid. Zaal der Wetten van Poele Krinke Kesmes, en haare Beelden van de Dronkenschap; gebruik der zelve, en veroordeelen van een Dronkaard. Spreuken van Sarabassa van de Dronkenschap. Zaal van den Souverein: Beelden in de zelve. Zaal van de Godsdienst zeer heerlijk. Beschryving van de Adyta of Heylige der Heylige. Vry-kaamer in 't plat daar de Vryheid-eisscher op vlugt. De Garbon beloofd een Beschryving en Kaart van Poele Krinke Kesmes. Vier Eerenpoorten, en der zelver Beschryving, welke voor haare punt-tijden of Epocha verstrekken. Ouderdom des Weerelds. Vertrek naar 't Schip.
Ten neegen uuren kwam den Garbon, dien ik verwellekoomde met alle bedenkelijkeGa naar voetnoot+ beleefdheid, hem vertellende, wat ik met den El-hoGa naar margenoot* had weesen besigtigen. Hy zeide, ik zal voort naa den eeten weeder koomen en u meerder laaten zien en onderregten als den El-ho heeft konnen doen, zoo wel van 't geheele Land, als van deese Stadt, om dat ik den opsiender en bezorger van veele gebouwen ben: Waar op, naar afscheid genomen hebbende, vertrok, en ten een uur zoo als wy gegeeten hadden kwam hy weederom, wanneer wy den zelven weg naamen welke den El-ho met my gewandeld had. Wy kwamen weeder by de voornoemde Piramide of tooren, maar zag die nu met meerder aandagt en opmerkinge. | |||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||
Den Garbon bragt my onder in den Tooren, daar zeer veele en ruime Vertrekken waaren, door verscheiden Perzoonen bewoond; hy, die met alle deese bekend was, wierd met alle eere ontfangen. Den Oppasser die ons kwam ontmoeten, overhandigde terstond de sleutels van alle de kaamers aan den Garbon. Voorts traaden wy in een brave kaamer, daar twee aansienlijke Heeren zaaten, in 't rood gekleed, deese kwamen op het zien van den Garbon ons te gemoete, en verwelkomden ons. De Akalou wierd voort aangebragt; onder 't drinken hadden zy veele discoersen, welke ik niet verstaan kon,Ga naar margenoot* maar merkten dat den Garbon als een eerlijk of rijk man wierde aangezien; want naa het nuttigen van deese Akalou, geleiden deese Heeren ons tot aan de trappen, met alle beleeftheid. Terwijle wy opklommen, zeide den Garbon tot my, dat alle dertig trappen hoog, verscheide kaamers waaren, welke elk haar besonder gebruik hadden, en waar van hy my eenige zoude laaten zien, alzoo hy de sleutels van alle had, die ons den Oppasser was naadraagende. Ik bedankten hem met een goed hert, hem belovende sijne moeite te zullen vergelden; hy zeide niets te begeeren; waar op ik antwoorde, mijn Heer, dat Boekjen van Cartesius dat ik u vereerd heb, is u immers aangenaam; ô jaa! zei den Garbon; waar op ik antwoorde, mijn Heer gy neemt zoo veele moeite met my, laat ik daar voor de eere dog hebben, van aan u eenige Boeken en Kaarten te doen hebben, welke ik in ons Schip heb, een Vriend van my in Holland heeft die uit liefde tot my, onberispelijk afgezetGa naar voetnoot+, of met waaterverf gekoleurd. ô De Posos! zeide hy teegen my, gy zoud my te veel verpligten. Niet met al mijn Heer, antwoorden ik, gy kond mijne nieusgierigheid weederom voldoen, dat my vergeldinge genoeg is. Den Garbon zeide, ik zal u nieusgierigheid voldoen zoo veele inGa naar margenoot* mijn magt is, en niemand in deese Stad kan u meerder doen hebben als ik, want my zijn alle sleutelen toe betroud. Onder dit spreeken | |||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||
kwaamen wy by een deure, die den Garbon open sloot, hier in treedende zag ik een ruime Zaal, welke nog ligt, nog donker was, maar gelijk als een schemerligt, dat zig door de Bosschen spreid, bekwaam om beschaamde Maagden in te brengen; deese was de Zaal der Liefde, hier zag ik veele Beelden, waar van elk op een rond Pedestal stond, dat opgeslootenGa naar voetnoot+ konde worden, onder elk Beeld wierden bewaard de spreuken van Sarabasa, en zoodaanige voorvallen, die waardig waaren geoordeeld, te beschrijven, en te bewaaren, om aan de geheugenis, en naakoomelingen overgeleeverd en bekend gemaakt te worden; en in elke Pedestal, onder elk Beeld, berusten zoodaanige beschrijvingen en spreuken als het weezen des Beelds uitdrukte, of vertoondeGa naar voetnoot+. Het Beeld der LiefdeGa naar voetnoot+ stond in 't midden van de Zaal, zijnde een jonge Vrouw, hebbende als een vuurvlam op haar hoofd: haar boesem vertoonde tien Borsten; in haar linker arm lag een Kindje, dat zuigende de eene Borst, van haar daar teederlijk aangedrukt wierd:Ga naar margenoot* in haar regterhand had zy een brandend hert dat zy op het hooft hield van een van vijf by haar staande lacchende en speelende Kindertjes. In haar Pedestal wierden bewaard de Liefde-spreuken van Sarabasa, neevens eenige geschiedenissen der Liefde, zoo binnen als buiten Taloujaël voorgevallen. De gezeide vijf Kindertjes hadden elk haare beteekeninge: de eene was de Liefde tot de Deugd, een ander verbeelde minlik genoegen, weeder een ander de gerustheid &c. Aan de regter zijde stond het Beeld der NatuureGa naar voetnoot+, wat agter de Lief- | |||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||
de; deeze was een geheele naakte Vrouw, houdende een Valk op haar hand. Aan de linker zijde van het Beeld der Liefde, stond het Beeld der StilswijgentheidGa naar voetnoot+, vertoonende een Vrouw, wiens mond met een ring door haar lippen geslooten was, leggende de voorste vinger van haar regter hand bezijden den ring op haare geslooten lippen, en hebbende in haar linker hand, een Zeegel-rink, drukten die nog aan de linker zijde des rings op haare mond. Ik zag met groote naarstigheid het Beeld van Stilswijgentheid aan, als wanneer een Heer by ons in de Zaale trad, hy en den Garbon groeten malkander, en naa een kort gesprek dat ik niet verstond, trad den Garbon naa my toe, zeggendeGa naar margenoot* ik moet den Gouverneur spreeken om gewigtige zaaken, die ik niet voorby kan. Hy sloot het Pedestal der Stilswijgendheid op, krijgende daar uit een half vel papier, aan my dat geevende, en zeide, schrijft dit af; op die taafel is pen, inkt en papier, zal daar teegen gy dit hebt afgeschreven weederom by u zijn: dit zijn een weinig van de Spreuken van Sarabasa, raakende de StilswijgendheidGa naar voetnoot+. Ik bedankten hem. Hy vertrok met den Heer, sluitende de deure toe; ik had wel begeerte om alle de Beelden te bezien, maar dagt den Garbon mogt in 't korte weeder koomen, en haastig zijn, ik wil dit eerst afschrijven, daar naa kan ik de Beelden genoegzaam beschouwen.
Dit volgende is het Afschrift van dat hy my overhandigde, zijnde Spreuken.
Het Stilswijgen is de eerste trap tot de Wijsheid, de Minnemoeder der Vreede, en de bewaarster der Deugd. | |||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||
In de konst van Stilswijgen, en zig niet te openbaaren, bestaat alle geheim.
