Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermdVyfde HoofdstukDen Schryver teykend alles aan: Groote van 't Hoofd-Eiland. Hoe de Zuidlanders aan de Taalen gekoomen zijn. Twist der Geestelijken. Nieuw Geloove door Sarabassa opgestelt, en door Cham Hazi bevestigd. Esopus Rave. Twee algemeene Kloosters of Eilanden. Beschryving van 't Eiland Nemnan, en Wonvure. Van de Ziel in 't gevoelen. Of 't Zuur in 't Lichaam komt. Spreuken van hunne Godsdienst, en de Opvoeding.
Om mijne vergunning te gebruiken, nam ik pen en inkt, en begon aanstonds te schryven wat tot nu toe al gepasseerd was, en vraagde hem, hoe wy ons discours zouden beginnen? Hy antwoorde, onse Godsdienst en onse Wijsheid bestaan alle in Spreuken, die wy uit Europische en Asiatische boeken hebben uitgetrokken; van deeseGa naar margenoot* zal ik u eenige ter hand stellen, en dan een Landbeschryving van dit ons Land met sijne kleindere Eilanden &c. Dog voor af zal ik uwe nieusgierigheid voldoen, van u te zeggen, hoe die zaaken aan ons in dit Land zijn overgebragt, en hoe wy aan onse Godsdienst gekoomen zijn. Dit Eiland Krinke Kesmes met sijne onderhoorige Eilanden, zijn zeer magtig, want Krinke Kesmes is alleen 400. uuren gaans in sijn omtrek, want het is omtrent vierkantGa naar voetnoot+, en elken zijde hondert uuren gaans lang. Dit is alzoo lang bewoond geweest als SinaGa naar voetnoot+, want wy ree- | |
[pagina 127]
| |
kenen onse Koningen van twintig-duisend jaaren volgens onse Chronijken. Wy gelooven niet als de Europers, dat de Weereld voor vijfGa naar voetnoot+ a ses duisend jaaren zoude geschaapen zijn, waar over zy twistenGa naar voetnoot+. Deese Natie aanbad in voortijden de Sonne, BaloneGa naar voetnoot+, en haaren Koning, zonder meer andere Goden te kennen. Tot dat naa uwe reekeninge van de geboorte Christi duisend en dertig, als wanneer hier een Persiaansch Schip kwam te stranden, welke Schip van Bender AbassiGa naar voetnoot+ of CambronGa naar voetnoot+ bevragt was na Mecca, met veel kostelijkheid, onder andere waaren daar op veele Boeken van verscheide Taalen en Faculteiten, gelijk als Persiaanze, Maleize, Turkze, Latijnze, Italiaanze, en veele andere. Ook vond men daar onder Hebreeusche Bybels, Griexse Testamenten,Ga naar margenoot* en Arabische Alkorans. En gelijk zig veele Menschen jaarlijks naa Mecca begeeven, den eenen uit Godvrugtigheid, den anderen om Gewin. Zoo bevonden haar in dit Schip meer dan drie honderd Menschen, zoo Persiaanen, Indiaanen, Turken, Arabiërs, daar onder ook veele Christen Slaaven, zoo Grieken, Italiaanen, Hollanders, &c. Het volk, met de geheele Scheeps-laading wierd geborgen, en was alles vervallen aan onsen Koning doen regeerende, Chamhazi genaamd. Dit was het eerste Schip dat in dit Land ooit gezien was in eenige eeuwen. Het Volk en goederen wierd tot den Koning in onse Hoofd-Stadt Kesmes gebragt. Den Koning deed hen by malkander bewaaren, en goede leevens onderhoud verschaffen. Hy deed sijn Wijzen uit alle Provincien t' zaamen roepen, om met haar te raadpleegen, wat men met haar zoude doen. Daar wierd beslooten, dat alle die eene taal verstonden by malkander zouden blijven; dog den Koning met sijne Wijzen konden niet eene verstaan, diesGa naar voetnoot+ kreegGa naar voetnoot+ men de Boeken, en liet Man voor Man daar in leesen, hier onder waaren veele gauweGa naar voetnoot+ Arabiërs, die | |
[pagina 128]
| |
dit merkten, dies zogten zy daar eenige Arabische Boeken, en AlcoransGa naar margenoot* uit, klopten op haar Borst, en wijsende naa den Heemel, als willende te kennen geeven, dat dit haar Wet-boek was, men leyde al de Arabische boeken by de Arabiërs, zoo ook de Maleijers, Persiaanen &c. Doen moest Man voor Man weeder leesen, en ook schryven, die dat wel konden, wierden een Rok met een roode Mouwe aangetrokken, en een roode Muts op haar hoofd geset, al de geene welke niet Leesen, en Schrijven konden, kreegen een Rok met eene blaauwe Mouwe, en een blaauwe Muts op. Voorts besloot den Koning, en sijn Wijsen raad, dat men de Arabiërs zoude ter hand stellen twaalf gaauwe Jongelingen, die onse Land-taal wel Leesen en Schryven konden, deese zouden in een beslooten Huis de Arabische taal leeren verstaan, Spreeken, Leesen, en Schrijven, deese gaauwe Arabiërs met haar Arabische Boeken wierden gesonden naa de Stadt Araso, alwaar haar twaalf Jongelingen aan bevoolenGa naar voetnoot+ wierden. Zoo zouden de Persiaanen ses Jongelingen de Persiaansche taal in de Stadt Tenbar onderwijsen; de Turken moesten het selve doen in de Stadt Sannasa. Vier Joodsche Rabbijnen kreegen last in de Stadt Jitdu ses Jongelingen de Hebreeusche taal te leeren. De Indiaanen kreegen ook ses Jongelingen om hetGa naar margenoot* Maleis te verstaan, in de Stadt Raima. Onder de Slaaven waaren vijf geleerde Grieken, vier gaauwe Italiaanen, en drie sneedige Hollanders; deese kreegen ook elk ses Jongelingen, de Grieken moesten naa de Stadt Palotata, de Italiaanen naa de Stadt Valdapa, en de Hollanders naa de Stadt Aminasta. Maar wat geschiede? naa twee jaaren, wanneer den Kooning sijn grooten Raad weer vergaaderde, beval hy dat men de Jongelingen ondervraagen zoude, en zien hoe verre zy in de Taalen gevorderd waaren. De Arabiers, Persiaanen, en Turken kwaamen eerst voor den dag, en wierd bevonden, dat elk zijne Taal Verstond, wel Sprak, Leesen en Schryven kon: want zy hadden den Alkoran in onse Taale overgeset; maar de Persiaansche, Turksche, en Arabische Studenten raakten voortGa naar voetnoot+ in 't dispuit over haar geloof; zy hadden met de Taal ook het Muhametaans geloof aangenoomen. Zoo hadden ook de Jooden en Christenen gedaan. Den Koning deed al de overgesette | |
[pagina 129]
| |
Boeken visiteeren, en neerstig doorsien. Dat haar het beste van allen behaagde, was het Nieuwe Testament der Christenen; maar dat geheel in sijn Land in te voeren, wierd afgekeurd, zoo om geen te grooten opschudding te maaken, als om dat de Grieken, Italiaanen, enGa naar margenoot* Hollanders het ook niet eens konden worden. Den Koning dan raad houdende wat men doen zou, zoo stond den ouden Philosoof Sarabasa op, die in dit Land weinig minder als ConfuciusGa naar voetnoot+ in Sina agting had. Welke zeide met believen van den Koning, ik heb daar in dat Christen-Boek twee Goddelijke Spreuken gevonden; de eene zeid, Hebt God lief booven al, en u naasten als u zelvenGa naar voetnoot+; de andere luid aldus, geeft Gode dat God is, en den Keiser dat des Keisers isGa naar voetnoot+. Hier in is alles begreepen, wat tot geluk van een Koning, het Volk, en een Land strekken kan. Dit zou men in bedenking neemen. En wierd beslooten, dat men een groote algemeene KerkGa naar voetnoot+ zou bouwen, en daar in zoo veele Praedikstoelen stellen, als er nieuwe Secten waaren, hier zou gepraedikt en gedisputeerd worden, welk geloof het beste was voor den Koning en deese Natie. Maar, in plaats van disputeeren en malkander te onderrigten, | |
[pagina 130]
| |
kwam het altijd op kyven en schelden uit. Elk schreeuwde dat hy sijn Wetboek van God had. Elk scheen zorg voor sijn zaaligheid te draagen. Dus konden zy malkander niet (alleen niet) bekeeren, maar hadden over de minste zaaken altijd verschil; dus scheiden zy noitGa naar margenoot* zonder kyven of schelden, jaa zy wierden zoo vol passien, of zy al lange den Geestelijken staat bediend hadden. Om deese moijelijkeGa naar voetnoot+ kyvagien en scheldingenGa naar voetnoot+ voor te koomen, wierd by elken Praedikstoel een klok gehangen, die den Praediker of disputant zou trekken als 'er gehoor moest gegeeven worden, of dat men swijgen zou als 'er gekeeven of gescholden wierd. Aan de Oost-zijde was de Arabische stoel, tusschen de Persiaansche en Turksche, om al te metGa naar voetnoot+ tusschen beide te spreeken. Daar teegen over aan de West-zijde, was de Hollandsche Gereformeerde stoel, tusschen de Roomsche en Grieksche geplaatst. Aan de Noord-zijde, waaren de drie stoelen der Hebreeusche Jooden, voor de Phariseen, EsseenGa naar voetnoot+, en ZaduseenGa naar voetnoot+. Teegen over de zelve aan de Zuid-zijde, waaren de stoelen der Mooren. Den Koning Chamahzi had bevoolen, dat elke Secte van elke Hoofd-religie, zig onder malkander eerst zouden verdraagen. Daar naa zouden de Hoofd-religien met malkander disputeeren. Deese klokken, die tot een vreedig oogwit daar gehangen waaren, maakten de zaaken nog veel erger, want als een al te langeGa naar margenoot* sprak, of keef, of schold, of vloekte, en sijn party sijn klok trok om ook gehoord te worden, dan wilde den eenen den anderen niet toegeeven, maar begonden alle gelijk te luiden, en raasden dat men hooren nog sien kon. Onder dit luiden maakten zy malkander sulke | |
