Beschrijvinge van het magtig Koninkryk Krinke Kesmes
(1976)–Hendrik Smeeks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Beschryvinge van het magtig Koningryk Krinke Kesmes, Zijnde een groot, en veele kleindere Eilanden daar aan horende: Makende t' zamen een gedeelte van het Onbekende ZuidlandEerste hoofdstukDe Schryver werdGa naar voetnoot+ Soldaat. Raakt met andere op Zee, en maakt vriendschap met de Ondermeester. Komt te Kadix; gaat naar Roses, en komt weder te Kadix. Komt weder in 't Vaderland, tot Gorkum in Guarnisoen, word Schryver, en leerd het Kuypen. Leerd de Mathesis, wert Onderstuurman, gaat naar Kadix daar hy op een Kantoor komt: ontmoet sijn oude Vrind te Kadix.
De noodt breekt wetten. En noodt en nuttigheid, doen een mens ook veelmaals van raadbesluit veranderen. Ik die in de Wereld met weinig geld, en geen vrindGa naar voetnoot+, die magt of fatsoenGa naar voetnoot+ besat, begaafd was, mostGa naar margenoot* met mijn sestiende jaar, mijn fortuin soeken. Mijne Ouders, geringe Ambagtslieden, voeden my egter op in Godsvreese, of om beeter te seggen in Gods-liefde, en in deugd te oeffenen, na de Roomse wijse. Zy hadden my reedelijk wel leesen, schrijven, en reekenen laten leeren. In plaats van my te oeffenen in eenig ambagt, most ik in 't jaar 1674. met believenGa naar voetnoot+ van mijne Ouders, voor Soldaat dienst nemen in 't Regiment van den Graaf van HoornGa naar voetnoot+; wy wierden dien somer op 's | |
[pagina 76]
| |
Lands-vloot geplaatst. Den Admiraal de RuiterGa naar voetnoot+, zeilde met zijn vloot na Martinique, en den Admiraal TrompGa naar voetnoot+ na Roses. Onse Kompagnie raakte op het Schip, het Wapen van EssenGa naar voetnoot+, een snedigGa naar voetnoot+ Fregat; wordende gecommandeerd door den Kaptein Brouwer van Edam: het voerde vijftig stukken kanon, met twee honderd en tien mannen Scheeps-volk; en van ons Regiment derdehalveGa naar voetnoot+ Kompagnie Soldaaten. Onder de twee honderd en tien man Scheepsvolk waren ook een OppermeesterGa naar voetnoot+, een SecundeGa naar voetnoot+, en twee OndermeestersGa naar voetnoot+; waar van eene van de twee laatsten, in Overyssel gebooren was. Ik een geswel op mijn regter schouder krijgende, geneesde hy my dat voor nietGa naar voetnoot+, dus kreeg ik gemeensaame kennis aan hem, zo veel mijn geringeGa naar margenoot* staat toe liet. Hy studeerde byna geduirig, en leende my verscheide reisboeken, van de eerste reisen der Hollanders naar Oostindien, dien ik voor tijdverdrijf las. Door dit leesen wierd mijn lust tot leesen nog meer aangezet. Maar tot KadixGa naar voetnoot+ komende (na dat wy de Eilanden van Belle Isle en Narmontiers in de bogt van Vrankrijk ingenomen en weederom verlaaten hadden) raakten alle de Soldaaten van ons Regiment van ons Schip op andere Scheepen. De geheele Vloot trok Straatwaard in, naar Roses: Het wapen van Essen met het Schip de Koningin ChristinaGa naar voetnoot+ van 't Noorder-quartier | |
[pagina 77]
| |
