Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermdDerde hoofdstukGa naar margenoot*Reedeneering van den Reyziger met zijn ouden Vriend over de ontdekking van 't Zuidland. Trekt weer naar Spanjen, en van daar | |
[pagina 101]
| |
weer naar Holland. Komt tot Amsterdam, en ontbied de Meester: beziet het Texel, en redeneering daar over. Stellingen weegens de Texelstroom aan de Regeering gepresenteerd. Vertrekt weer naar Spanjen, en verder naar Kartagena, Porto Bello, en Panama. Trekt naar de Philippijnen: lijden zwaare storm, en koomen aan 't Zuidland.
Onse redeneering van het Scheurbuik afgebrooken hebbende, en weeder tot die van 't Zuidland overgebragt, was mijn vraag aan mijn Vriend, wat gedagten hy had van de reise van de Vlaamink, weegens de ontdekkinge van 't Zuidland? Hy antwoorde, my dunkt dat de Vlaamink het verwagten van sijne Reeders niet zal konnen beantwoorden, en dat de Hollanders zoo weinig van hem te verwagten hebben, als de Engelsen van haaren DampierGa naar voetnoot+. Ik vraagde de reeden waarom? Hy antwoorde, voor 't eerste zijn deese togten om 't Zuidland te ontdekken, niet wel na mijn dunkenGa naar margenoot* aangeleid, en daar 't fundament niet goed en is, wat kan men van den opbouw verwagten? Voor 't tweede, hebben de Engelsen en Hollanders misgetast, in 't verkiesen van Mannen om deese ontdekkinge te doen. Hoe! misgetast zeide ik? het zijn immers zulke braaveGa naar voetnoot+ Zeeluiden als men zou moogen vinden. Dat is zonder teegenzeggen waar zeide mijn Vriend, en hoe zy beeter Zee-luiden zijn, die haar jeugd en vorderGa naar voetnoot+ tijd by der Zee met goede opmerkinge versleeten hebben, zoo veel te onbekwaamer oordeele ik haar om Landen inwendig te konnen ontdekken. Ik vraagde waarom? Hy antwoorde, ik zal u mijn gedagten daar van zeggen, en u toonen, dat het inwendig Land ontdekken, met de Zeemanschap niets gemeen heeft. Ziet, alle weetenschappen hebben zeekere grond-beginsels welke yemand eerst moet kennen, eer hy zig behoorde te vermeeten, die te behandelen, ofte aan anderen voor te stellen, en daar toe (om dat wel te doen) word vereischt de Natuire, de Onderwijzinge, de oeffeninge, en dan nog tijd. Eerst zal ik u zeggen wat een goed Zee-man is, die een Schip als Opperhoofd commandeerd. Zulk eenen is, die met goede opmerkinge van der jeugd af gevaaren, de Stuurmanschap geleerd, hetGa naar margenoot* Schip en volk wel gade geslaagen heeft, die nu buiten dronkenschap | |
[pagina 102]
| |
en korselheidGa naar voetnoot+ zijn dingen wel doet, en dan het voordeel van sijne Reeders wel in agt neemt. Alle deese hoedaanigheeden in een Zeeman alleen zijnde, is vry welGa naar voetnoot+, en zulke zijn van d'alderbeste zoorte, en daar staan de beide genoemde voor geboekt. Nu moet ik u nog zeggen waar zulke alderbeste Zee-luiden bekwaam toe zijn, of wat zy konnen doen. Ziet mijn Vrind, gy moet een commandeerend goed Zee-man in zijn Schip aanmerken, byna als een goed Ingenieur in een beleegerde Stadt, zijn doen is, dat hy alle uitwendige rampen voorkoome, of weere zoo veele hem doenlijk is. Zeer dikwils zal een oud bevaaren goed Zee-man een storm voorsienGa naar voetnoot+, of zoo hem die al te haastig overvalt, kan hy knapGa naar voetnoot+ goede ordre stellen tot Scheeps beste, hy zal voorsigtig zijn in 't aandoen van vreemde kusten, zoo door geduurig te laaten peilen, als wel op de nabyheid der stranden, en diens steilte of vlakte gaade te slaan. Hy zal altijd op de brandingen letten, en zoo wel op de vasteGa naar voetnoot+, als op de Zee- en Land-winden agt geeven. Hy zal de bekwaamheid der gronden zoo wel als de strand, of geleegend-Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 103]
| |