Een wijs Man verklaart hem nietGa naar voetnoot+, om dat hem bekend is, dat hy dan Schatting betaalt aan zoo veele menschen als hy hem ontdekt.Ga naar margenoot*
Stilswijgen is het heiligdom van de Wijsheid, jaa heeft veeleGa naar voetnoot+ van de Goddelijkheid, want zy verkeert het gebrekkelijke in een loffelijk geheimGa naar voetnoot+.
Stilswijgen geeft de zelfde luister aan de reeden, als de schaaduwe aan de koleriten der Schilderyen.
Stilswijgende menschen, zijn bedagtzaam en voorzigtig in 't spreeken, en zy worden gesteld buiten 't getal der SottenGa naar voetnoot+.
Zig te onthouden van spreeken, is het zeegel van bekwaamheid; want veel spreeken verswakt het verstand, en doet de gedagten in de lugt verdwijnen; dog men moet op sijn beurte zomwijl een weinig zeggen, om niet altoos een bloote aanhoorder van eens anders reeden te weesen, en dan nog moet men spreeken als de Gemeene, maar denken als de WijseGa naar voetnoot+.
Een goed PolitijkGa naar voetnoot+ moet meester van sijn tonge zijn; want de ziele van een wijs Man rust aan de wortel sijner tonge; maar die van een Gek, die danst op het tipjeGa naar voetnoot+ der zelve.Ga naar margenoot*
Eene die vaardig in 't spreeken is, staat altijd op het tip van verwonnen en overtuigd te worden; men kan dikwils meer zeggen als andere willen hooren; daarom moet men spreeken als met testamenten; dat is, hoe minder woorden, hoe weiniger krakeelGa naar voetnoot+. | |||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||
Secretesse is de Ziele van alle groote onderneemingen, en de goede uitkomsten in gewigtige handelingen moet men zoeken in dezelve stil te houden: daarom, indien gy zaaken van gewigt verhandeld, dan spreekt nooit, antwoord niet meer als u gevraagd word; maar hoort naarstig toe, en vat op die te veel klappenGa naar voetnoot+.
Die zig onthouden kan, heeft groote heerschappye over zig zelfs.
De Wijsen houden haar altijd geslooten: en nog te meer, als zy de Luiden niet kennen tot wien zy spreeken.
Als men zig uitdrukt, moet men niet te klaar zijn; want geheimenis verwekt eerbiedigheid, en men gaat voor een bekwaam Man wanneer men niet verstaan wordGa naar voetnoot+.
Een hert zonder geheimenis, is als een openen Brief en een verklaardGa naar margenoot* besluit, en is als een open spel dat niet geagt wordGa naar voetnoot+.
Daarom moet men zig nooit verklaaren, want men houd de geesten in twijffel wanneer men zig niet voort verklaart. Zoo houd God alle menschen in verwagtinge: dat naa te volgen is wijsheidGa naar voetnoot+.
Die zig niet terstond verklaard, die houd eens anders gedagten in twijffel en verwagtinge: daarom drukt u nooit te klaar uit; want een verklaard besluit wort niet geagt, om dat het is als of men met een open spel speeldGa naar voetnoot+.
Wie sijn Kaarten aan anderen vertoont, doet hem zelven en sijn meedestanders schaade; men moet bedekt zijn, en de zulke niet veele vertrouwen die haar ligt openbaaren; want die alles aan andere vertrouwen, zulke moet men niet vertrouwen.
Men moet openhertigheid schouwen; want sijne gedagten te ont- | |||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||
dekken, is de poorte te openen tot de sterkte van sijn gemoedGa naar voetnoot+.
Zijt schrander, dog begaat geen buitenspoorigheid in 't ontdekkenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot+ uwer bekwaamheeden, gebruikt de middelmaatGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot+.
Onderzoekt eens anders herte eer gy het uwe openbaart, spreekt niet veel, en dan nog niet als dat gy wel weet.
Om jemants herte te ontdekken, moet men met hem twisten of verschilGa naar voetnoot+ maakenGa naar voetnoot+.
Door yverGa naar voetnoot+ van woorden worden veele verrukt, zoo dat zy voor den dag brengen dat beeter gesweegen waar.
Het is Wijsheid in anderen iets te ontdekken, en zig zelf te verbergen.
Zoo is men dikwils ook onvoorsigtig van zig te openbaaren in 't speelen; en ons gemoed staat bloot en open in 't boertenGa naar voetnoot+. Ook is in de wijn de waarheidGa naar voetnoot+, een dronken hert kan niet veinzen. Door liefde der Vrouwen, word ook veele openbaar.
Men moet voor Verspieders van onse gedagten, onse herten bedekken met wantrouwen en onthoudinge.
Uwe gedagten blijven de uwe, zoo lange gy die binnen houd; maar | |||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||
eens in de lugt tot woorden gemaakt, dan behooren zy aan eenGa naar margenoot* ander, welke als dan tot u verderf konnen gebruikt worden.
Doorgrond eens anders gedagten, en verbergd de uwe.
Al te opentlijk te gaan, is dikwils haatelijk en zeer moeijelijkGa naar voetnoot+, het gaat zeekerder en ligter dat men sijn voorneemens in houd.
Men moet ingetoogen zijn, en zig aan al de Weereld niet gemeen maaken; maar sijn naame veranderen volgens de plaatsen en zaakenGa naar voetnoot+; dog egter zig wagten van niet verrast of bedroogen te worden.
Een listig mensch, die moet weesen vaardig van verstand, alles sien, doorsien, en oordeelen, weinig spreeken, veinsen, sijn gedagten en voorneemens bedekken; maar evenwel waarlijk met beleefdheid, vriendelijkheid, en met een bly gelaat handelen.
Men moet listig zijn om sijne gebreeken te verbergen, en behendig sijne hertstogten ontveinsen, op dat een ander nooit onse drift kenne, en dat uit vreese dat zy u mogten voorkoomenGa naar voetnoot+ door teegenspreeken of pluimstrijkeryGa naar voetnoot+.
Ontveinsen is het voornaamste in de Politie, men moet dikwilsGa naar margenoot* schijnen en veinzen niet te verstaan, datmen verstaatGa naar voetnoot+.
Het onverstand neemd de wijk uit den Tempel van Stilswijgentheid, want de woorden worden ligtelijk uitgeput, als het verstand onvrugtbaar isGa naar voetnoot+.
Leerd swijgen, tot u het spreeken niet deeren mag, en gy in een hooger rang zijt. Die zijn tonge weet te breidelen, word aangezogtGa naar voetnoot+.
Al wie ontdekt, word MeesterGa naar voetnoot+. | |||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||
Openbaard geen gebreeken der grooten, want zy lijden dat niet.
Veele dingen worden lacchende gesegt of gedaan, die naamaals schreijende beklaagd worden.