bleven voor Kadix; het nauw van de Straat, en verder op de Spaanse Silvervloot kruissenGa naar voetnoot+, die daar verwagt wierde. Dus most ik tot mijn grote droefheid, een Vrind die my zo nodig was, nevens het vermaak van leesen missen. Dog ik had van hem geleerd, dat het zeer nut en eerlijk was, met het teegenwoordige vergenoegd te zijn: dat is, men moet zig na den tijd voegenGa naar voetnoot+; dat ik door nood geperst doen moest. De Vloot uit de Straat weeder keerende, kwam ons Schip, met eenige andere, onder den Vice Admiraal de HaanGa naar voetnoot+ in de Bay van Kadix weeder ten Anker, daar wy het wapen van Essen en de Koningin Christina weder vonden. Ik had geen geleegentheid omGa naar margenoot* aan haar boord te komen, dog versogt mijn Kapitein, dat als de sloep aan land voer, dat ik dan meede mogte vaaren, om de Stadt eens te besien; datGa naar voetnoot+ hy my toestond. Dien selven dag voer ik met de sloep na de Stadt. Ik daar noit geweest hebbende, ging de Stadt al soetjes wandelende besien, zonder geld, of kennis, dus al voortgaande kwam ik op de markt, daar ik mijn ouden Vriend, en goeden Meester zag. De blijdschap gaf my vleugelen aan mijne voeten, ik vloog hem na, en greep hem in mijne armen, de traanen schooten uit mijn oogen, en schreijende, zei ik, o! God dank mijn lieve Meester, dat ik u gesond weeder zie. Hy my ansiende, wierd ontroerd, hy vraagde my wat schort u? waar om schreid gy? Ik antwoorde van blijdschap, om dat ik u gesond weeder zie. Hier op nodigde hy my met hem te gaan, en vroeg of ik al gegeeten had? Neen zeide ik, het is nu twee uuren na de middag, te vier uuren moet ik weer na boord, daar zal ik wel wat eeten krijgen. Hy vraagde my na onse reise, die ik hem al gaande vertelde, ook dat wy zeer veele | |
[pagina 78]
| |
zieken op ons Schip hadden. Hy vraagde vorder, of ik ook ziekte of accidentenGa naar voetnoot+ geduurende de reis gehad hadde, en of ik nog wel met mijn Kapitein stond? Ik antwoorde dat ik altijd gesond was geweest,Ga naar margenoot* en dat mijn Kapitein my verlof had gegeeven om aan land te mogen gaan, en de Stadt Kadix eens te zien, dat hy aan geen ander Soldaat wilde toestaan. Dat behaagden hem zo wel, dat hy my twee stuivers gaf, zeggende gaat daar by dien Bakker, dien hy my wees, en haal my voor die twee stuivers brood, dat ik aanstonds deed, en hem dat met eerbiedigheid willende overgeven, zeide hy, gy zuld dat op eeten, en daar is een quartjen, (zijnde een vierdepart van een rijksdaalder, of van een Spaans stuk van achten) verteerd dat op mijn gesondheid, en zo onse Sloep na u boordGa naar voetnoot+ gaat, zal ik u nog bedenken. Denkt hoe blyde dat ik was, want ik had geen geld gehad, als van te voren eer dat ik in Zee was gegaan tot nu toe. Ik zei met een zugt, ag! mijn goede Meester, dit, en al wat gy aan my gedaan hebt, hoope ik dat God u loonen zal, ik wil God voor u bidden, ik wil al voor u doen daar ik bekwaam toe benGa naar voetnoot+, gebruikt my tot u dienst, ik zal 't altoos gedenkenGa naar voetnoot+, en als ik kan u wedervergelden. Den Meester zeide, maakt zulk een getier niet, gaat nu u 's weegs, God geeve ons beide behouwen reis, als ik u in 't Vaderland weder ontmoete, dan beloove ik u alle vriendschap en dienst te doen, die in mijn magt is; gaat heenGa naar margenoot* en vaart wel. Hy scheide van my, ik zag hem zo lange na, tot hy een straat insloeg. Ik verzugte, en wenste hem in mijn herte alle heil en zeegen. Ik ging voor twee stuivers wijn tot mijn brood drinken, en voer ten vier uuren met onse sloep weer naar boord toe. Na eenige daagen moesten wy door ordere van den Vice-Admiraal de Haan uit de Bay vertrekken. Het wapen van Essen met 8 à 10 Oorlogschepen, en de Smirnase Vloot en andere Koopvaarders onder 't voornoemde Konvoi van de Haan, daar laatende. Ik hoorden naderhand in 't Vaderland, dat zy by vergissing in 't verkeerde | |