heidGa naar voetnoot+ der bayen, havens, en rivieren aanmerken. Hy zal niet zonderlingsGa naar voetnoot+ onderneemen, als met overleg en raad van sijne Officieren. Hy zal het Schip brengen aan zulk een kust als sijn Reeders hem belast hebben. Voorts dat hy onderweegen geduurende de reis goede ordre stelle op 't regeeren van 't Scheeps-volk, en goede opzigt doet neemen op alle Victuali, Amonitie en KoopmanschappenGa naar voetnoot+, eindelijk dat hy hem als een Vader over het Scheeps-huisgesin gedraagd.Ga naar voetnoot+ Hier heb ik nu gezegt, alle, ofte de meeste goede hoedaanigheeden van een goed Zee-man. Maar een Land inwendig te ontdekken, hangt (als gezegt heb) niet af van de Zeemanschap, want dat heeft geheele andere gronden en fundamenten. Dat zou zulk een man als den ouden Heer Vander Stel,Ga naar voetnoot+ Gouverneur aan de Kaap, beeter konnen uitvoeren als een Zeeman; hy gaf daar proeven van als hy het Land der Kaffers inwendig wilde ontdekken. Want hy het land vry ver ingetrokken zijnde, wierd hem door | |
[pagina 104]
| |
sijn Tolken gezegt, dat hy hem ter dood moest bereiden, alzoo 'er twee der aldervermaarste toovenaars naa hem toe kwaamen, om hem dood te tooveren. Hy liet de twee swarte tovenaars by hem koomen, liet haar doorGa naar margenoot* zijn tolken vraagen, of zy tovenaars waaren? het antwoord was jaaGa naar voetnoot+. Hy vraagde haar voorts of zy wel waater konden doen branden, en dan vuir drinken? en zy antwoorden neen. Hy liet hem straksGa naar voetnoot+ een glas Brandewijn geeven, en stak 'er de brand in, en dronk het op. De heeren Toovenaars dat ziende (en geen Brandewijn kennende) pakten haar biesen, en gingen voort. Op een ander tijd als een zeer groote meenigte Swarten uit nieusgierigheid, hem en sijn bagagie te naa kwaamen, liet hy haar zeggen, dat hy een God was, en by aldien de Swarten niet agterwaarts deinsden, hy de geheele Wereld zou verbranden. Hy deed een ring bossekruidGa naar voetnoot+ om sijn bagagie en Volk stroyen, en stak 'er de brand in. De Neegers dat ziende, gingen op 't rekkenGa naar voetnoot+, en zonden straks twee aansienlijke Neegers als in Ambassade aan de Heer Vander Stel, hem biddende in de naame des Volks, dat hy de Weereld wilde verschoonen, en niet verbranden, en dat zy hem vorder baaden dat hy haar Land beliefde te verlaaten. Hier kwam Vander Stel geen Zee-manschap, maar verstand en studie te pas. Wy zouden hier verder over gesprooken hebben, maar wierdenGa naar margenoot* belet door 't koomen van eenige Vrinden. Wy braaken onse reedenen af en gingen wat wandelen. Mijn Vriend vertrok na twee daagen van Amsterdam naa sijn huis, en ik naa twaalf daagen naar Spanjen. Ik tot Sivilien koomende, was onse beste Komtoir-knegt overleeden, ik moest op 't Komtoir voort sijn plaats bekleeden. Naa omtrent vijf vierendeel jaars, wierd mijn Patroon weer een bekwaam Persoon aangediend, dien hy met mijn goedvinden aan nam. Nu kreeg ik wat ruimer tijd, om op mijn aanstaande reis te denken. Mijn beide Patroonen en ik, kwaamen over een, dat ik in 't jaar 1698. weer met de Gallioenen naar Porto Bello, en van daar over land naa Panama zoude reisen, en indien ik lust had naa de Philippijnen te gaan, | |
[pagina 105]
| |
zoude dat in mijn keur staanGa naar voetnoot+. Maar ik moest in 't voorjaar van 1698. nog eerst een reisje naa Holland doen voor mijn Patroonen. Ik tot Amsterdam koomende, reisden voort naa mijn lieve Vader, maar die goede Man was voor ontrent agt weeken overleeden. Ik weer tot Amsterdam koomende, schreef aan mijn Vriend, (want nu wist ik waar hy woonde) dat, indien hy niet te verzuimen hadGa naar voetnoot+, of hy dan by my tot Amsterdam beliefde te koomen, alzoo ik over agt a twaalfGa naar margenoot* daagen weeder na Spanjen moest vertrekken. Ik wilde hem zeer gaarne over mijn aanstaande reis