[pagina 131]
| |
bekken toeGa naar voetnoot+, als de kinders die voor bullebak speelenGa naar voetnoot+, stampvoetende, en schuimbekkende, dat de Turken, Mooren, en Joden zeer aardig wisten te doen, want dat pasten geen Christenen. Men ontnam haar alle de klokken wederom, om verdere ongemakken voor te koomen, en verbood haar ten dien einde het disputeeren. Straks begonden zy teegen malkanderen te Schryven, daarop wierden haar alle haar geschreeven Boeken afgenomen, en haar het Schryven over haar gelooven verbooden; om dat het zeer klaar te sien was, dat het Schryven deeser Geestelijken, niet was uit liefde tot de Waarheid, of om malkander te bekeeren: maar elk braakte sijn haat en nijt uit; den eenen sogt den anderen te bedervenGa naar voetnoot+, onder schijn van geestelyke liefde. Onse Zuid-lansche PaapenGa naar voetnoot+ raakten meede in 't spel, zy scheenen nog arger als de anderen, en zouden liever den Staat omkeeren als iets toegeeven; jaa zy gaaven de naam van Helden aan die, welke best schelden en tieren konden over geringeGa naar margenoot* zaaken: zulke noemden zy ook Helden welke die zaaken zoo ver uit pluisdenGa naar voetnoot+, en gevolgen uit gevolgen trokken, en dan geschil maakten over zaaken, die de gemeente niet verstond, of konde verstaan, en daarom geen poincten des geloofs waaren. De Hollanders waaren de vreedigste, om dat haar geloof het zagste scheen te weesen. De Jongelingen van onse Natie, die de vreemde taalen geleerd hadden, wierden verdeeld, het land door gesonden, om eenige van onse andere Jeugd die Taalen voort te leeren; met verbod op leevens straffe, aan de geene die iets van de vreemde Gods-dienst sprak of schreef. De Vreemdelingen wierden in een groot beslooten huis gebragt (behalven de Hollanders,) om daar met malkander in vreede te leeven, zoo als zy op haar Schip zijnde, gedaan hadden. Maar, zy in dit beslooten huis komende, leefden nog veel slimmerGa naar voetnoot+ als te vooren; het bleef nu niet by kyven en schelden, maar kwamen | |
[pagina 132]
| |
voort tot daadelijkheidGa naar voetnoot+, en sloegen malkander dag en nagt, zoo gruwelijk, dat'er altijd een vervaarlijk gehuil en gekrijt wierd gehoord. De Buuren hier door haare nagtruste missende, kwamen daar over te klaagen. Waarom zy alle op afgeleegene Zee-kustenGa naar margenoot* wierden gebannen, daar zy met andere Godloose Bandijten, haar met sober visschen moesten geneerenGa naar voetnoot+, voerende geen ander geweerGa naar voetnoot+, als houten spiessen, wordende daar geduurig van de Vliegen geplaagd. En zoo wanneer haar Nazaaten zoo vermeenigvuldigen, dat zy Landwaard in komen, daar het vrugtbaar Aardrijk ook Steeden en Dorpen draagd, dan word daar een wel-gewaapend Leeger op uitgesonden, welke somtijds agt of twaalf duisend daar van dood slaan, zoo wel Mannen, Vrouwen, als Kinderen. Heeden zijn daar nog van haare naazaaten, welke zeer armelijk, en erbarmelijk leeven, bewoonende slegs de onvrugtbaare en dorre stranden, lijdende daar by ook dikwils gebrek aan soet waater; spreekende een van allerlei taalen gemengde spraak, die wy, nog niemandGa naar voetnoot+ konnen verstaan. Deesen hoop versonden zijnde, belaste den Koning aan sijne Wijsen, een form van Godsdienst op te stellen, waar door hy sijn Volk wel zoude konnen regeeren. Sijn vergaaderden Raad, naa veele overweegingen, stelden den Koning de volgende gebooden voor, die maar vijf in 't getal waaren.
1. Daar is een Almagtigen God, die Heemel en Aarde geschaapenGa naar margenoot* heeft, en nog onderhoud, dien zult gy alleen aanbidden. 2. Gy zult u Overigheden dienen, gehoorzaam zijn, geen Oproer teegen haar verwekken, haar, en uwe Ouders eeren, gewillig Schatting betaalen, en haare Vonnissen prijsen. 3. Gy zult elk gelijk, en regt doen. 4. Gy zult aan een ander niet doen, als 't geene gy begeerd dat een ander aan u zal doen. En naademaal alle haastige veranderingen, in een Staat of lighaam, ligt groote onsteltenissen baaren, zoo zal het Volk dat de Son teegenwoordig aanbiddet, bevoolen worden het volgende vijfde Gebod. | |
[pagina 133]
| |
5. Gy zult den Engel Baloka, (zooveel als Opschryver gezegt) alle morgens in het Oosten groeten, met uwe oude Priesteren, want God heeft Baloka daar in de Sonne geplaatst, om dat hy moet goede en kwaade daaden alle daagen aanteekenen.
Dit laatste Gebod was, om dat de Priesters haar intrestGa naar voetnoot+ en eere zouden behouden; de meeste Priesters hier in 't Zuidland zijn zeer gierig, en hoveerdig, en indien men haar dat benam, dan zouden zy ligt rebelleeren, al sou den Staat het onderste booven keeren. Deese gebooden hebben wy nu nog in dit ons Land, zonder andere Ceremoniën, en is het disputeeren, en schrijven over het gelooveGa naar margenoot* op straffe des doodts verbooden. Dit is wat ik u van onsen Godsdienst zeggen kan, dit is ons geheele Wetboek: Maar behalven dit, zoo hebben wy nog veele Spreuken, die wy zoo uit Europische als uit Asiatische Boeken uitgetrokken hebben; dog dat zijn geen Wetten, wy leezen die voor plaisier, en om tijdverdrijf; deese Spreuken handelen, van de Gods-dienst, Wijsheid, Liefde, Vriendschap, het Houwlijk, en zeer veele andere, ik zal u eenige ter hand stellen, die gy uitschrijven kond. Ik antwoorde den Garbon, dat ik de Spreuken zeer gaarn wilde uitschrijven, maar dat men in Euopa, van zulk werk sprak als van de naakte Rave van EsopusGa naar voetnoot+, welke van veele Vogelen, elk een veer leende, en hem self daar meede opschikkende, alsoo hy naakt was, wierd hy veel bonter dan eenig ander Vogel, waarom hy door hovaardije de andere Vogelen veragte, welke daar over toornig wordende, haalden elke Vogel zijn veeder weederom, doenGa naar voetnoot+ wierd en bleef den hoveerdigen Raave naakt, en beschaamd. Wel Juan de Posos! hervatten hy, als zulke dingen jemand zeide hier in 't Zuidland, men zou denken, dat dien zegger ons wilde wijs maaken dat wy gelooven moesten, dat dien Schryver zijn schriftenGa naar margenoot* uit zijn selver had, zonder hulp van andere Boeken, dat hier onmoogelijk word gehouden, om dat hier niet nieuws onder de SonneGa naar voetnoot+ ge- | |
[pagina 134]
| |
schied. Uit veele Boeken het beste te konnen kiesen, en dat wel te schikken, word hier in 't Zuidland voor Mannen-werk gehouden. Even gelijk, als wanneer beroemde Schilders, haare Beelden van de Outheid ontleenen, die een bekwaame schikkinge geevende, met een goeden stand en natuurlijk colorijt, in een gereegelde perspective, met een fraye houding en konstige ordonnantieGa naar voetnoot+, dan word zulk een Schilderye gepreesen, en gaat alhier in 't Zuidland voor goed door. Dat al onse Zuidlandsche Geleerden, aan elken Aucteur, die zy geleerd en geleesen hebben, 't geleerde en geleesene weederom zouden geeven, en zulks niet gebruiken mogten, wat zouden zy dan dog voortbrengen? veeltijds slegte zaaken! dan zou het Hollands rijm van VondelGa naar voetnoot+, dat gy gister avond zeide, aan gaanGa naar voetnoot+.