Met als ik dit laaste spreukje schreefGa naar voetnoot+, sloot den Garbon de deure op, en trad met een Heer binnen; ik stond op, en groeten haar met alle beleeftheid; den Garbon trad naa de Taafel, en neemende het Papier, daar uit ik dit naageschreeven had, sloot dat weeder in het Pedestal van de Stilswijgendheid. Terwijl den Garbon beesig was met een Brief te leesen, bezag ik deGa naar margenoot* Beelden welke de Liefde-zaal verçierden, en waaren de volgende. VriendschapGa naar voetnoot+, was een Vrouw met Mirten en Granaaten gekroond, met haar regter arm omhelsde zy een dorren Boom daar een Wijngaard om geslingerd was, op haar kleed waaren veele Spreuken, die ik niet verstaan kon. De VrolijkheidGa naar voetnoot+, wierd vertoond met een jong dansend Meisje, hebbende een krans van Bloemen om haar hoofd, en haar Rok met veel'erley bloemen geborduurd, zy had in haar regterhand een roemer, en in haar slinkerGa naar voetnoot+ een schaale. SchoonheidGa naar voetnoot+, was een Vrouw die haar hoofd ten deele met Wolken bedekt had, zijnde anders naakt, in de regterhand beurde zy op een passer met een klootGa naar voetnoot+, met de linker een lelie. Het HuwlijkGa naar voetnoot+ wierd verbeeld door een Jong man, welke een Juk | |||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||
om sijn hals had, een Trouring aan sijn Vinger, een Quee-appel in sijn hand, hebbende Boeijens aan sijn voeten, waar meede hy op een Slange trad. Hier waaren nog meer Beelden, die, om dat den Garbon wat haastig scheen, konde ik die niet alle beschouwen, dog den Garbon beloofdeGa naar margenoot* my alles schriftelijk te zullen doen hebben, en was al eene van sijne Dienaars daar meede in de Spaanse taaie beesig. De Liefde-zaal verlaatende, kwamen wy na dertig trappen opgeklommen hebbende, weeder in een schoone kaamer, in deese wierden alle Wetten van geheel Poele Krinke Kesmes, als ook die van deese Vry-stadt Taloujaël bewaart. Hier zat het Beeld van den zeer wijzen Wet-geever, en Philosooph Sarabasa, als een Sineese Af-God aan een Taafel, waar op laagen geslooten, en opene Boeken, Brieven Zeegels, &c. | |||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||
Wat agter hem stond een Advocaat met een mutse of kap, en tabbaard van promotieGa naar voetnoot+ verçierd. Daar neven stond de GeregtigheidGa naar voetnoot+, die had in de eene hand twee Schaalen: in de eene Schaale stond een Hond, in de andere een Slang, en in de andere hand had zy een bloot Swaard. Het LeevenGa naar voetnoot+ wierd hier ook vertoond, door een jonge Maagd; met Semper VivumGa naar voetnoot+ gekroont, hebbende in de eene hand een brandende lampe, in de andere een oly-kan, waar uit zy in de lampe goot. Aan de andere zijde stond de Koopmanschap of Handelinge tusschen de Rijkdom en 't Geluk en Ongeluk. De KoopmanschapGa naar voetnoot+ of Handelinge wierd vertoond door eenGa naar margenoot* lacchende Jongeling; deese had in sijn regterhand drie tongen, in de linkerhand een elle, schaale, koorenmaat, en een voetmaat, met een passer; by sijn voeten stond een volle geldbeurs, spiegel, en Slange. | |||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||
Op het Pedestal van de RijkdomGa naar voetnoot+ stond een Schaap, waar beneevens laagen eedel gesteenten, goude keetens, en vaaten, geld, kroonen, scepters &c. Het Geluk en OngelukGa naar voetnoot+ waaren twee Beelden, teegen malkander over staande, houdende beide de regterhand om hooge en open, de eene was Rijkelijk, de andere als een Slaaf gekleed; boven haar als uit een Wolk kwamen twee handen kruiswijs over malkander, de eene gaf aan de Rijke een volle geldbeurs, kroone, en een beeldje van een jonge Maagd. De andere gaf aan de Arme een leedige omgekeerde beurs, een dorre doorentak, met eenige Scorpioenen. Voor het Pedestal van 't Geluk en Ongeluk stond een drie-hoekGa naar voetnoot+. | |||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||
Wy deese Zaale verlaatende, klommen nog dertig trappen op, alwaar den Garbon weederom een deure ontsloot; daar in treedende zag ik hier al weederom verscheiden Beelden, welke ik niet en kenden. En vraagende wat dit beduidenGa naar voetnoot+? zoo antwoorden den Garbon,Ga naar margenoot* dit is de kaamer van de Dronkenschap. Ik begon te lacchen, en vroeg hem, waar toe diend deeze? hy antwoorde, deeze heeft een groot gebruik in ons land; hier worden de Dronkaarts ingebragt, haar deeze Beelden aangetoond, en uit elk Pedestal de spreuken van Sarabasa voorgeleezen, en onderregt, niet door Geestelijke met de Godsdienst; maar door verstandige PolitikeGa naar voetnoot+. Hoe geschied dat vraagde ik? hy antwoorde, wanneer in deeze Stad Taloujaël, een Mensch is die hem met veel drinken te buiten gaat, zoodaanig dat hy zijn beroep verwaarloost, zijn goed verminderd, en daar door zijn Huishouding niet verzorgd, en zijn eigen gezondheid naadeelig is. Zulk een Mensch, word eerst gewaarschoud door den Wijk-meester van de Wijk waar in hy woond; hy hem niet beeterende, word dat aan den Raad bekend gemaakt, welke hem dan gerigtelijk doen vermaanen, afstand van sijn te veele drinken te doen; zy laaten hem zeggen dat de Dronkenschap schaadelijk voor zijn Huisgesin, schandelijk voor hem zelven is, onnut, en aanstootelijk voor het gemeen. Zoo het gebeurd dat hy hem nog niet en beeterd, en van zijn overvloedig zuipen op houd, dan word het den Gouverneur bekendt gemaakt.Ga naar margenoot* Deeze doet den Suipert voor hem brengen in zijn Paleis, hy in zijn Rigter-stoel gezeeten zijnde, vraagt den Dronkaart, waarom hy op de eerste en tweede vermaaninge sijn zoo schaadelijk en schandelijk leeven niet heeft verlaaten, en zijn eere, voordeel, en gezondheid, | |||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||
niet weeder heeft willen in agt neemen? te antwoorden word den Dronkaart niet toe gelaaten, om dat den Gouverneur meent, dat, dat maar tijdverspillen is. Hy word terstond gebragt in een andere Kaamer, daar een Geestelijk en twee Wijze Raads-Heeren zijn, hier koomende, steld den Geestelijken hem sijn zonden voor oogen hoe hy teegen God, den Koning, en Baloka gezondigd heeft. Dan word hy de Wagt overgeleeverd, deeze brengen hem des voormiddaags ten tien uuren op de vijfde trap van de Piramide, daar moet hy vijf uuren blijven staan, met het gezigte naa het plein, om van elk gezien, en bekend te worden. Dog hier in word onderscheid gebruikt, en word een morgen-dranks zuiper straffer gehandeldGa naar voetnoot+, als een die des daags nugteren, en des avonds alleen dronken is. Ten drie uuren koomen de twee Raadsheeren met een Secretaris,Ga naar margenoot* klimmen met den Dronkaart opwaarts tot in deeze Kaamer; hier koomende, moet hy teegen over dat Beeld de Dronkenschap gaan staan, en dat sterk aanzien. Ik vraagde welke is het Beeld van de DronkenschapGa naar voetnoot+? den Garbon antwoorde, daar ziet gy een boom, met een wijngaard omwonden, het Beeld omarmt die met zijn linker arm, in welker hand hy een wijn-kanne houd; hy heeft een zots-kap op zijn hoofd, uit zijn lacchende mond ziet men een groote wijn-tandGa naar voetnoot+, hy is met gescheurde kleederen gekleed, staat op bloote voeten, en wijst met zijn regter voorste vinger op een groote en veele kleine roemers, die elk een byzondere koleur hebben, voor hem leid een leedige geld-beurs. | |||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||