eens spreeken, want van Texel op Spanjen, van Spanjen op America, en van America op de Philippijnen, was een zeer swaare reis, en wel goede raad en bedenkens waard. Hy kwam op mijn schrijvendGa naar voetnoot+ verzoek tot Amsterdam in onse oude Herberg my vinden, hy was vermoeid om dat hy herd weer op Zee had gehad. Hy hem wat gerust, en wat genuttigd hebbende, vraagde ik hem wat hy nu van de Zuidlands ontdekkers gehoord en vernoomen had? Hy zeide dat sijn voorzegginge was waar geworden, dat zy zonder iets uitgeregt te hebben, het Zuidland hadden verlaaten. Ik vraagden waarom? Hy antwoorde, omdat zy goede Zee-luiden waaren, zonder meer, zy konden de kusten als goede Zee-luiden vinden, zonder meer uit te rigten. VooreerstGa naar voetnoot+: Dampier, dat een Man is in de Zee-manschap schrander en zeer opmerkende, vergisten hem hier zeer kragtig. Hoort toe. Hy kwam aan 't Zuidland, hebbende gebrek van waater, dat hy daar ook niet bekoomen konde, hy zag een Zuidlander, dien hy wilde vangen; dog hem dat mislukkende, kwaamen daags daar aan agt ofGa naar margenoot* tien Zuidlanders, daar hy een Man met een houwerGa naar voetnoot+ op afzond, die het te kwaad krijgende, schoot Dampier een Zuidlander onder de voet, en moest doenGa naar voetnoot+ zonder waater weeder vertrekken. Dit was nu | |
[pagina 106]
| |
wel op sijn Zee-mans, of op sijn Soldaats gehandeld; maar niet om waater te krijgen, of om het Land inwendig te ontdekken. Ziet in plaats van een Zuidlander te vangen, moest hy twee digte Tee-bossen met Spaanse wijn gevuld hebben, en daar nog aanhangen, een Lindje, Schelletje, Belletje, Kettingtje, Koraalen, of een Spiegeltje, of wat anders. Hebbende de van verre staande Zuidlanders een teeken gegeeven van te blijven staan, dan moest een man alleen uittreedende, zulk een met Spaanse wijn gevulde, en vorder toegetaakelde Tee-busse, tussen de Engelsen en Zuidlanders (als een geschenk) neergezet hebben, dan een Zuidlander gewenkt, geroepen, of geweesen, dat hy dat zoude haalen, dit geschiedende, en de Matroos weer naa sijn Volk keerende, dan zoude een Zuidlander die Tee-bus immers haalen, en die by sijn gezelschap brengen. Dampier dat ziende, moeste haar dan uit sijn tee-bus toegedronken hebben. De Zuidlanders den Spaansen wijn proevende, zoude die haar beeter gesmaakt hebben als ziltig waater, daar op moestGa naar margenoot* Dampier weer een man gezonden hebben half weg, met een a twee pijpen Tabak, die weeder een Zuidlander konde uitgewenkt hebben, om te zien, of hy als de Noorder-Americanen met hem de vrede CalumetGa naar voetnoot+ wilde rooken en danssen &c. En op honderd andere manieren konde Dampier vrede en waater van de Zuidlanders bekoomen hebben. Hy kon aan de Zuidlanders laaten zien, goud, silver, gesteenten, stoffen &c. of andere zaaken, of koopmanschappen. Indien zy dat kenden, zoo was van drie zaaken eene waar, als eerstGa naar voetnoot+ hun Land moest dat voortbrengen, of zy hadden buittenlandsen handel, of het was uit een gebleeven Schip daar gekoomen. Daar Dampier sijn zaaken dan moeste naa geschikt hebben. Hier uit kond gy zien dat deese ontdekkingen niet tot de Zeemanschap behoord, maar een geheele andere grond en studie moeten hebben. Belangende nu de Vlaamink, ik heb menschen zelf gesproken, die met hem daarwaarts zijn geweest. Welke my verhaalden, dat ik | |
[pagina 107]
| |