Geleerd en Wijs schijnd een, maar 't kan voor twee verstrekken,
Veel Ongeleerde Wijs, nog meer Geleerde Gekken.
En hier in 't Zuidland bestaat de Geleerdheid by veele menschen,Ga naar margenoot* niet anders als in inbeeldinge, en hovaardye; zulke laaten haar zelf dikwils ontvallen dat zy geleerd zijn, en als het tot de zaake komt, dan is daar niet minder als geleerdheid te huis. Maar het meeste daar hier de wijse Zuidlanders om lacchen, is, dat hier onse Geestelijken, alle Gelooven veragten, en schelden, ja vloeken, en hebben altijd zelfs strijd onder malkander, zy Preeken ons of 't gemeen de vreede aan, en verwerpen die zelf, houdende geduurig oorlog onder malkanderen. Zy zijn gewend, boven alle geloven, op de Heidenen te kyven en te schelden, zeggende, als zy jemand smaad aan willen doen, die of die, is zoo slimGa naar voetnoot+ of Godloos als een Heiden, daar nogtans | |
[pagina 135]
| |
de Heidenen beeter leeven leiden als onse Zuidlanders, en my dunkt, van de Heidenen haalen en hebben wy onse Zuidlandsche wijsheid. Want wy Zuidlanders hebben zeer weinig verstand van ons zelven, en geen andere Boeken, als die wy, door de Schip-breeking op onse kusten bekoomen; daarom heeft den Koning Chamhazi bevoolen, dat men de Jeugd de Heidensche Aucteuren, (die wijser geschreeven hebben, als wy nu konnen doen) niet alleen zal leeren, maar als die tot mannelijke jaaren gekoomen, en Hooge Leeraars in haare Schoolen geworden zijn, en op het verstandigste geoordeelt worden,Ga naar margenoot* dat zy die dan voort zullen leeren aan haare Studenten, om die ook door de Heidensche Schriften, tot hooge wijsheid op te leiden. Ag! zeide ik, onnosele Zuidlanders, in Europa gaat het heel anders toe, daar leeven wy als Christenen behooren te leeven, in liefde, vreede, en eenigheid. Dat is goed zei den Garbon, ik wenschten dat het hier in 't Zuidland meede zoo was; maar God beetert, het is hier al interest, interest, en die sijn tijd niet waar en neemd, die word voor gek verklaard. Elk zoekt sijn voordeel zoo hard als hy kan; openbaar liegen is teegen de Wet, en daarom strafbaar, maar de valsheid en leugens worden met waarheids schijn opgepronkt, en de eenvoudige daar door bedroogen, dit gaat zoo deur als het valt. Ik vraagden, zijn hier ook Kloosters in 't Land, voor de Mannelijke en Vrouwelijke Sexen, die een Geestelijk leeven leiden, als in Europa zijn? Neen, zeide den Garbon, maar wy hebben twee algemeene Kloosters, dat zijn twee Eilanden, eene voor de Mannelijke sexe, dat wort genaamt PoeleGa naar voetnoot+ NemnanGa naar voetnoot+, en dat van de Vrouwelijke sexe Poele WonvureGa naar voetnoot+. Op het eerste mag geen Vrouw, en op 't tweede geen Man koomen, op leevens straffe. Dit zijn twee groote, vrugtbaareGa naar margenoot*, en treffelijkeGa naar voetnoot+ Eilanden, rijk van volk, en worden wel beboud en geregeerd. Beliefd gy de beschryving daar van te hebben in 't Spaans, die hebbe ik. Ik bedankten den Garbon, en wenschten die te copiëren, of uit te schryven, dat hy my vergunde, en behandigde my de volgende Beschryving daar van. | |
[pagina 136]
| |
Beschryvinge van het Eiland NemnanHet Eiland daar zig de ongetroude Mannen op onthouden, word genaamd by ons Poele Nemnan, het leid aan de West-kust van dit ons hoofd Eiland Poele Krinke Kesmes, door een arm van de Zee een uur gaans breed afgescheiden. Het is twintig uuren lang, en elf uuren breed, heeft elf Steeden, en over de twee honderd Dorpen. De Hooft-Stadt hiet als het Eiland Nemnan. Op dit Eiland vertrekken zigGa naar voetnoot+, of worden gesonden, ongetroude Mannen, en Jongelingen, zoo om te leeven, als om te leeren. Zoo een Vaader agt Kinderen had, en die niet konnende voeden, vermag hy ses van de zelve op Poele Nemnan te senden. Of zoo een oud Vryer, of Weedunaar niet wel kan bestaan, en yverig is tot te Studeeren, of een goede konst te leeren, die vervoegd hem op Nemnan, alwaar hy doorGa naar margenoot* neerstigheid en onderwijs, zijn oogmerk kan bereiken. Hier worden de arme gekleed, en elk terstond aan de studie, konsten, handwerken of landbouw &c. gesteld, elk naa zijn bekwaamheid, of tot dat geene het welk de regeering noodigst agt, jeder moet daar doen dat hem belast word, onder goede opsigt. Dus kan elk ruim zijn onderhoud winnen. Niemand mag uit dit Eiland zonder verlof vertrekken, het welk hy voor agt jaaren daar gewoond te hebben, niet bekoomen kan, ook moet hy een proef doen van dat geene waar toe hy hem begeeven heeft. Alle die van Nemnan vertrekken, moeten haar in onse Hoofd-Stad Kesmes koomen aangeeven, en toonen Zeegel en BriefGa naar voetnoot+ vanden Gouverneur van Nemnan; voor deese word haar een Goude of Silvere plaat gegeeven, daar des Konings Waapen op staat, (welk is de Son daar den Engel Baloka in sit) deese plaat is groot of klein, elk naa zijn staat. Wanneer een Persoon zoodaanigen plaat bekoomt, kan hy reisen dit geheele Land door, en word over al met respect ontfangen, en hy mag zijne Functie die hy geleerd heeft, zonder belet te worden, over al oeffenen, hy mag naa sijn eigen zin trouwenGa naar margenoot* met die geen die met hem trouwen wil. In de Hoofd Stadt Nemnan is een zeer vermaarde hooge School, waar men in alle Faculteiten studeerd, welke bestierd word door een | |
[pagina 137]
| |
groot getal zeer vermaarde Professoren, en leeverd daarom ook uit zeer veele treffelijke verstanden. Hier had ook gestudeerd onsen meergenoemden grooten Philosooph Sarabasa, welke de Oudheeden onderzoekende, daar schreef, dat deese Academie aldaar is gestigt voor twaalf duisend seeven honderd en vier-en-vijftig jaren, door den doen ter tijd regeerenden Koning Ram Ram, en volgens desselfs Wet, mag geen Vrouwmensch haar voet op dit Eiland zetten, of word aanstonds met de dood gestraft. Uit dit Eiland krijgen wy jaarlijks veele treffelijke Geleerden, ook deftige Konstenaars van veele Weetenschappen, Konsten, en Ambagten. In deese Academie, is gevonden het lang gesogte Perpetuum MobileGa naar voetnoot+, of een eeuwigduurende beweeging, als ook het regte Oost en WestGa naar voetnoot+. Ook gebruiken de Sterre-kundige aldaar, een zeer uitsteekende gevondene Verrekijkers, daar zy fluks door konnen zien, wat Sterren, Sonnen, of Maanen zijn, welke zelfs ook haare groote en afstand op de Verrekijker aan toonen, netter als de hoogte der SonneGa naar margenoot* haar op een graad-boog laat vinden, men siet daar deur wat in onse Maan te doen is, de Maanen van Jupiter, en Saturnus worden daar door zoo klaar gesien als de uurwijser aan onsen tooren, | |
[pagina 138]
| |