De Heeren gezeeten zijnde, spreekt den oudsten Heer den Dronkaard aan: gy N.N. hoe zijt gy dus vervallen, gy zondigd teegen God, den Koning, teegen de Wet en u zelf. Gy weet dat Baloka uwe daaden daagelijks aanteekend, waar wil dit ten laasten met u heen? wanneer gy dus voort vaart, zult gy u overige goederen verkwisten, u tot alles onbekwaam maaken, en u huis-gezin niet in eer konnen voeden, dan moet gy immers naa het Eiland Lankeja, daar moet gy zeerGa naar margenoot* swaaren arbeid doen, daar word gy met slegt voedzel gespijst, daar moet gy gescheurde kleederen draagen, en bloot-voets gaan. Gy behoorde tot deeze laatste waarschouwinge niet gewagt, maar eerder u zuipen verlaatenGa naar voetnoot+, en van u Dronkenschap af gestaan te hebbenGa naar voetnoot+. Men zal u hier een weinig spreuken, (raakende de Dronkenschap) voorleezen, door Sarabasa opgesteld, u die meede geeven ten einde gy die met aandagt leest. Gy zult nu weeder tot avond ten agt uuren op de vijfde trap te pronk staan. En u dan niet beeterende, op het eerste aanbrengen van u Wijkmeester, naa Lankeja gebannen worden: dan zalmen u zeer veele spreuken van Sarabasa meede geeven, op dat gy kond zien, tot wat kwaad gy u zelf door den dronk gebragt hebt. Dan leest den Secretaris hem een weinig spreuken voor, uit het boek van Sarabasa, uit het Kapittel van de Dronkenschap: het welke niet anders behelsd als zeer deftigeGa naar voetnoot+ spreuken, elk een byzonderen zin hebbende. Ik vraagde of ik eenige van die spreuken mogte afschrijven? hy zei, die zijn te veele, ik zal u een goed getal behandigen, die gy meede zult neemen, om op u Schip af te schrijven, dan hebt gy een voortreffelijk tijdverdrijf, met een zeer deftige studie.Ga naar margenoot* Maar voor dertien daagen, is hier zulks geschied, en sloeg den Secretaaris op het zesde blad in 't Kapittel van de Dronkenschap, en las het volgende den zuipert voor. Het Boek lag nog op de taafel, hy zeide schrijft deeze zijde af, en niet meer, het voorige, en het volgende zal ik u hier naa terhand stellen. Hy zetten hem om te rooken, ik om te schrijven. Heel boven aan 't blad stond, | |||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||
Van de Dronkenschap.Het gebruik van Wijn is uit den Heemel, en het misbruik uit de Helle voort gekoomen.
Maatig gebruik van Wijn is de geest der Engelen: maar het onmaatig gebruik, is het bloed der Duivelen.
Wijn is een vriend der Waarheid, een vyand van veinsen; zy ont-sluit de kabinetten der herten, en ontdekt alle secreetenGa naar voetnoot+. Ook is zy een mediçijn matig gedronken; want weinig verheugd, veele ontsteldGa naar voetnoot+, maar overdaad ontsindGa naar voetnoot+.
Wijn maatelijk gebruikt maakt vrolijk, en verheugd de geest, zyGa naar margenoot* heeft de welspreekendheid en konstige vindingen voortgebragt, zy ontbind de gebonden geesten, en kan van hooge zaaken spreeken. Maar onmaatig gebruikt, maakt een Mensch als een Beest, en een Wijze zot.
Wie een glaasje drinkt voor den dorst, het tweede om den geest te verlustigen, het derde ter eeren van een Vriend, doet niet kwaad; maar elk moet hem wagten voor overdaad en verkwistinge.
Wijn wekt de geest op, en maakt de ziele wakker; maar die te veel gebruikt, duurt zulks niet lang, dan word men dof en loom.
De Wijn-dampen doen ons aardig schijnen aan ons zelven, maar belacchelijk aan andere.
In de Wijn leggen alle ondeugden verborgen.
Die een groot Vriend is van de Wijn, is een vyand van hem zelven.
De Wijn is het bloed der Aarde, en een hoofd-vyand der Jeugd; zy verstomt de spitsvinnigheidGa naar voetnoot+ der zinnen, vermeerderd de pijnen,Ga naar margenoot* verhit de ingewanden, verwertGa naar voetnoot+ de inbeelding, vernietigd de geheuge- | |||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||
nisGa naar voetnoot+, ontroertGa naar voetnoot+ de reeden, en verderrtGa naar voetnoot+ de vogten, en is by gevolg een hoofd-vyandGa naar voetnoot+ van onse gezondheid.
Een Wijs Man verliest door de Dronkenschap deese volgende drie zaaken: 1. De Heerschappye van sijn gedagten. 2. De Toom van sijn Tong. En, 3. De aanzienlijkheidGa naar voetnoot+ van sijne Jaaren.
Men moet nooit zoo veele drinken, dat het verstand of de voeten leuterenGa naar voetnoot+; veeltijts zit Cupido in den roemer, en Venus schuild onder in den Wijn.
Wanneer dat door de Wijn iemand tot ongereegelde driften vervalt, zoo verkortGa naar voetnoot+ hy niemand meer als hem zelf.
Een Suipert verkwist sijn lighaam, tijd, en goederen, terwijl hy sijn agting aan de Weereld opoffert.
De lekkerste Wijnen, smaakelijkste spijsen, lieffelijkste lusten, en de aangenaamste vermaaken, worden alle zeer ras van de walgelijkheid gevolgd.
De Circe van OvidiusGa naar voetnoot+, kan zoo wel op de Dronkenschap, als opGa naar margenoot* de Weereld gepastGa naar voetnoot+ worden; want de Dronkenschap verandert den Mensch in Beestagtige bedrijven en gedagten, dus wort men als een Leeuw, Schaap, Swijn, Aap, Bok, Nagtegaal, Stier &c.
Een die Dronken is, moet als een zinneloose aangemerkt worden, want zoo lange als eeneGa naar voetnoot+ voorzigtig en wijs is, zal hem de Dronkenschap niet bevangen. | |||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||
Een Dronkaard kwetst sijn Natuur, verwerpt alle gunst, hy verliest sijn eer, geld, en gezondheid. En wat onderscheid is 'er, of iemand zig zelver voortGa naar voetnoot+ doodet, dan of hy dat door den drank van langzaamer hand doet.
Een Dronkaard koopt voor sijn geld, zotheid, ongezondheid, armoede, schande, en een berooid hoofd.
Een Dronken mensch is geen meester van sijn gedagten, nog van sijn tonge, hy spreekt zonder schaamte van oneerlijkeGa naar voetnoot+ dingen: van een Man word hy een Kind.
Door Dronkenschap worden veele goede dingen verhinderd, zy isGa naar margenoot* de Moeder van alle kwaad, zy ontbloot ons van de reeden, zy baard zonde, schaade en schande.