in het gedrukteGa naar voetnoot+ Journaal niet en vinde aangeteekend; te weeten, dat doen dien kloeken Zee-man de kust van 't Zuydland aan deed (dat wel een minder konde gedaan hebben) dat hy zoo verheugd was,Ga naar margenoot* dat hy, om sijn blijdschap te betoonen, sijn SchutGa naar voetnoot+ rondom los brande, vuur-pijlen opschoot, en vuur-werken liet aansteeken. Welke de Zuidlanders zodaanig verschrikten, dat zy geen een mensch konden te zien of te spreeken krijgen. Dog zy kreegen nog eenige swarte SwaanenGa naar voetnoot+, welke zy den Gouverneur van Batavia vereerden, die de zelve zeer gunstig ontfing. Had nu de Vlamink geweeten wat wonderen hy met sijn blixemend en donderend Buskruid konde gedaan hebben, hy had dat zoo ligt niet doen sien en hooren aan de Zuidlanders. Dien Zeeman had niet gedagt wat diensten het bussekruid gedaan had aan Fransisco YbarraGa naar voetnoot+, die door kunstjes en bussekruid, een groote schat vergaarde uit de Stadt ElijvaparyGa naar voetnoot+, jaa die zoo aanmerkelijk was dat Don Villa GarciaGa naar voetnoot+ meest daarom de gezegde Stadt aandeed, welke was geleegen in de Provintie Paria in Zuid-America. Die een vreemd Land wil ontdekken, daar de Menschen als wilden geen ofte weinige politie hebben, die moet voor zulke Menschen schroomelijke, en wonderlijke Miraculen konnen doen, op zijn tijd en plaats, want die maaken hem zoo aansienlijk, als eene die door valsche Miraculen een nieuwe Religie zoude willen bevestigenGa naar margenoot*. Ziet in de Print-verbeelding op de titul, daarGa naar voetnoot+ is by my een grim- | |
[pagina 108]
| |
migen Leeuw, een Slang, Vos, en Aap. Deeze natuiren, moet een Land-ontdekker hem konnen eigen maaken, en hem als ThetisGa naar voetnoot+ konnen veranderen, hem na den tijd voegen. Maar een vreemd Land aandoende, daar de Inwoonders naa goede wetten, en zeeden leeven, daar moetmen anders handelen. Het koomen van eene van mijne Kooplieden, beletten ons verder van deese zaaken te spreeken. Wy bleeven nog twee daagen by malkander tot Amsterdam, als wanneer mijn Vriend weeder moest vertrekken, naar zijn huis. Ik beloofden hem een dag verhaal in mijn aanstaande Reis te schryven, en voornaamelijk yets van de Philippijnen te zullen opstellen, en overzenden, indien ik daarwaarts trok. Dus scheiden wy als goede Vrienden van een, wenschende malkander al wat wenschelijk was. Ik vertrok naa twaalf daagen naa 't Texel, aan boord van een Spaans-vaarderGa naar voetnoot+, daar mijn Patroonen deel aan hadden, zoo wel aan 't Schip als aan de Laading. Wy laagen in Texel nog dertien daagen, eer dat de wind goed waayde, en wy in Zee raakten. Ik nam in die tijd geleegendheid, om de TexelstroomGa naar voetnoot+, desselfs Stranden, en HoofdenGa naar margenoot* met aandagt te besien, te meer om dat men my zeyde dat de Texelstroom hoe langer hoe grooter, ofte wijder wierd, dat my dagte dat zeer schaadelijk konde zijn voor Noord- en Zuid-Holland, voor Uitregt en Gelderland, zoo wel als voor Overyssel als Vriesland. Dat men in die zaake indien het moogelijk was, behoordeGa naar voetnoot+ te voor- | |
[pagina 109]
| |
sien. En dat men zorge behoorde te draagen, dat de Zeegaaten niet grooter, en de Eylanden in de Zuyder-Zee, Urk, en Enst niet kleinder wierden. Ik sprak somtijts met eenige Loodsen over deeze zaak, welke in 't gemeen dat ondoenlijk oordeelden, en nog zoo veel te zwaarder als het Texel-stroom wijder word. Ik schreef dit alles nog uit Texel aan mijn Vriend, ten einde hy daar voordeel uit mogte trekken, om dat hy veel zijn werk maakte van nieuwe vindingen, zoo van zulke als van andere zaaken, dat ik van hem gehoord en gesien had. Hy zond my voort een antwoord met een Vis-kaagGa naar voetnoot+ wederom, met stellingen, die hy my schreef uitgevonden te hebben, maar wilde die nog om reedenGa naar voetnoot+ niet bekend maaken, maar dat hy op sijn tijd, als het hem goed dagte, die zoude demonstreeren, goed of geen geld. Sijne stellingen waaren waarelijk goed; maar sijne demonstratienGa naar margenoot* heb ik niet gesien, zoo dat daar van niets kan oordeelen.Ga naar voetnoot+ Sijne stellingen luiden van woord tot woord als volgd.