ik seg desselfs Eclipse, met haar toe en afneemen, ziet men zoo net als die van onse Maane. Deese verrekijker is tregters wijse gemaakt. Alle deese, en meer andere voortreffelijke zaaken, moogen op leevens straffe, van niemand gesien, of naagemaakt worden, als alleen van die, die in de Academie zijn en blijven willen, om dat deese groote zaaken buiten ons land niet bekend zouden worden. Daar zijn zeer eerwaardige Geestelijken, schrandere Philosophen, en ervarene Medicijns, &c. Daar houd men zeer sterk staande, dat 'er geen ydel of leedig is. De Philosophen aldaar dit disputeerende, spreeken dan als met een mannelijken grauw! met opgetrokken winkbraauwen, Non datur vacuumGa naar voetnoot+! Ook houden zy staande, dat alle beweeginge door perssingGa naar voetnoot+ geschied. Ik dit dus ver uitgeschreeven hebbende, vraagde my den Garbon, of ik ook eenige beschryving van het Vrouwen-Eiland wilde afschryven? Dat ik met alle beleefdheid verzogt. Als hy my dat overhandigde, vraagde hy my, of ik ook eenige Spaansche, of EuropischeGa naar margenoot* Boeken te Scheep had? Ik antwoorde, jaa, verscheiden Spaansche en Hollandsche, en had nog een deel van Descartes Philosophie | |
[pagina 139]
| |
in 't SpaansGa naar voetnoot+ by my, welk hy te leen verzogt, dog ik vereerde hem dat met een goed herte, waar over hy zeer voldaan was. | |
Beschryvinge van het Vrouwen-Eiland WonvureHet Eiland Wonvure, is door een arm van de Zee, een half uur gaans breed van onse Zuid-kust afgescheiden, zijn gedaante is ovaal, of lankwerpig rond, hebbende de lengte van agtien, en zijn breedte van twaalf uuren gaans, daar op zijn neegen Steeden, en twee honderd en tien Dorpen, alle zeer wel bevolkt, bewoond, en beboud, zijnde een vrugtbaar, dog eenigsints Bergagtig Eiland. De Bosschen verschaffen overvloed van Wild, zoo wel als de Rivieren een meenigte van Vis uitleeveren, dit Eiland leverd alles wat tot des menschen onderhoud en vermaak kan dienen. Geen Mans-persoon mag hier voet aan Land zetten, op straffe des doods. Voor twaalf duisend seeven honderd en ses-en-vijftig jaaren, heeft den Koning Ram Ram deese Wet ingesteld, hy was deGa naar margenoot* twintigste Koning uit de stamme Kitalta, doen regeerende. Dat dit waar is, blijkt uit de Schriften van onsen grooten en wijsen Sarabasa, en word hier geloofd. Op dit Eiland vertrekken haarGa naar voetnoot+, of koomen zoodaanige Weduwen, en Vrysters, welke in tien jaaren niet begeeren te trouwen, maar die door neerstigheid zoo ver zoeken te avançeerenGa naar voetnoot+, zoo in Studien, Weetenschappen, als Konsten, of Ambagten, dat zy naa een tienjaarig verblijf, weeder konnen vertrekken, en bestaan. Ook worden daar veele jonge Meisjes naa toe gesonden, zoo van rijke als armen. De rijke leeren daar voor geld, eeven gelijk als in de Europische Kloosters, al wat een Daame van fatsoen moet weeten. De arme, worden zoo wel als de rijke, eerst Leesen, Schryven, en Reekenen geleerd. Daar naa grooter werdende, leeren zy een Ambagt, tot 's Lands beste; dus leeren zy Metselen, Timmeren, Smeeden, Bakken, Brouwen, Schoenmaaken, Weeven, &c. Als ook veele Konsten, gelijk Schilderen, Goud en Silver-smeeden, &c. Maar zoo 'er ooit een land van AmasoonenGa naar voetnoot+ was, zoo is het, het | |
[pagina 140]
| |
Eiland Wonvure: want hier worden de Meisjes geoeffend in alle Waapenhandelinge, en Krijgskunde; hier leeren zy te Paard rijden,Ga naar margenoot* Waagens mennen, Schermen op een hou en steekGa naar voetnoot+, of met MatGa naar voetnoot+ en FloretGa naar voetnoot+; Schieten in 't WitGa naar voetnoot+, met RoersGa naar voetnoot+, Boogen, en Worp-lançen; hier leeren zy alle oeffeninge in den Oorlog gebruikelijk, in Europa niet bekend, zoo met Slingeren op een haarGa naar voetnoot+, als anders. In de Hoofd-Stadt Wonvure, is een zeer voortreffelijke Academie, daar in zijn zeer vermaarde Vrouwelijke Professoren, welke haare Vrouwelijke Studenten in alle Taalen en Faculteiten onderwijsen, zoo wel als op het Eiland Nemnan. Jaa, hier toonen de Vrouwelijke Sexe, dat haar verstand en bekwaamheid zoo goed is, als dat der Mannen, indien zy opgevoed worden door onderwijsinge, tot Studien, Weetenschappen, Konsten, of Ambagten. Hier zijn de Vrouwelijke Sexen, Theoleganten, Poëten, Musicanten. Hier Studeeren zy in een gesonde Philosophie, maar contrari die van Nemnan, want zy houden staande, met goede en kragtige bewijsen, dat 'er een ydel of leedigheid is, daarom zeggen zy, Datur VacuumGa naar voetnoot+. Ook houden zy staande teegen de Philosophen van Nemnan, dat alle beweegingen niet alleen door perssing geschieden, maar datGa naar margenoot* | |
[pagina 141]
| |
'er eenige beweegingen door suigingeGa naar voetnoot+, andere door trekkinge, andere door voortstootinge en eenige door naasleeping, dat ook een zoort van trekkinge is, geschieden. Zy geloovenGa naar voetnoot+ dat de substantie, van de Lugt, die alle persinge zoude maaken (zoo als men op Nemnan geloofd) nog zoo klaar niet ontdekt is. Zy zeggenGa naar voetnoot+ dat een leedige maage van een zuigend kind of dier, gevuld word met de melk uit zijn Moeders borsten, door het zuigen van het kleintje. Zy bewijsenGa naar voetnoot+ op vaste gronden, dat Menschen en Dieren, die gesond zijn, haar leedemaaten, door trekkinge van zenuwen en peesen, naa haar wille beweegen. | |
[pagina 142]
| |
Door voortstootingeGa naar voetnoot+, zoo als een worm het voorste van zijn lighaam eerst voort stoot, of uit steekt, en zijn agterdeel, door zenutrekking naa hem haald, en hem daar door van de eene plaats op de andere beweegt. Dog deese Vrouwluiden, welke daar Studeeren, zijn meest jong. Daarom zijn 'er ook eenige die haar verkiesinge of geleegentheid niet wel waar en neemen. Dus zeggen zy van veele Geestelijke, Philosophise, en Medicinaale zaaken, dat die zijn als de Oraculen van Apollo, die altijd twijffelachtig waaren, en tweesinsGa naar voetnoot+ konden verstaan worden. Deese Vrouwelijke Professoren, hebben ook heel andere grondenGa naar margenoot* van de Wiskunst, als op Nemnan. Op Nemnan word aan de Mannen de Wiskunst geleerd, uit de fundamentele Boeken van eenen EuclidesGa naar voetnoot+, een ouden Heidenschen Schryver, een Heiden zeg ik, die uit alle goede en verstandige Boeken, welke voor en in sijn tijd, over die materie geschreeven waaren, een kort en zeer geleerd uittreksel maakte. Maar op Wonvure, leerd men nog veel vaster gronden, dat de Wiskunst aldaar niet zoo zeer in figuren, en streeken op 't papier bestaat, (ten zy men de figuren getallen noemd) welke op 't papier alleen plaats hebben (enkeld aangemerkt): maar dat die door Tuigwerk-kunde (MecanigueGa naar voetnoot+) bestaan; dat zy alle zeer vast en klaar demonstreren, niet met streeken op 't papier, maar met lighamen van veel'erlei maaksels &c. Op 't Eiland Nemnan weet men niet zeeker, of men het Weesen der menschelijke Ziele, moet te huis brengen, om gekend te worden, tot de Theoleganten, of tot de Philosophen. De eerste zeggen uit hun geestelijk Boek; een Geest heeft Vleesch nog Been, en de Ziele | |
[pagina 143]
| |