Dit hem voorgeleesen hebbende, wierd nog de leelijkheid van de Dronkenschap zeer scherp in hem bestraft; hy moest dan weeder op de vijfde trap te pronk staan, welk geschiede. De Heeren vertrokken zijnde, wierd hy op de trap gesteld. Hy in plaats van beschaamd te zijn, riep daar veel Volk by een, en begon met een lacchend en bly gelaat te spreeken, en zeide: De Wijn is in 't midden best, om dat het bovenste eerst door de lugt word aangedaan en bedorven, zy word daar door dan water-agtig; het onderste is moerigGa naar voetnoot+, drabbig, heffigGa naar voetnoot+ &c. Ik zegge u zeyde hy, goeden Wijn moet zijn klaar, subtijlGa naar voetnoot+, oud, van rijpe druiven, die niet rottig zijn, in 't glas springende. Alle Wijnen kan men in flessen lang goed houden, met Olie daar op te gieten. Het Bier moet klaar zijn, gebrouwen van onbedorven koorn, lang en ten vollen gekookt, niet zuur, maar oud, klaar, en van de heffeGa naar voetnoot+ wel gezuiverd. Dit gezegt hebbende, haalden hy een flesje met Brandewijn uit sijnGa naar margenoot* zak; ha! lieve morgenster! zeide hy, gy zijt mijn vermaak, waarom | |||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||
zoud gy alleen des morgens goed zijn? waarlijk, het is op den dag, jaa des avonds alzoo gezond als des morgens; metGa naar voetnoot+ dronk hy het flesje uit, ô Goddelijk vogt! riep hy, wat Schip zou in zulk een Zee niet gaaren verzinken. Met begon hy te zingen een drink-liedjen. De Gouverneur dit aangediendGa naar voetnoot+ zijnde, liet hem aanstonds haalen, en voort zenden op het Eiland Lankeja, daar hy teegenwoordig moet arbeiden, en zeer zoobere spijse geniet, al wat hy meer verdiend als hy verteerd word tot onderhoud van sijn Huis besteed. In de Zaal der Dronkenschap stonden de volgende Beelden. De Narägtige SotheidGa naar voetnoot+ wierd verbeeld door een lacchende Vrouw, die haare naaktheid vertoond, houdende in de eene hand een molentje, in de andere een Schaaps-hoofd. De GeilheidGa naar voetnoot+ stond byzijden de Sotheid; deese was een zeer schoone en bynaa naakte Maagd, zittende op een Geite: hebbende in de eene hand een Patrijs of Veld-hoen, en in de andere een Scorpioen, en een groote roemer Wijn. Ter zijden stond de OnstantvastigheidGa naar voetnoot+, zijnde een Vrouw, staandeGa naar margenoot* op de Weereld, houdende in de eene hand een halve Maane, in de andere een Chameleön. Digt daar by stond de AgterklapGa naar voetnoot+, zijnde een leelijk Wijf, die een gespleeten tonge uit haar mond stak; op haar eene schouder zat een | |||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||
Exter, op de andere een Raave, haar kleed was met Scorpioenen en Addertongen bezaaid. Het BedrogGa naar voetnoot+ stond hier als een oud Wijf, hebbende een muise-valle op het hoofd, een hengel-roede in de hand, haar kleed was vol mom-aangezigten, by haar stond vuur en waater. Het Beeld van Kwaad-spreekenGa naar voetnoot+ was ook een oud Wijf, met Egels-vellen gekleed; hebbende een swarte verf-kwast in de eene, en een roestig mes vol scharrenGa naar voetnoot+ in de andere hand. Hier digte by aan de deure stond de ArmoedeGa naar voetnoot+, als het laatste gevolg der Dronkenschap, zy stond als een HeidinneGa naar voetnoot+, buigende haar hals onder een dienstbaar Juk, een Hond bepistenGa naar voetnoot+ haar. Hier uitgaande, bragt my den Garbon nog dertig trappen hooger, in de kaamer van den Souverein. Hier zat het Beeld van den Koning Cham-Hazi in een schoonen Throon, met een massive gouden Kroone op sijn hoofd, een goudenGa naar margenoot* Sçepter in sijn hand, op wiens opperste een menschen ooge, zeer çierlijk en leevend gemaakt stond; om sijn hoofd had hy straalen als de Sonne, sijn andere hand rusten op een Boek dat voor hem op de taafel stond; dit was het Boek daar de meeste Wijsheid was in verklaard, die in Krinke Kesmes bekend was. Op het Boek was geschreeven met goude letteren, die niet kan Veinsen, kan niet Regeeren. Nevens hem zat het Beeld van een History-Schryver; dit Beeld | |||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||
scheen een aanzienlijk Man; voor hem lag schoon papier, daar by stonden alderhande koleuren van schrijf-baar metaal, in sijn hand had hy veele pennen van verscheiden fatsoen, gelijk scherpe, stompe, stijve, slappe, regte, kromme &c. Aan de andere zijde van Cham Hazi stond het wonderlijk Beeld, genaamd de PolitieGa naar voetnoot+: dit was, Een Vos, zittende op een Kameel, die stuurende met een gouden Toom, zijn Zaal daar hy op zat was een Schild-pad, zijn Pistolen Verre-kijkers, zijn ScabracqGa naar voetnoot+ met Slekken bezet; hy had een Geestelijke Mijter op zijn hoofd, om zijn hals hing een Keeten Brillen, van allerhande koleur, en veelderlei fatzoen, daar onder een Horlogie aanhangende; zijn Mantel was vol Oogen en Ooren, onder zijn OxelsGa naar margenoot* hadde hy Boeken, Papier, Pennen, Inkt, Penzeelen, en Verf; in zijn regter Poot hield hy een Schaale, die hy geduurig in balans zogt te houden, met nu in de eene, dan in de andere blaazende, in zijn linker Poot hield hy een Touw, daar Eezels, Bokken, en Verkens, met Buffels aan gebonden waaren, die hem goedwillig scheenen te volgenGa naar voetnoot+. De GeveinstheidGa naar voetnoot+ wierd hier verbeeld, door een maager Wijf, gekleed met Schaape-vellen, waar onder heen een Wolf uit kijkt, in haar hand was een Boek en PaternosterGa naar voetnoot+. | |||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||
Daar ontrent stond de GierigheidGa naar voetnoot+, dit was een oude, lelijke maagere Caronje van een Wijf, met gescheurde vodden gekleed, zijnde bloot-voets, knoopende met beide handen een volle Geld-beurs toe; by haar stond een maageren Wolf. De EedelheidGa naar voetnoot+, was een schoone Vrouw kostelijk gekleed, hebbende in de eene hand een Lançe, in de andere het Beeld van Pallas, op haar hoofd was een Kroone van Sterren, voor haar op een taafel, laagen Kroonen geld, Boeken, en Swaarden. Den OorlogGa naar voetnoot+ was een gewaapend Man, hebbende in de eene hand een Bloed-swaard, in de andere een brandende Fackel, sijn helmçieraadGa naar margenoot* was een Tijger, op zijn schild stond een Wolf en Krokodil met yzelijke klaauwen, zijnde met allerley Oorlogs-tuig behangenGa naar voetnoot+. Hier beneeven stond de TolGa naar voetnoot+ of Schattinge, als de zenuwe des OorlogsGa naar voetnoot+, verbeeld door een Pachter, zijnde een sterk Jongman, met bloote armen en beenen, sijn hoofd is bekranst met een eiken-krans, daar Paauwe-veeren als Pluimen op staan, sijn Rok is vol oogen en ooren, in zijn regter hand houd hy een Schaar, in de slinker een stomp Mes met een ronde punt, voor sijn borst zijn twee Messen gekruist: in plaats van een Deegen, heeft hy op sijn slinker zijde een droog-scheerders Schaare aan een draagband; by hem staat een Schaap, voor sijn voeten leggen verscheiden Knijptangen. | |||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||