Stellingen welke den Persoon..... meend te konnen demonstreeren, en daar door te toonen, dat veele en swaare kosten konnen verminderd worden, van die jaarlijks tot behoudinge van de Noord-hollandsche kust, en Hoofden in de Texel-stroom worden besteed. Daar toe zal ik het volgende demonstreeren, op conditien goed, of geen geld.
1. Hoe een van onderen gebrooken Hooft kan hersteld worden, daar men niet heyen kan. 2. Hoe men andere beschadigde Hoofden herstellen moet. 3. Hoe men een Hoofd kan ondersoeken, en regt weten wat daar aan schort. 4. Door weinig ondersoecken te ondervinden, of het mogelijk is in de Texel-stroom Land te winnen, en te konnen behouden, dan of men verliesen moet. 5. Dat men weeten kan met alle winden, op welke plaatsen aan de strand, en welke hoofden het meeste lijden moeten. Te toonen hoe zulks voor te koomen is met de minste kosten. | |
[pagina 110]
| |
6. Als ook dat men toonen kan, wanneer een nieuwe bouwinge vanGa naar margenoot* eenige werken, of verbeeteringe van eenige oude in Texel zullen gemaakt worden, wat kragt of uitwerkinge die konnen of moeten hebben eer men die boud. 7. Dat het ook klaar kan aangetoond worden, welk fatzoenGa naar voetnoot+ en maakzel van hoofden het beste, noodzaakelijkste, en profitabelste zijn. 8. Als meede op welke plaatsen men de stroom van het strand zoude konnen weeren, dan of zulks onmoogelijk is. 9. Te toonen, de voornaamste werktuigen die tot het bovenstaande uit te voeren, bekwaam zijn.
Ik deese geleesen hebbende, oordeelden die zeer dienstig voor den Lande, en wanneer mijn Vriend die tot genoegen konde demonstreeren, dan kon hy daar een goede somme meede winnen. Ik schreef derhalven aan hem, dat hy daar meede voort zoude vaaren; dog kreeg tot antwoord, dat hy geen vrienden had in de Regeeringe, maar dat hy dit alles mechaniceGa naar voetnoot+ konde demonstreeren en uitvoeren, goed of geen geld. Ik raakten na dertien daagen leggens in 't Texel, van daar in Zee, en na seventien daagen zeilens in de Bay van Kadix. Alwaar ik van mijn ouden Patroon zeer minlijk wierde ontfangen.Ga naar margenoot* Ik reisden verscheide maalen heen en weeder van Kadix na Sivilia, om over mijn aanstaande reise iets vast te stellen. Naa veele overweegingen beslooten wy, dat ik naa Kartagena, vandaar naa Porto Bello, en verder na Panama, en zoo my het goed dagte naa de Philippijnen te gaan, met veele Koopmanschappen. Ik zoude nu een groote partGa naar voetnoot+ in deeze Negotie hebben, alles naa mijn eigen sin bestieren en behandelen, mits beloovende, dat ik op mijn reise niet zoude trouwen. Alle Negotie op America van mijn | |
[pagina 111]
| |
beide Patroonen, daar ik nu ook deel in had, bestierden ik op haare Kantooren. In 't Jaar 1698. was alles klaar, onze goederen ingescheept in het Schip Buen Jesus, dat eerst op Kartagena moest lossen. Ik, na dat op alles order gesteld had, hield met mijn beide Patroonen en haare vrienden, met nog eenige Kooplieden die ook op America handelden, een vrolijk afscheidmaal, daar wy louter ons verheugden. Daags daar aan nam ik mijn afscheid van alle mijne goede bekende, en kwam naa drie daagen aan boord, daar van den Kapitein Don Rodrigues de PaitaGa naar voetnoot+, en verdere Officieren wel wierd ontfangen. Wy raakten naa weinig daagen in Zee en behouden tot Kartagena.Ga naar margenoot* Hier vond ik een verwarde staat op ons Komtoir, om dat den Boekhouder of onzen directeur aldaar overleeden was; daarom had ik veel werk om alles