is een Geest. De Philosophen zeggen; de Ziele is een onbepaald Denkend Weesen, dat denkt; en dewijl denken tot de Ziel behoord, zooGa naar margenoot* behoord ook het gevoelen daar toe. Zij stellen daarom vast, dat niets, als de Menschelijke Ziel gevoelen kan, dat daarom, alle Menschen en Dieren Lighamen gevoeleloos zijn, jaa zoo ongevoelig, als een steen of hout. Maar op Wonvure stranden voor twee jaaren een Schip, daar zeer veele Hollandsche en andere Boeken in waaren, die wierden doen voort alle gebragt aan de Academie te Wonvure, wyl zy daar aan vervallen waaren; daar waaren onder andere, veele Philosophen, Anatomisten, Medicinen, &c. StraksGa naar voetnoot+ waaren alle Vrouwen Professoren in de weer. Hier studeerden zy veele nagten over. Noit hadden zy konnen begrijpen, dat een Menschen of Dieren lighaam niet zoude konnen gevoelen. Alle twist-schriften en disputen zijn verboden, dog elk mag sijn eigen gevoelen beschryven, zonder een ander Schryver te noemen, of te weederleggen, 't welk hier een Wet is. Zy schreeven uit een Hollands BoekGa naar voetnoot+ het volgende, en zonden dat naa Nemnan, om van haar beantwoord te worden. Twee dingen maaken een Mensch uit, en dit Godlijk werk, zoo groot en wonderbaar! de Ziel, en 't Lighaam; welke te zaamen, en met den anderen zijn, zonder dat, of de Ziel in 't lighaam is, ofGa naar margenoot* met het zelve vermengd, of vereenigd, naademaal de ziel in 't lighaam niet zijn kan, of zy moest kleinder zijn als 't lijf, om dat het geene ingeslooten is, ten zy het kleinder zy, niet kan ingeslooten worden. Nu het geene kleinder is, hoe klein het ook zy, is lighamelijk: maar men wil, dat de ziel met het lighaam zy vereenigd, 't geen zoo het zoo ware, zou iets met iets vereenigd zijn, tusschen welke geen zoorte van vereeninge kan begreepen worden, en dan ook nog, zoude een ziele vereenigd zijn, zonder dat zy daar van bewust waare. | |
[pagina 144]
| |
Evenwel, om alhier deese twist niet te beslegten, zijnde van te grooten omslag, het zy de ziele vereenigd is met het lighaam, het zyze het niet en is, een Mensch bestaat uit Ziel en Lighaam. Hier geen bescheid op krijgende, schreven zy weeder aan de Professoren van Nemnan, het volgende. Zeer Wijse, Geleerde &c. Wy Vrouwen Professoren op Wonvure, hebben het geluk gehad, dat verscheide Europische Boeken aan ons gekoomen zijn, waar van, uit eene van de zelve, aan U.E. geschreven hebbe, ten einde, zoo U.E. konden, dat te beantwoorden; maar geen bescheid krijgende, gelieven U.E. te weeten, dat ook aan onsGa naar margenoot* gekomen is, het Boek van de HoofdfactieGa naar voetnoot+ der Philosophen, welke met U.E. een gemeene grond heeft; te weeten, dat de Ziel der Menschen alleen denkt, en gevoeld; want zeid hy, dewijl denken tot de Ziel behoord, zoo behoord ook het gevoelen daar toe. Hy bewijst niet dat denken en gevoelen eene zaak is, of ook niet, waarom dat gevoelen tot het denken behoord. Wy wenschten van U.E. hier in onderrigt te zijn. Hier nevens zenden wy ook dat wy daar teegen hebben. Zoo de Ziele een denkend Weesen is, dan heeft zy niet lighamelijks; daar uit volgd, dat zy ook ondeelbaar is, daarom zy ook niet lijden kan, als door denken. Want een onlighamelijk Weesen, dat kan niets doen, nog buiten denken lijden. Daar uit volgt, dat het onverstaanbaar, en onbegrijpelijk is, dat een onlighamelijke, en ondeelbaare Selfstandigheid, als de Ziele is, zou iets konnen doen, gevoelen, of pijne lijden. Het is begrijpelijk, dat denken, en lijden, of gevoelen, zijn byzondere en afgescheiden zaaken, doeningen, of lijdingen, en elk heeft een bysonder begin, en verscheiden onderwerp. De Ziele denkt, het Lighaam gevoeld en lijd, zoo lange zy vereend zijn. Eenige zeggen, dat de ziele kan oordeelen, waar, of op wat plaats,Ga naar margenoot* het lighaam gevoeld of pijne lijd. Maar hoe zy in haar oordeel dikwils bedrogen zijn, is kenbaar. | |
[pagina 145]
| |
Daarom behoord het denken tot de Ziele, en het gevoelen, lijdingen, of pijne tot het Lighaam, naa het gevoelen van treffelijke Medicijns en ChirurgijnsGa naar voetnoot+. Want het Lighaam heeft niet Ziel-agtigs, daarom kan het niet denken; maar doen en lijden is het eigen, zoo lang het met de Ziel, dat is, met het leeven vereenigd is; want een onbezield lighaam is dood, en kan dan niets doen, of het moet bezield, dat is, leevend zijn. Zoo ook een onlighamelijk Weesen, dat kan niets doen, ten zy het met een lighaam vereenigd is. Maar zy konnen beide lijden, zoo wel vereenigd als gescheiden; dog met dit onderscheid, dat het Lighaam zonder Ziel of leeven, geen pijn, maar wel verandering lijd, op veel'erlei wijse. Dog met een ziel of leeven vereenigd, dan lijd het alles, wat wy bevinden te lijden. Dus lijd het bezield of leevend lighaam, door doen, en aangedaan te worden. Hoe het eene lighaam op het andere werkt, is wel te begrijpen. Maar hoe een onlighaamelijke ziele op ons lighaam zou konnen werken, of lighaamen op onlighaamelijke geesten, is zooGa naar margenoot* bevattelijk niet, immers zeer duister om te begrijpen. Zoo lang de Ziele met het lighaam vereenigd is, gevoeld zy geen pijneGa naar voetnoot+, maar het lighaam lydet: dan kan ook de ziele, zonder welgestelde lighaamelijke werktuigen (organa) niet wel denken, zoo als het blijkt in Kinderen, Gekken, en oude Luiden. Jaa zelf een goede Ziel, met goede werktuigen, te zaamen gevoegt, en wel konnende denken, dan konnen nog de Organa of werktuigen, waar door de Ziel haar bedienendeGa naar voetnoot+, denkt, en denken moet, met een weinig lighaamelijke wijn, of sterken drank, zoodaanig ontsteld worden, dat de onlighaamelijke ziele (wiens Weeten alleen denken is) niet wel denken kan, dit blijkt in dronken Menschen Sonne-klaarGa naar voetnoot+. | |
[pagina 146]
| |
Hier uit blijkt, dat de pijne niet bestaat in een droevige gedagte van de ZieleGa naar voetnoot+; maar, dat de pijn is, een ongemakkelijke, of moeyelijke voelinge des lighaams, ontstaande door het rekken der Zenu-draadenGa naar voetnoot+. Hier by lieten zy het voor dit maal blijven, zoo om de Mannelijke Philosophen op Nemnan niet al te moeyelijk te vallen, als ook om dat zy dagten dat haar beroep haar ander werk verschaften, en zy met iets geleerds nog moesten besig zijn, en hunne bekoomene BoekenGa naar margenoot* wel naa sien. Wanneer op zeekeren tijd al de Vrouwen Professoren vergaaderd waaren, om de gesegde bekoomene Boeken naa te zien, wierden haar door de Gouverneurse van Wonvure bevolen, alle de Titulblaaden uit de Boeken te scheuren, en te verbranden; niet tot veragtinge der Schryvers, want zy bekennen, dat zy alle haare weetenschappen, uit Boeken van braave Mannen hebben: maar het is om de Schryvers niet moeijelijk te maaken, wanneer men haar çiteert, of iets van haar uitschrijft, en dan niet prompt by haare woorden en meiningen blijft: zy gebruiken de Boeken zoo veel zy in haar kraam te passe koomen, zy doen daar af, of toe, naa haar welgevallen. Wanneer nu al de Tijtul-blaaden van de Boeken waaren afgedaan, begon een oude aansienelijke Professoresse, in de Mediçijnen, welke veele ervaarendheid, en agting had, op staande, al lacchende te zeggen; zeer waarde Meede-arbeidsters in de Mediçijnen, die van Nemnan, (gelijk gy weet) hebben altijd groot opgegeeven, dat het Zuur in 't menschen lighaam zoo zondigde, dat alle Ziekten uit zuur bestonden, of, dat zuur, de oorspronkelijke oorzaak van alle ziektenGa naar voetnoot+ was, jaa dat als een doodelijk vergift aangemerkt, elk verbodenGa naar margenoot* wierd. Daar zy nogtans de menschen niet veiliger nog rasser geneesen als wy doen. Dog de Wereld wil, en begeerd altijd wat nieus, dit was zoo, is nog zoo, en zal zoo blijven. De Wereld wil bedroogen zijnGa naar voetnoot+. Hier heb ik een Boek, van een ManGa naar voetnoot+ geschreven, welke onvergelij- | |