Deeze Zaale verlaatende, klommen nog dertig trappen op, hier ontsloot hy de Kaamer van de Gods-dienst. Hier moestmen de Schoenen uittrekken, en de voeten wasschen in een bak daar ten dien einde gesteld, eer dat men in de Heilige plaats mogt in treeden. Hier verwonderden ik my door der zelver toestelGa naar voetnoot+, en overgroote pragt. Deeze zaal was van binnen rond, het gewelf, muuren, en vloer,Ga naar margenoot* was uitneemend schoon op zijn MosaisGa naar voetnoot+ gewrogt, met goud, silver, azuur, zulk hoog rood als karmozeinGa naar voetnoot+, met zeer gloejend groen, dat alles zoo uitneemend glanzig was, dat ik my niet genoeg verwonderen kon. Tien voeten van de muur was rondom een afschutzel, konstig gesneeden, en door gebrookenGa naar voetnoot+ met veele Historien en Beelden, verbeeldende eenige mirakelen of wonderwerken, door eenige van haare Heiligen ofte Martelaaren gedaan, zoo den Garbon zeide. Ik dit ziende, en van den Garbon dat hoorende; dagt in my zelf, immers meinen en zeggen alle Gelooven, haare Heiligen, en Martelaaren te hebben. De plaatze, of spatie van dit rond, dienden om de Offerhanden te ontfangen, die elk volgens de Wet op zeekere hoogtijden ofte heilige daagen daar moeten koomen offeren; ten dien einde stonden daar zeer veele offerkisten, zijnde rond, booven met een gat waar door de Priester dezelve in de kist stak. Den Garbon een andere deure openende, trad met my in de tweede verdeelinge, welke ook rond, en tien voeten breed was. Deeze plaatze was heiliger als de eerste, hier wierd gebiegt en gebeeden; het tweede afschutsel was vijf voeten hooger als het eerste, en bedektGa naar margenoot* door een blaauw satijnen kleed, met goud geborduurd, dat men met zijden koorden konde optrekken, om het binnenste te besien. Den Garbon had de goedheid van het kleed zoo hooge op te trekken, dat ik het binnenste zien kon; op het eerste aanzien wierd ik eenigsints ontroerdGa naar voetnoot+, over de onwaardeerlijke kostelijkheeden en | |||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||
schitterende glans, van zoo veele volmaakte glanssen en werken. Dit binnenste vertrek was de AdytaGa naar voetnoot+, ofte het Heilige der Heiligen, daar mogt niemand in komen als den Koning, of door desselfs schriftelijk bevel. In het midden van deese Adyta of Heilige der Heiligen, stond een ronde gouden kist, rustende op de schouders van tien goude Engelen; in deese kist wierden veele Heiligdommen bewaard. Boven op het deksel waaren tien goude Beelden van Baloka. In deese Adyta of Heilige der Heiligen, moesten de Princen, Veld oversten en Gouverneurs haar eed van getrouwigheid, met veele Ceremonien en Offer-giften afleggen: als in de teegenwoordigheid van God en Baloka. Rondom deese Kist stonden de Beelden van de Kindsheid, OpvoedingGa naar margenoot*, Gewoonte, Wijsheid, Deugd, Eere, Gehoorzaamheid, de Hoope en Eeuwigheid. De KindsheidGa naar voetnoot+ was als een Kindje van drie jaaren, rijdende op een houten kermis paardje, houdende in sijn regterhand een schoon papier als iemand dat aanbiedende, om daar op te schrijven wat men wilde. De OpvoedingeGa naar voetnoot+ was een bedaagd Man, die een Kind in een Boek | |||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||
onderwees, hebbende in sijn andere hand een roede, toom en slange; neevens hem stond een kraaijenden Haan. De GewoonteGa naar voetnoot+ vertoonde een oud Man, belaaden met verscheiden Musijk en andere Instrumenten; by hem stond een slijp-steen. De WijsheidGa naar voetnoot+ wierde hier vertoond door een oud zittend Man, hebbende de voorste vinger van sijn linkerhand voor sijn voorhoofd, als in gedagten weesende; voor hem op de taafel stond een brandende lampe met een kanne, beide vol olie, daar neevens leide een Boek daar de Beeltenisse van Baloka in was. De DeugdGa naar voetnoot+ stond als een schoonen Jongeling, hebbende een krans van gras en eiken loof en eikelen om sijn hoofd, daar boven op stond een Sonne, op sijn borst stond een ronde O, waar in een vierkant, en in deeze weeder een gelijkzijdige drie-hoek getrokkenGa naar margenoot* was, in sijn eene hand had hy een lançe met lauren omslingerd, in de andere had hy verscheiden Kroonen, sijn regter voet stond op een vierkante steen. De EereGa naar voetnoot+ was verbeeld door een Jongeling, wiens hoofd met lauren bekranst is, hebbende in de eene hand een spiets, in de andere een overvloets hoorenGa naar voetnoot+ met vrugten, bloemen, en blaaden gevuld. De HoopeGa naar voetnoot+ stond hier als een jonge Maagd, ziende opwaarts naa den Heemel, reikende met haar regterhand een lelye om hoog, en leunde met de slinkerhand op een anker. | |||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||
Aan de deure stond de EeuwigheidGa naar voetnoot+, zijnde een staatige Vrouw met los hoofd-hair, haare zijden verlangdenGa naar voetnoot+ haar aan beide zijden, koomende booven haar hoofd te zaamen, zoo dat zy in een ronde Circul zat, die blaau en met Sterren bezaaid was, in haar eene hand was een goude Sonne, in de andere een zilvere Maane, twee zaaken die alles baarenGa naar voetnoot+, voeden, en onderhouden. Deeze Beelden, gelijk ook alle de voorgaanden in de andere Zaalen, stonden op ronde Pedestallen, van binnen hol, die als kisten konden opgeslooten worden; in de zelve wierden de spreuken van Sarabasa bewaard. De Heilige Gouden Kist die met haar boordenGa naar voetnoot+ op tien EngelenGa naar margenoot* rusten, had nog regt onder haar in 't midden een Pedestal, daar desselfs boodem op rusten, in deeze waaren de Spreuken van de Godsdienst berustende. De Heilige kaamer verlaatende, klommen nog dertig trappen op, alwaar den Garbon een Kaamer op sloot, daar ik niet zag als drie Beddesteeden, drie stoelen, een taafel, daar op, pennen, inkt, en papier, met eenige Boeken: ik vraagden wat dit beduiden? den Garbon antwoorden, dit is de Vrykaamer, ik zal u het daatelijk zeggen, hier is dog niet te zien. Hy sloot de deure, en wy kwaamen naa dat nog twintig trappen waaren opgeklommen, booven op het plat. Dit plat had vijftien voet in zijn Diameter, rondom met een leuning voorzien, in 't midden was een hoog Pedestal, waar op den Engel Baloka alle Heilige daagen, wierde ten Toon gesteld, als wanneer elk hem groeten, en kwaamen Offeren en Biegten. Hier by stond een ongeslooten kooperen Kist, waar in een sleutel en een kooperen Hoorn lag. Ik vraagden wat dat beduiden? den Garbon antwoorde wanneer een Vlugteling op dit plat komt, blaast hy driemaal op den Hoorn, als wanneer den bewaarder van deezeGa naar margenoot* Piramide moet booven by hem koomen, die dan deeze sleutel krijgt, en brengt de Vlugteling in de Vry-kaamer, de deure voort sluitende, | |||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||