[pagina 79]
| |
KanaalGa naar voetnoot+ hadden geweest, alwaar 't wapen van Essen zijn groote stengGa naar voetnoot+ en kolderstokGa naar voetnoot+ verloor, moetende het roer met talisGa naar voetnoot+ regeeren. Ik in 't Vaderland gekomen zijnde, wierden wy in de Stadt Gorkum in Guarnisoen gelegt. Mijn Kapitein maakte my Schryver van zijn Kompagnie, zo dat ik geen wagten behoefde waar te neemen. Mijn Ouders hadden my deugdigGa naar voetnoot+ op gevoed; door deugd en naarstigheid, won ik de herten en liefde van alle mijne Officieren en Soldaaten. Ik overdagt zeer dikwils mijn tegenwoordigen staat, en alzo ik geen Vrinden had, voorzag ik dat ik niet vorder als Sargeant, doorGa naar margenoot* gunst van mijn Kapitein (op zijn alderbeste uitvallendeGa naar voetnoot+) zoude konnen opklimmen. AlzoGa naar voetnoot+ ik weinig te doen had, ging ik eerst om tijdverdrijf, daar na uit lust en iver altijd ter Kerken; dit wierd by my een gewoonte, zo dat ik geen eene Misse of Predikatie versuimde. Dit behaagde mijn Kapitein wonder wel, die daarom ook mijn soldie verhoogde tot op drie gulden. Ik kon van twee gulden leeven, en zond daarom aan mijn Ouders alle maanden vier gulden. Dit behaagde, en loonde my God en de menssen, want God zeegende my op een uitneemende wijse, met vergeldinge volgens zijn vijfde gebod. Mijn Kapitein niet gierig zijnde, gaf my zijne half gesleeten kleeren. Nu kwam ik voor den dag als een Kadet, en kreeg daar door, als om mijn geduurig te Kerken gaan, kennis aan een Priester; een zeer eerlijk, geleerd en oud man: Hy mijn levens loop verstaan hebbende, noode my om alle maandaagen, en vrydaagen, des middags by hem te komen eeten, dat ik aan nam, en deed, waar door mijn Kapitein my nu nog meer beminde als voor desen. Ik had mijn quartier by een Kuiper, een oud eerlijk Borger man,Ga naar margenoot* alwaar ik voor tijdverdrijf hem hielp hoepels schillen, ontbasten, of wit maaken; ik kreeg om tijdverdrijf een schootsvel voor, en | |
[pagina 80]
| |
kreeg zulk een lust in 't kuipen, dat ik niet alleen een band wel konde leggen, maar staaven bereiden, een putseGa naar voetnoot+, emmer, anker &c. maaken. Ik had te meerder lust hier toe, om dat ik in Spanjen verstaan had, dat de Spanjaards zeer jeloersGa naar voetnoot+ zijn, om vreemde Natien mede te neemen na America, ja dat het haar by PlakkaatGa naar voetnoot+ verbooden is; maar dat zy by gebrek wel een Meester kuiper, of Trompetter van een vreemde naatie meede naamen. Ik dagt, het mogt my nog te pas komen. Mijn Priester dit hoorende, en mijn meining afvraagende, gebood my, dat ik voortaan nog twee daagen in de week kuipen zou, en mijn overige tijd in de Mathesis of Wiskunst besteeden; dit noemden hy de Ziel van alle Weetenschappen: dog hy recommandeerde my, nietGa naar voetnoot+ buiten den wille, van mijn Kapitein te doen; deesen was ik gewend alle avonden op te wagten, en mijn dienst aan te bieden. Mijn goede Kapitein zogt, en deed nevens den Priester alles goeds voor my, zo veel hun mogelijk was. Mijn Priester was met my zo ingenomen, dat, als wy alleen waren, hy mijnGa naar voetnoot+ altijd Gods-kind noemde, om dat ik mijn Ouders zo liefGa naar margenoot* had en goed deede, en hem, en mijn Kapitein gehoorsaam was: hy versorgdeGa naar voetnoot+ my een goed Mathematicus, lit van zijn Kerke, welke my voor niet, en egter met lust en iver, zodaanig onderwees, dat ik met verstand, de ses eerste Boeken van EuclidesGa naar voetnoot+ af deed. Daar na leerden hy my de Algebra, de regte, en de klootseGa naar voetnoot+ drie-hoeken, en op | |