[pagina 147]
| |
kelijke vergrootglasen heeft; waar door hy bijnaa de kleinste geschaapene dingen, als voor sijn ooge ziet. Deese ontdekkingen heeft hy geschreeven door Brieven, aan voortreffelijke Societeiten, en deftige Mannen; en is dit Boek een vergaaderinge van zoodaanige Brieven. Hoort toe. Dat 'er Zuur in onse maagen en dermen zijn, heb ik konnen begrijpen; maar noit toe gestaan dat 'er zuur onder ons bloed was. Wy zullen eerst zien wat sijne Brieven daar van inhouden, en die dan met onse bedenkingen daar over naa Nemnan zenden, om het Mannelijk advijs daar over in te neemen. Zy het Boek opslaande, begon te leesen een BriefGa naar voetnoot+, uit Holland geschreeven 1681. den 4. November, waar in dit volgende staat. Ik zag dierkens in den aftrek, elk twee honderd-maal kleinderGa naar margenoot* als een globule van ons bloed, en in de groote van een grof zandGa naar voetnoot+, meer dan duisend leevendige dierkens, van drie à vier zoorten. Eenige dit hoorende, zouden haar nu wel konnen inbeelden, dat deese dierkens om haar uitsteekende kleinheid, wel zouden konnen overgaan tot in ons bloed: maar ik beeld my in, dat die vaten (die de materie, waar uit het bloed, vet &c. gemaakt word, en over neemen) zoo klein zijn, of door zulke naauwe passagien moeten passeeren, dat by aldien zoo een klein Dierken gedivideerdGa naar voetnoot+ was in meer dan duisend deelen, egter om desselfs groote niet en zoude konnen passeeren. Hier is een ander BriefGa naar voetnoot+, geschreven 1684. den 15. Juli. Daar in is 't volgende. Uit deese Observatien ben ik nu in mijn gevoelen versterkt, dat ik | |
[pagina 148]
| |
zeederd eenigen tijd gehad heb; te weeten, dat zeer veele subtijle scherpe Zout-deelen, die in verscheiden vogten zijn, wanneer de zelve in onse Mage koomen, en aldaar zoodaanig koomen te stremmen, dat daar van de zelve gants geene, ofte weinige, tot het bloed ofte andere deelen van ons Lighaam over gaan. Want zoo het waar was, dat eenige zoute deelen, die in de Wijnen of Azijnen zijn, in de Maag niet te zaamen stremden, ofte van figuur veranderden, ik beelde my zeekerlijk in, dat die in onse bloed- en andere vaten, een onlijdelijkeGa naar margenoot* prikkelinge, steekinge, jaa de dood zoude veroorzaaken, en dat ik de zelve, in de eene of de andere tijd, wel in 't zweet, bloed, of urine zou gesien hebben. Nog vorder in den zelven brief. En gelijk ik hier te vooren gezeid heb, dat ik zout-deelen, van ons gemeen zout koom te te zien, die meer dan duisend milioenen kleinder zijn, dan een zand, en egter een nette vier-zijdige figuur hebben, dat deese uitsteekende kleine zout-deelen, uit onse Maag of dermen, tot ons bloed en andere deelen van ons Lighaam niet konnen over gaan, of zoo een klein deeltjen zout, moet nog in een onbegrijpelijk getal van kleinder deeltjes gedeeld worden. Nog een briefGa naar voetnoot+, geschreeven 1685. den 12. October. Ik stelle dan vast, dat de substantie, die in de Maag en in de dermen is, zoo veel verschild van de substantie die in de Melkvaten is, als Waater en Wijn; of anders, gelijk wy geen melk konnen noemen, als een weinig meel met waater gemengd, en daar door wit is, zoo min konnen wy de witagtige stoffe die in de maag en darmen is, melk noemen: want ik beeld my zelven in, dat zoo onmoogelijk, als een lighaam zoo groot als een duiven-ey, door een geheel fijne zeef kan gaan, ten zy het zelve alvoorens gedeeld is in veel deelen, dat zoo min, een doorschijnende globule of deeltje, dat een deel isGa naar margenoot* van het geene de bovengestelde witagtige stoffe maakt, kan door gaan tot de Melk-bloed- of Water-vaten, alzoo de zelve globulen zoo groot zijn, by vergelijkinge van de membrane der gezeide vaten, die deese sloffe zouden moeien over neemen, als een duyven ey by de gaatjes van een fijne zeef, zoo dat zoodaanigen enkelde globule, | |
[pagina 149]
| |
eer die kan overgaan in de vaten, naa proportie van het ey, teegen de fijne gaatjes van de zeef, alvoorens zoo meenigmaal zoude moeten gedivideerd worden, &c. Op dit fundament, zal ik een Brief by geleegendheid aan die van Nemnan zenden, waar in ik mijn gevoelen van het Zuur en sijne werkingen, haar zal bekend maaken; te weeten, dat ik geloof op zeer vaste gronden, dat onder ons menschen-bloed, geen proefbaar zuur is. Ook, dat het zuurGa naar voetnoot+, dat wy door onsen mond nuttigen, niet in ons bloed komen kan; ook dat het zout in ons lighaam, het zuur zoo niet inslurpt of opdrinkt, als die van Nemnan geschreven hebben. Dit, en hoe het lighaam gevoeld, zal ik aan haar by geleegendheid, als iets fraais toezenden, en haar mijn gevoelen daar in aantoonen. Dit was het dat den Garbon my behandigde van het Eiland Wonvure. Ik dit dus verre uitgeschreven hebbende, verzogt van hem eenigeGa naar margenoot* Spreuken, zoo hy my beloofd had, raakende haaren Godsdienst, om die ook uit te schryven. Hy had de goedheid, van my de volgende ter hand te stellen; zeggende, daar hebt gy een gedeelte, ik zal u by geleegendheid meerder behandigen, deese zijn zoo als onse Priesters die hebben uitgetrokken, uit verscheiden boeken, met een Zuidlandsche stijl. | |
[pagina 150]
| |
Eenige Spreuken, Rakende den Gods-dienstGa naar voetnoot+, in een gedeelte van het Zuyd-Land, Op het Eiland Poele Krinke KesmesGods-dienst, is als een zeekere zoorte van regeering, zy is om de zeeden der Menschen te beeteren, om de gehoorsaamheid der gemeeneGa naar voetnoot+ te bevorderen, en regt aan malkanderen te doen. De opvoeding geeft elk Mensch zijn Gods-dienst, zoo verscheiden als de Taalen. Het belang, en vreese maakten in overoude tijden verscheiden Godheeden, en Gods diensten, Numa PompiliusGa naar voetnoot+ was een van de Instelders. Het beginsel van eigen behoudenisse was de eerste grond-steen,Ga naar margenoot* van een algemeen verbond tusschen Menschen, teegens andere Menschen, Dieren, Zaisoenen, &c. De Wet is noodzaakelijk om naa de reeden te leven. Veele Geestelijke veragten alle zaaken, die met haar gevoelens | |
[pagina 151]
| |
verschillen, zy noemen al dat haar teegenspreekt verçieringen, of ketterijen, en zoo worden de meeste Gods-diensten, ofte Geloofsgevoelens staande gehouden, door voor-oordeelen, ofte om profijt. De Weereld is omtrent de Gods-dienst verdeeld, dit baard lasteringen, vervolgingen, moorden &c. om dat zy in gevoelens verschillen, daarom bespot de eene Gods-dienst de andere, als een belacchelijke zaak, die onwaar is: elk beroept hem op zijn Wetboek, dat een andere gesindheid gelooft vol grollen te zijn, zoo verschillen de gevoelens en oordeelen der Menschen, door opvoedinge te weege gebragt, want alle geslagten houden haar Gods-dienst met groote drift staande, zy prijsen deselve elk aan, met veragtinge, en versmaadinge van andere. Men vind in alle plaatsenGa naar voetnoot+ Menschen die belijdenisse van de eene of andere Gods-dienst doen, en Goddelijke eere aan een, of meer Opper-Weesens bewijsen, naa dat zy opgevoed en onderweesen zijn:Ga naar margenoot* daarom is de Gods-dienst een uitwerkinge van de opvoedinge, en onderwijsinge, daar door zijn zoo veele verçieringen onder de Goddelijke waarheeden vermengt; want de politieGa naar voetnoot+, heeft verscheiden manieren van aanbiddinge uitgevonden, schrijvende elk Volk een | |