gaat terstond den Gouverneur het bekend maaken, dat daar een Man is die Vryheid eischt; den Gouverneur send daar op voort twee Raads-heeren, met een Secretaris, neevens eeten, en drinken. Deeze booven koomende, verhooren den Man die de Vryheid eischt; en wanneer het blijkt door sijn reedenen, en dan door getuigen, dat hy door ongeluk of noodzaakelijkheid, een Dood-slag, of iets anders begaan heeft; als by voorbeeld, zoo hy was uitgedaagd tot Vegten, of om zijn eere, of leeven te beschermen, een Manslag begaan had, zoo word hem dat eeten en drinken voor gezet, en hy van de andere noodzaakelijkheid versorgd, tot zoo lang, dat sijn Proces geëindigt is, waar by hy door het Regt of de Regeering word Vry verklaard, hem zijn Sententie daar van ter hand gesteld, word hy kost en schadeloos ontslaagen, en gaat dan sijns weegs. Maar indien den Vryheid-eisscher overtuigd word, dat hy met opzet een moord of andere schandelijke, of doods-waardige zaaken begaan heeft; dan word hy niet beschermd, gelijk in de KloostersGa naar margenoot* van Spanjen geschied, (dat regte schuilhoeken voor Moorders, Schelmen, en Dieven zijn) maar deezen word dan daar neevens in een andere Kaamer gebragt, daar hem niets mag gebragt worden, nog eeten, nog drinken, hier heeft hy keur, om van honger en dorst te sterven, of hem zelf om te brengen, genietende door deeze Vrykaamer alleen, dat hy niet door Beuls handen sterft, en dan nog eerlijk begraaven word. Wy weeder afklimmende, en beneeden koomende, was ik byzonder wel voldaan over de goedheid van den Garbon, dat hy my alles had laaten zien, en onderregt, deeze zeer treffelijke Piramide aangaande; ik bedankte hem met een goed herte, beloovende weederom met eenenGa naar voetnoot+, dat wanneer ik mijn goed uit ons Schip konde bekoomen, ik zijne goedheid eenigzins zoude tragten te vergelden, zoo met Kaarten als Boeken, die ik zoude konnen missen, waar voor hy my bedankte. Ik beklaagde my egter dat ik zoo ongelukkig was, dat ik alle de Beelden die ik in de Piramide gezien had niet zoude konnen onthouden; hy my met een duister gezigt aanziende, sprak als half verstoord, ik heb u meer als eens gezegt, dat ik u alles schriftelijk zalGa naar margenoot* overgeeven, dat gy dan te Scheep zijnde, met plaizier kond afschrijven, en dat in zulk een order brengen als het u zal believen; met riep | |||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||
hy een Man die onder in de Piramide woonden; hem aanspreekende, dat ik niet verstaan kon; den Man ging binnen, voort weerom koomende met een papier, dat hy den Garbon met een diepe reverentie over gaf. Den Garbon my dat overhandigende, zeide, daar is de beschrijvinge van de Kaamers en Beelden der Piramide die gy gezien hebt, in goed Spaans, gaat en schrijft dat af, ververst u gedagten daar meede, ik zal u ook een Kaarte van ons Land, ter hand stellen, gy weet dat eene van mijne Klerken voor u doende is om in 't Spaans te vertaalen de beschrijvinge van dit ons Land met alles wat daar aan vast is, of toe-behoord, dit heb ik u meer als eens gezegt, gy moet daar vergenoegd meede zijn. Ik bedankten hem andermaal, met een diepe eerbewijzing, en vraagden nog met eerbiedigheid, wat de Eeren-Poorten beduiden die op de Markt stonden? Hy antwoorde, dat zal ik u zeggen; en met my daar naa toe gaande, zag ik dat deeze Eeren-Poorte uit drie boogen bestond, en van booven met een steenen gewelf bedekt, dat op vier Pilaaren rustede,Ga naar margenoot* van een wonderlijke order. De eerste Poorte was van geele en glanzige Sonnen, met Dieren, en FruitenGa naar voetnoot+ doormengd. De tweede Poorte was van witte Maanen, zoo heele, halve, vierendeelsGa naar voetnoot+, als nieuwe, met veele kruiden, en groente doorwrogtGa naar voetnoot+, op de groente laagen veele witte droppen als dauw. De derde Poorte was gemaakt, van veele geele en witte Sterren, de geele vertoonden Sonnen en de witte Maanen, doormengd met veele Figuuren uit de Mathesis, als ronden, veele en verscheiden zoorten van vierkanten; driekanten, &c. Ik dit alles zeer naukeurig beziende, en dorst egter niet vraagen. Den Garbon die mijn gezigt, en doeningen geduurig gaade sloeg, vraagde wat my daar van dagte? Ik antwoorde, dat naa mijne meeninge deeze boogen zeer konstig gewrogt, maar dat ik de stoffe waar van die gemaakt waaren al zoo weinig kenden, als de beteekeninge van de Figuuren; ik staa verbaast van zulke fraje dingen te zien. Den Garbon zeide met een lacchend weezen, deeze Eeren-Poort | |||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||
is geboud voor neegentien-duizend, en agt-en-dertig jaaren, en verstrekt ons hier tot een tijd punt (Epocha)Ga naar voetnoot+ duizend Jaaren naa datGa naar margenoot* de Weereld geschaapen is, en naa deeze tijdpunt reekenen wy onze Koningen die wy nu neegentien-duizend en agt-en-dertig Jaaren konnen bereekenen, aan dit tijdpunt mag niet anders gereekend worden als de regeeringe onzer Koningen; wy zijn wel zoo oud als ChinaGa naar voetnoot+; ziet deeze stoffe nu met aandagt, het is geen metaal, geen steen, of glas, maar een nu onbekende zaak; onder de geleerden word hier nog getwist, of het gegooten dan of't gehouwen is, deeze konst schijnd verlooren te zijn, wat denkt gy daar van? Ik zeide half beteuterd, mijn Heer, als ik het zeggen dorst, zonder u te vertoornen, dan had ik daar veele teegen. Spreekt zonder schroom zeide hy, wat u beliefd. | |||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||
Hoort dan toe, mijn Heer, in Europa word onder de geleerden vast gesteldGa naar voetnoot+, dat naa de Scheppinge der Weereld vier-duizend Jaaren CHRISTUS gebooren is, en deeze geboorte, is de tijdpunt in Europa, en teldmen van de geboorte CHRISTI nu 1702. deeze met de voorige 4000. jaaren opgeteld, is te zaamen 5702. als wanneer de Weereld van God geschaapen is, hoe kan dan deeze Eeren-Poorte zoo oud zijn? Ten anderen, kan ik niet denken, dat een werk door MenschenGa naar margenoot* handen gemaakt, 19000. jaaren, en langer, de lugt zoude konnen verduuren. Den Garbon antwoorde, op het eerste diend, dat Europa haare konsten, weetenschappen, wetten, en Godsdiensten, meest uit Asia ontfangen, of overgenoomen heeft, dat door de langheid des tijds, deeze zaaken veele veranderingen geleeden hebben. Zegt my waarom zouden wy Asianen zoo wel niet konnen reekenen als die van Europa? te meer dewijle wy ook alhier hebben, leezen, en onderzoeken alle Joodse, Christense, Turkze, en veel'erleie Heidenze Wet-boeken. Onder veele deftige Schrijvers van Europa, munt in veele een zeer geleerd Man uit, welke dus spreekt. Onder alle Tijd-reekenaarsGa naar voetnoot+ die niet overeen en koomen over het | |||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||