weeder in order te brengen, en eenige pleidoyenGa naar voetnoot+ die daar door kwaamen te rijsen, voort te zetten. Dat niet minder als in tien maanden wierd afgedaan. Het Komtoir weeder met een braaf Man voorzien hebbende, vertrok ik naa Porte Bello. Daar ook eenigen tijd moeste blijven, eer dat ik naa Panama konde vertrekken. Dog alles weeder tot een goeden staat gebragt hebbende, begon ik mijn Inlandschen handel, als voor deesen, meesttijds tusschen Porto Bello en Panama reisende, alwaar groote winsten deed, want alle Jaaren zond ik merkelijke zaaken over, en weer andere Koopmanschappen ontfangende, was ik altijd zeer yverig, tot in het Jaar 1702. als wanneer ik tot Panama zijnde, vond daar een Schip van de Provincie Mexico dat op de Philippijnen bevragt was. Ik had een Komtoir tot Panama toegesteld, daar ik twee knegten hield, ik nam uit het zelve tien duizend stukken van agtenGa naar voetnoot+ in baar geld, en besloot daar meede naa de Philippijnen te gaan, om daar Chineese en Japonse waaren te koopen; mijn Komtoir zond ik met de twee knegten naa Porto Bello,Ga naar margenoot* waar van eerlangGa naar voetnoot+ tijding kreeg dat wel gearriveerd waaren. | |
[pagina 112]
| |
Ik heb in mijn voorgaande verhaal geen dag-register gehouden van dag tot dag, en meen in dit volgende dat ook niet te doen, alzoo mijn oogmerk maar is, aan mijn Vriend bekend te maaken, wat ik (by geluk of ongeluk in 't Zuidland koomende) gehoord en gesien heb. Laatende alle die voor my daar van geschreeven hebben, in haar geheelGa naar voetnoot+, elk zijn geloof en oordeel vry stellende, dat my niet kan scheelen. Als ik mijn Vriend zijn vermaak voldoe, en hy dit met een goed herte van my aanneemd. Wanneer onzen Kapitein alles klaar had, gaf hy ordre, om des anderen daags 's morgens t' zeil te gaan, alle man moest aan boord, en kwaamen nog eenige vrienden ons aan boord bezoeken, die, naa dat in de kajuit wel getracteert waaren, des avonds weer naa Land voeren, met ons alle een hertelijke vaar-wel en behouden reis te wenschen. Den volgenden morgen met den dag was 't anker op, wy raakten onder zeilGa naar voetnoot+, onze koers West stellende, dat met goed, en weinig kwaad weer zoo al heen liep, tot wy naa seeven-en-veertig daagen, het Eiland S. Pedro aandeeden, dat ruim tien graaden benoorden deGa naar margenoot* Midlijn leid, hier kreegen wy goede ververzing, zoo van waater, vee, als vrugten en ook eenige vis. Hier laagen wy elf daagen om ons te ververssen, en uit te rusten. Wy gingen van St. Pedro met moy weeder onder zeil, dog naa vier daagen zeilens kreegen de wind uit den N.W. de lucht betrok, en begon hert te regenen, met een zwaare donderbuy. Onse boovenzeylen wierden straksGa naar voetnoot+ ingenoomen en beslaagenGa naar voetnoot+. De Zee ging Heemel-hoog, de wind nam hand over hand zoo toe, dat wy 't voor de wind moesten af laaten loopen, als wanneer de wind tot in 't N. liep, en eeven hart bulderde. Hoe nu het Beeld van S. JagoGa naar voetnoot+ voor den dag moest, en wat zaaken onsen Priester daar meede aanving, komt hier niet te pas om te ver- | |
[pagina 113]
| |