[pagina 152]
| |
model voor, het geene best met haare geneegentheeden (om het vereischte oogmerk te bereiken) over een kwam, daarom hebben bijnaa alle Volkeren der Aarde vast gestelt, eenige plegtigheeden, omtrent haare aanbiddinge. Maar de meeste Menschen, vermeerderen haar verstand met de jaaren, behalven in de Gods-dienst, waar in zy zoo blijven, door haar voor-oordeelen, in de opvoedinge ingezoogen. De Wijsheid van God is zeer duister in veele menschen, en Gods Openbaaringen zijn raadselen, die elk niet kan verstaan; want de verklaarders der Gods-dienst, voornaamelijk die der Propheten, zeilen niet altijd op eene hoogte, elke secte hoe strijdig teegen malkanderen, konnen de Schriftuure zoodanig uitleggen, dat de zelve aan elks opinie gunstig is, daarom bewijst de Schriftuure niets met zeekerheid, aan onpartijdingen. De Gods-dienst is in ontelbaare secten verdeeld, elk roemd dat hyGa naar margenoot* de eenige opregte Wetten van God heeft; daar in teegendeel, weinig opregte Godvrugtigheid is, veele menschen ruinerenGa naar voetnoot+ malkanderen, en danken God wanneer 't gedaan is, over het kwaad dat zy bedreeven hebben. Zulke een Religie is de beste, waarin men minst gevaar lijd van tot onordentlijkheden te vervallen; dog die geene, welke een inwendige Wetgeever gehoorsaamen, doen best, want die leert goed te doen, en in liefde met alle menschen te leeven. Het voornaamste der Gods-dienstGa naar voetnoot+, wil dat men God vreest, de Overigheid diend, sijn Ouders eerd en gehoorsaam zijn, sijn Vrienden bemind, en alle menschen regt doet. Een mensch moet leeven naa de gaaven van sijn vernuft, de zuiverheid sijns geweetens, en opregtigheid sijns gemoeds, die God naa sijn uitterste vermoogen bemind, en elken dag sijns leevens als den laatsten aanmerkt; die sterft een vroom Man: en elk die wel sterft, kan van de Gelukzaligheid niet berooft worden. Wie al denkende wil weeten, wat ons naa onse dood gebeuren zal, die bevind hem als in een groote woeste Wildernisse, daar hem verscheiden Leits-lieden ontmoeten, waar van de eene segt dit is de weg,Ga naar margenoot* | |
[pagina 153]
| |
den tweeden deese, een derden een anderen: dus in haar berigt verschillende, weet men niet op wien te betrouwen; wat kan iemand van de Helle zeggen, daar niemand oyt geweest is. De Gods-geleerden doenGa naar voetnoot+ wonderbaare en schroomlijkeGa naar voetnoot+ verhaalingen van de Helle, terwijle zy, of wy, niet weeten, wat, of waar de Helle is, of op welke manier de Godlosen daar zullen gestraft worden; want den staat der verhuisde zielen is voor ons stervelingen verborgen, om dat het climaat daar de zaalige of verdoemde huis houden, ons onbekend is; als ook op wat wijse, en waar men daar geplaatst word. Zoo ook van den Heemel, daar de God-geleerden onuitspreekelijke vreugden en volmaaktheeden van vertellen, terwijle zy zoo wel als de gemeene, die reise daarwaarts zoeken uit te stellen. In de Gods-dienst, is groote schijn van waarheid en valschheid; dog zy heeft groote invloeyingen op des menschen Zeeden; daarom, de glimp van Gods-dienst, vermag alles op geringe verstanden, en is daarom veeltijds een dekmantel van veele bedriegeryen en schelmstukken. Wagt u voor FiguurmaakersGa naar voetnoot+ in 't stuk van Religie, van wat zoorte zy ook zijn; veele gaan ter Kerken, om door Gods-dienstige schijn-heiligheedenGa naar margenoot* de menschen te bedriegen, dat zijn regte Afgodendienaars; want de Afgoderije heeft geen beeter fondament als leugens, en konst-greepen, zulke zijn Gods-dienstige bedriegers, verstandige Vroed-vrouwen van faabulenGa naar voetnoot+; veele ontstellen haar herssenen met Sotternijen. Een andere soort, die geduurende hun leven struikelen in onbekende weegen, om den weg naa den Hemel te zoeken, terwijl zy anders niet vinden dan een Paradijs van Sotten. De Gods-dienst is het laatste Plegt-anker, dat veeltijts word uitgeworpen in den ouderdom, als de vermaaken des jeugds voorby zijn, en de kwaade Fortuin tegenwoordig is; daar zijn meer volmaakte Sondaars als volmaakte Heiligen. | |
[pagina 154]
| |
Weest zonder veinsen Gods-dienstig in u geloofs-oeffeningen, dog zijt niet al te Gods-dienstig, nog te yverig in Gods-dienstige zaaken. In de Gods-dienst wagt u van woorden die u zelven geen profijt, nogte anderen eenigen dienst konnen doen. Alle Natien hebben een yver voor haaren Gods-dienst, het is niet betaamelijk nog voorsigtig, wijslijk, nog Staatkundig, om met een Gods-dienst in een ander land, daar men woond, of is, te spottenGa naar margenoot*; want Moses zegtGa naar voetnoot+, gy zult de Goden der Natien daar gy woonen zult, niet lasteren. Alhoewel elk een in Gods-dienstige of Philosophise zaaken een vrye keur behoorde te hebben. De Phisiognomia des geloofs, is oneindig, daarom, niet de konst maakt een God, maar den aanbidder; bid God maar om zoo veel verstand dat gy u zelf wel kond bestieren, dan doet gy wel. Doet u Gods-dienst in 't stille buiten roem; want by God geeven stilswijgende beloften, en zagte mompelingen, zulk een geluid als de grootste stemme; want wie kan de genaade van God vangen, in strikken van een konstige taal. Veele zotten roemen God te kennen: maar hoe konnen wy de Natuur van Gods Weesen, het geen zoo ver boven het bereik van ons verstand is, begrijpen en uiten, of aan andere bekend maaken; daarom behoord menGa naar voetnoot+ van God niet te spreeken, minder van hem te disputeeren, maar hem alleen aanbidden: want wy Menschen konnen niet van een onbegrijpelijke zaak spreeken, of wy moeten zeer verschillen, en ten eenemaal strijdige gevoelens hebben, om dat wy daar van niet konnen spreeken als by gissinge, en dus kan het wel nieusgierigheid maar geen reeden voldoen, daarom is hy zot, die vanGa naar margenoot* de onbegrijpelijke Goddelijke Volmaaktheid het onderwerp van menschelijke redeneeringen maakt. God is een volmaakt Weesen. Hoe een Weesen volmaakter is, hoe het minder vreemde hulp in sijn doeningen van noden heeft. Een Algemeen Weesen, moet op een algemeene wijse werken. En, om tot God te komen, moet men denken, dat men niet weesen kan, zonder begonnen te hebben; dan moet men opklimmen tot een | |
[pagina 155]
| |