jaar der Scheppinge, waar in den MESSIAS gebooren is, kan men aanmerken dat'er onder die alle niemand is die meerder reekend als 7000., en geen die minder als 3300. jaaren. Dit verschil van de oudheid der Weereld is 3300. jaaren, welke de eene meerder als de andere reekend. Mag in Europa de eene van de andere verschillen 3300. jaaren, waarom zouden wy volgens onze Boeken daar geen 14336. jaaren moogen by doen? wat hebben deGa naar margenoot* Chinesen meerder regt als wy? onze Historien zijn zoo geloofwaardig als die van China. Ziet eens wat u Europische Schrijvers daar van schrijven, CHRISTUS zoude gebooren zijn naa de Scheppinge der Weereld, volgens 't gevoelen
Deese eerste en laatsten verschillen 3043. jaaren. Maar Vallemont steld 4000. jaaren daar bygedaan 1702. zoo gy nu reekend; dan heeft de Wereld nu gestaan naa de reekening van Europa 5702. jaaren, en naa onse reekening 20038. jaaren; dog gy behoeft dat niet te gelooven: hier is dat Waarheid; maar in Europa niet: Even gelijk als u Misse, Vagevuur &c. in Spanjen waarheid is, dat is hier geen waarheid. | |||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||
Wat het duuren aangaat, het PantheonGa naar voetnoot+ tot RomenGa naar voetnoot+, of nu S. Maria RotundaGa naar voetnoot+, hoe lange heeft dat gestaan? en kan nog lange staan. Waarom kan 'er geen substantie zijn die twintigmaal bestendiger is? In dien tijd was de heerlijke Sonne onsen Koning. Hy sweeg, ik was bang hem te vertoornen, en zag naa een andereGa naar margenoot* Eeren-Poort; hy zeide, kom laat ons de drie andere Eeren-Poorten ook nu voort bezien. Wy traaden daar naa toe, dit was een aardig Gebouw, bestaande ook uit drie Boogen, uit een swarte, glansige en zeer herde steen gemaakt: de eerste was van grouwelijke Draken konstig door een geslingerd, doormengd met veele opene Boeken. De tweede was als van Klippen, waar boven op een Chinees schrijvende in een boek, zat: by hem stonden verscheide geestelijke, als naa hem hoorende. De derde Poort was weeder een vertooninge van Draaken, met Boeken doormengd. Den Garbon my aanziende, zeide, deese Eeren-Poort is geboud voor 2250. jaaren, ter eeren van den goeden Philosooph KrakabasGa naar voetnoot+, deesen was een lieveling en Discipel van den grooten Wijsgeer Confucius in China. Deese goede Man gaf en maakte ons goede Wetten, en verbeeterde de oude: doen ter tijd was hier nog geen Vreemdeling gezien, hy was de eerste. Ik vraagden, hoe is deesen dan hier gekomen? Den Garbon zeide, dit zult gy nog minder gelooven als van de eerste poort. | |||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||
Krakabas was zeer geleerd, en de beste Discipel van Confucius. Hy in China buiten NankingGa naar voetnoot+ in een bosch wandelende, kwam doorGa naar margenoot* last van de Son, den Engel Baloka by hem, hem zeggende, dat hy aanstonts na Krinke Kesmes moest; hy was verbaast, en zeide dat land niet te weeten; maar Baloka nam hem op, voerde hem door de lugt, (daar hy ook wonderlijke zaaken zag) en zetten hem needer digt by de Hooft-Stad Kesmes. Hy ter Poorten intreedende, was elk verwonderd; want sijn kleeding was onbekend, en niemand konde hem verstaan: men bragt hem voor den Koning, die hem naa een andere kaamer liet brengen, alwaar hem eeten en drinken voorgezet wierd, daar by geval papier, pen, en inkt stond, hier begon hy voort te schrijven, en meer papier &c. eischende, wierd hem dat ter hand gesteld; hy begon voort een Woorde-boek te schryven: vragende wat dit of dat voor een naam had, dat hy opschreef, daar sijn Chinees teegen zettende, leerden hy in korten tijd onse taal; hy wierd bemind van den Koning en alle menschen om sijn deugd. Hy verbeeterde veele oude, en maakte veele nieuwe Wetten, die alle door den Koning en sijnen Raad wierden bevestigd. Dit diend nu tot een Tijd-punt in alle Regt-zaaken, Obligatien, Verkoopingen en andere handelingen, daar naa worden alle SententienGa naar margenoot* en Decreten gedagteekend, ook als een Contract geteekend word, zoo ik nog gisteren gedaan heb, teekende ik daar onder, het jaar van Krakabas 2250. de 6de dag van de 8ste maand. Ik grimlagteGa naar voetnoot+, hy merkte dat, en begon ook te lacchen: spreekt vry op zei den Garbon, want ik weet dat gy dat niet gelooven wilt. Ik antwoorden, ik wilde wel gelooven, maar ik kan niet. Hoort de Posos zeide hy, waarom wilt gy niet gelooven, dat hier alle eerlijke en geleerde Luiden gelooven, wat schort daar aan? zegt het vryelijk op. Ik ben verwonderd, zeide ik, en kan niet begrijpen, dat den Engel Baloka uit de Sonne zouw koomen in China, en neemen Krakabas daar op, hem dan door de lugt voerende tot hier by Kesmes. Og mijn lieve Man! zeide hy, is 't anders niet? ey | |||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||
hoord! dit is hier waar, maar in 't Mark AnconaGa naar voetnoot+ in Italien niet, daar is weeder waar, dat de Engelen het Huisje van LorettoGa naar voetnoot+ op hunne schouderen naamen, in het Heilige-Land, en droegen dat door de Lugt, tot in Mark d'Ancona by het Steedeken S. Maria Lauretana, dat is hierGa naar voetnoot+ ook niet waar. Komt laat ons nu naa de derde gaan, welke ter eeren van denGa naar margenoot* vroomen Koning Cham Hazi, en den wijsen Wijsgeer Sarabasa opgeregt is. Hier komende, zag ik vier boogen als in 't kruis teegen malkander over staande; boven op die aan de Oost-kant zat den Koning Cham Hazi in sijn Koninglijk gewaad, met sijn Kroon en Sçepter verçierd, de Pijlaars en Boog waren met kindertjes en overvloedhoorns bezaaid, alle van roode herde steen. Over deese teegen 't Westen stond een witte Boog, met alle geestelijke çieragie verçierd, op deese zat den Wijsgeer Sarabasa, houdende een Boek in sijn eene hand, wijsende met de voorste vinger van sijn andere hand op sijn herte. De derde Boog teegen 't Zuiden, was gantsch blaauw, op deese stond de Sonne, zonder eenige verçiersels, als tusschen Wolken drijvende. De Boog teegen 't Noorden was groen, met pennen en boeken konstig verçierd, boven op stond den Engel Baloka. Tusschen deese vier Boogen wierden alle regten uitgesprooken, het Geestelijke raakende; zy is ook een Tijd-punt voor alle geestelijke Actens, en is geboud voor 670. jaaren, ter eeren van Cham Hazi en Sarabasa. | |||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||
Van hier naa de vierde gaande, zag ik dat die in drie boogen bestondGa naar margenoot* alle van konstige Beelden, FestoenenGa naar voetnoot+, Overvloed-hoornsGa naar voetnoot+, Bloemen, &c. Den Garbon zeide nu kan ik niet langer wagten, ik moet gaan, ik zal u van deeze Eeren-Poort een beschrijving ter hand stellen, met groeten hy my en vertrok; en ik naa ons Logement, daar ik voort begon te schrijven wat ik gezien had. Naa het nuttigen van ons Avond-maal, rookten wy te zaamen, en nog wat gepraat hebbende, ging ik zeer vergenoegd naa bed, God dankende dat ik zoo veele fraaje dingen gezien, en braave Schriften van den Garbon gekreegen had, en my nog meerder beloofd was. |
|