haalen, dog S. Jago wilde geen mirakul doen, de wind wierd hoe langer hoe harder. Nu liepen wy eens Zuiden, dan eens Z.Z.W. of wat Westelijker, hebbende altijd een betrokken lugt. Dit weer bleef ons neegen daagen by, daarom konden onse Stuurluiden niet weeten waar wy waaren; de meeste vreeze was dat wy des nagts by duister op het een of ander Land konden vervallen. Ik dagt wel veel maalen, og! was ik weer tot Panama. Den tienden nagt bedaarden het weer,Ga naar margenoot* en zaagen met den morgenstond eenige Sterren en Land aan Stuurboord, ses mijl van ons, daar wy naa toe hielden. De lugt betrok weer, zoo dat wy geen hoogte konden neemenGa naar voetnoot+, dog bereikten des agtermiddags een schoone Haaven, waar in een lustige Rivier haar ontlaste, hier vonden wy goede Ankergrond. Elk was blijde, en ik niet bedroefd. Hier wierd goede wagt gehouden, en de geheele nagt een Man in de groote, en een Man in de Fokke-mars op de uitkijk. Elk verlangden om 't zeerste na den dag. Des morgens als 't ligt op daagde, vertoonde hemGa naar voetnoot+ aan ons een zeer lustige Lands-douweGa naar voetnoot+, zaagen veele Vogelen aan land, en ook veel Vis om ons Schip van verscheiden zoorten. In den raadGa naar voetnoot+ wierd beslooten, dat men met de BootGa naar voetnoot+ dertien wel-gewaapende Mannen aan Land zou zetten, om het Land te ontdekken, of het vast Land, of een Eiland waar, en of het bewoond was of niet &c. Zy zouden beschuit voor twee daagen meede neemen. Ondertusschen zoumen met de Boot en Sloep, met onse kleine zeegenGa naar voetnoot+, aan strand gaan vissen, terwijl vijf-en-twintig welgewaapende Mannen de Vissers zouden dekken. | |
[pagina 114]
| |
Onze dertien Man aan Land gebragt hebbende, marcheerden zy Landwaard in, naa een Berg die naa gissinge vier of vijf uuren gaansGa naar margenoot* van 't strand was, doende zig geheel groen en zeer çierlijk op. Wy gingen terwijl aan 't Vissen, met Sloep en Boot, altijd wel op onze hoede zijnde, zoo met SchildwagtenGa naar voetnoot+ uit te zetten, als anders. Wy vongen in drie trekken een geheele Scheeps-zoodGa naar voetnoot+, daar wy alle genoeg aan te eeten hadden. Hier zag ik verscheide vreemde slag van Visschen, die wy niet en kenden, waar onder ook waaren Baarsen, Aalen, Snoeken, en Salmen, waar meede al het Scheepsvolk haar zeer vrolijk maakten; en wierd beslooten den volgenden dag weeder te visschen, dat ook met de zelve uitslag geschiede. Het vierde glas in de agtermiddags-wagtGa naar voetnoot+ kwam ons uitgesonden Volk weederom aan strand, die wy zeer haast aan boord haalden. Welke zeiden, op den Berg geweest te zijn, maar hadden geen Steeden, Huisen, nog Menschen gesien; maar dat egter meenden een stompen Tooren gesien te hebben, zoo verre het oog bereiken konde, dog zonder zeekerheid, alzoo van geen verrekijker voorsien waaren. Wy maakten ons weeder vrolijk met de Vis. Het weer helderde op, en wierd in de Raad beslooten, dat ik des aankoomende morgens, met wel gewaapende vier-en-twintig mannenGa naar margenoot* dien gezeiden tooren zoude zoo moogelijk was, ontdekkenGa naar voetnoot+, alle de manschap had in den Oorlog gediend, en zouden in cas van attacque door een oud ervaaren Sargeant gecommandeerd worden; my was de ontdekking en Commande daar toe aanvertroud. Dog des morgens zeer heldere Sonneschijn zijnde, wierd belast onse reis tot des agtermiddaags te staaken, zoo lang tot onse Stuurluiden de hoogte genoomen hadden; het welk des middags geschiede, en bevonden dat wy waaren regt onder Tropicus Capricorni, dat is drie-en-twintig en een halve graad byzuiden de Middellijn, op de lengte van hondert vier-en-seeventig graaden, reekenende den eersten Me- | |
[pagina 115]
| |
ridiaan door de Pico op TereniffaGa naar voetnoot+. Hier uit wierd beslooten, dat wy aan, of ontrent het Zuidland moesten weesen. |
|