Eerste Weesen, het welk geen begin heeft gehad, dat God is, die dan den Oorspronk van my, mijns gelijken, en andere zy. Opregte Gods-dienst leerd, een Opperste God aan te bidden, de onstervelijkheid der Ziele, en Opstandinge te geloven, en goede Werken te doen. Aanmerkelijk is het, dat de Gods-dienst zelden veranderd word, in oudeGa naar voetnoot+, en door verstaanbare reeden; maar meermaals door scherpte van geweer, of dringende perssingenGa naar voetnoot+ van Dragonders, welke toonen, dat de Gods-dienst moet in de Regeeringe, en niet de Regeering in de Gods-dienst weesen; maar die God roemen, en Hem niet gehoorzaamen, maaken haar gelove leugenagtig. God heeftGa naar margenoot* noit van den mensch begeerd, het geen hy voorzag dat hy niet zoude konnen volbrengenGa naar voetnoot+. De naam van Religie blijft onder gantsch twistige gevoelens, welke malkander verdoemen, die naa 't begrijp der Geestelijke, aan-neemelijk, of verwerpelijk, zoo ook voor de ooren des toe-hoorders zijn; dog de eerste en laatste zijn niet alle eeven wijs. In de Gods-dienst, is zoo wel als in de Politie in 't gebruik, dat men den eenen verveerd maakt met een Bullebak, den anderen een Popjen in de hand geeft om meede te speelen. Dit doen de verstandige Regeerders, op verscheiden tijden, ook wel aan een en de zelve Persoonen: Maar zy mijden en schuwen alle tweedragt in de Religie, om dat die veeltijds scheuring in de Politique mantel maakt. Want de uitterlijke Religien worden goed, en kwaad gekeurd, naa het interest en passien der menschen. Daarom is het beeter, stille te twijffelen aan de verborgendheeden, als te twisten over het onzeekere. | |
[pagina 156]
| |
Spreuken van de Opvoedinge,Ga naar margenoot* Die aan den Garbon gezonden waren van de Vrouwen op WonvureDe Opvoedinge geeft aan een Mensch het meeste van al dat goed of kwaad, fraai of lelijk is; elk is aan de zelve verpligt. Het Gelove, en de ReedenGa naar voetnoot+. Zy maakt ons woest en wild als een wild dier, of ook eenvoudig als een duif. Zy geeft zulke kragtige indrukken, dat het onmogelijk is, zig van de vooroordeelen te ontslaan: of van het bygelove, dat men in sijne kindsheid geleerd, en met onse Opvoedinge als ingesogen heeft. Onse meeste dwalingen zuigen wy met onse Moeders melk in, en dit geschied veeltijds in ons aan onuittrekkelijke wortelen, door de OpvoedingGa naar voetnoot+. Daar is byna niets kragtig genoeg, om die indrukselen onser jonge jaaren te veranderen: of de Zeeden, in dewelke wy van onse kindsheid zijn Opgevoed te vervreemden: jaa de kragt van Gelove en Gods-dienst is elk aan sijne Opvoedinge schuldig. De Opvoedinge maakt alle menschen partijdig, en de dwalingen des geloofs moet men aan de zelve wijten. Wy gebruiken de vooroordeelen onser Opvoeding door gewoonte,Ga naar margenoot* en de gevoelens in onse kindsheid ontfangen, hangen wy aan met een partijdige herdnekkigheidGa naar voetnoot+. De meeste menschen staan op 't poinct van haar vooroordeelen en de kragt van haar Opvoedinge; want zy leeven na haar vooroordeelen, driften, hoedaanigheden, en genegendheden. Daar zijn 'er die de vooroordelen zoodaanige inbeeldingen verschaffen, dat zy een man, om eene reeden in een blad, met haar gevoelens strijdig, niet alleen sijn geheel Boek zullen doemen, maar den Schryver voor enkel gek houden. | |
[pagina 157]
| |
Wy volgen byna altijd de Voorschriften onser Opvoeding, om dat wy de meeste opinien ontfangen in onse jonkheid als onweetende, en wy blyven byna alle daar aan gekluisterd tot aan onse dood, daarom is het zeer swaar, jaa byna onmogelijk, om sonder vooroordeelen te konnen oordelen, hoe hoe veele ook elk pogt en swetst. Door de Opvoedinge worteld de gewoonte zoo wonderlijk in ons, dat zy veele vervoerd, door gedagten, mond en pen, tot ontelbare wanbedryven. Het zijn als konstig gemaakte vleugelen, welke de Ouders aan de kinderen geeven, door de Opvoeding, gewoonte en practijk.
De Opvoedinge, en goede Onderwijsinge der Jeugd,
Is de Bron en Wortel van Eerlijkheid en Deugd.
Die geene die zorge draagen voor het vergaderen van Schatten, enGa naar margenoot* niet voor de Opvoedinge haarer kinderen, welke de zelve schatten moeten erven, dat zijn sotten. Kwade Ouders zijn de Kinderen kwade raadsluiden, en voorgangers tot boosheid; daar en teegen zijn goede Ouders haar kinders als Spiegels, om in alle deugden na te volgen. Kwade Opvoedinge, is meest alle kwaad te wijten. Maar goede Opvoeding, wel gemaniertheid des leevens, en een schrandere geest, bekomt men veeltijds door goede onderwijsinge en oeffeningen. Want men doet door Opvoedinge met goed onderwijs, een klein kind groote kantenGa naar voetnoot+ zeer ras en als by de tast werken; dat een geleerden Philosooph niet naa kan doen, maar daar over wel praaten, dat het werkend kind niet verstaan kan, maar het werkt. Ouders moeten haare Kinders aan zoodaanige Meesters overgeeven, welke verstandig, deugdig, neerstig, en ervaren zijn, het moedigd den Meester en den Discipel aan, als de onderwijsingen wel begreepenGa naar margenoot* worden. Een goede Opvoedinge der Kinderen, is de grondvest der Borgerye, en het wel-wesen van Landen en Staaten. Natuurlijk, is den mensch als een ander dier, want hy word ook | |
[pagina 158]
| |
Sot geboren, hy is ook wild als een Beest; en het zoude doodlijk weesen van sijne vryheid beroofd te zijn, indien de Opvoedinge het niet verbeeterde. Want, de natuur die prikkeld ons tot vryheid, maar de Opvoedinge houd ons in onse pligt, om dat de Leermeesters der Jeugd, een zeekere magt hebben over de Sterren haarer geboorte. De eerste beginselen van het menschelijk verstand zijn alle valsch, om dat zy de meeste menschen verblinden, en schieten wortelen door de Opvoeding. Daar door bedrijven de menschen duisend zaaken, zonder te weeten wat zy doen; de meeste volgen haar Vaderen voetstappen, zonder te onderzoeken of zy wel of kwalijk doen: Gewoonte en Opvoeding, hebben de Reeden byna van den Aardbodem gebannen. Om de Waarheid te ontdekken, moet men de overleveringe der Vaderen in twijffel trekken; dan de beginselen waar in wy opgevoed zijn onderzoeken, en alzoo de ingekankerde wangevoelens onserGa naar margenoot* Opvoedinge, door den drang van gesonde reedenen in onse bedaagdheidGa naar voetnoot+ uit schrabben. Want, het is zoo prijslijk, de goede gewoontens aan te neemen, en te volgen, als de kwade te verwerpen. Maar de gewoontens veroorzaaken kwade indrukkingen ontrent de hardnekkige. De Opvoedinge overtreft de Natuur. Berispingen in de Opvoeding geven de beste indrukken, wanneer zy geschieden met zagtsinnigheid en zeedigheid, dog zy moeten op geen valsche gronden gegrond zijn. De Jeugd is tot studie en arbeid bekwaamst, te meer, als men haar kan doen begrijpen, dat het Voorjaar en Soomer onses leevens, meest doorgebragt word in dwalingen, onweetenheid, en ydelheid, en dat men daarom voor de Winter des Ouderdoms, een voorraad van verstand en deugd moet op leggen. Op de aankoomelingen, werken oeffenende Voorbeelden, beeter als de beste onderwijsingen. Want een ExemplaarGa naar voetnoot+ leeven gaat voor redeneeren, preeken, en schryven. Den omgang van brave menschen is den adem der Ziele. | |
[pagina 159]
| |
De Opvoedinge kan de gaven van de Natuur tot haar hoogste volmaaktheid brengen. |
|