[pagina 81]
| |
't laast de geheele Stuurmanschap van GietermaakerGa naar voetnoot+; dit laaste viel my zeer ligt, om dat ik de waare fundamenten al geleerd had. Ik deed tot Rotterdam een Stuurmans examen, tot zeer goed genoegen van den Examinateur en toehoorders. Mijn goede Kapitein, (hoewel ongaarne) gaf my op 't vriendelijk versoek van den voornoemden Priester mijn afscheid, welke beide my ook, zo door haar zelf, als door hun Vrinden behulpsaam waren, van my te besorgen, dat ik op een KoopvaardymanGa naar voetnoot+ van Rotterdam, voor OnderstuurmanGa naar voetnoot+ naar Spanjen raakte. Tot Kadix komende, maakten ik kennis met een rijk Koopman, daar wy goed voor in hadden; hy handelden sterk op America. Deesen mijnen ommegang behaagende, versogt my by hem te willen woonen, zo om op zijn Komtoir te schrijven, als om opsigt op zijn Koopmanschappen te neemen. Op 't eerste versoek, ontsloeg my mijn Schipper, met alle vrindschapGa naar margenoot*, alzo zijn oude Stuurman die voortijts met hem gevaaren had, aldaar schaaloosGa naar voetnoot+, losGa naar voetnoot+, of huurloosGa naar voetnoot+ was, om dat zijn Schip voor enige daagen door storm op los puercasGa naar voetnoot+ was gebleeven. Deesen trad in mijn plaats te Scheep, en ik by mijn Patroon, daar ik na zijn genoegen, en mijn vermoogen leefde. Na anderhalf jaar, kon ik de Spaanse Taal volkoomentlijk spreeken, leesen, en schryven. Mijn Patroon weesGa naar voetnoot+ my dikwils aan, dat ik in zijn dienst, met de Gallioenen na America zoude gaan, beloovende my veele zaaken, welk alles ik in bedenken nam. In 't jaar 1678. in Maart, tot Kadix een straat passeerende om na | |
[pagina 82]
| |
een van onse Pakhuisen te gaan, zag by geluk mijn ouden Vrind den Meester. Ik ylden hem agter na, groete hem beleefd: dog hy my aansiende, betuigde my niet te kennen, om dat ik na de Spaanse moode zeer wel gekleed was; met mijn mantel, deegen, en ponjardGa naar voetnoot+ wel opgeschikt. Wanneer ik my bekend maakte, was hy zeer wel voldaan, dat het my zo wel ging. Ik versogt hem een glas Engels bier met my te willen drinken, dat hy vrindelijk deed. Wy in de herberg komende, was het onderwerp van ons discours, van ons eerste reis in 't jaar 1674. Daar na wat ons zeederd dien tijd al weedervarenGa naar margenoot* was. Eindelijk kwamen wy te spreeken van America. De Meester, wist ik, was altijd een groot liefhebber geweest van platte Land- en Zeekaarten, want hy voerde zelf een Atlas meede, door hem zelf met waaterverf afgesetGa naar voetnoot+, of verligtGa naar voetnoot+. Voorts zo vele reisbeschryvingen als hy wist te bekomen, van zulke als hy nog niet gesien had, dese las hy met groote opmerkinge. Ik stelde hem mijne zaaken voor, zo kort als ik konde; na alles wel overlegt te hebben, raaden hy my, dat als ik voor FactoorGa naar voetnoot+ van mijn Patroon derwaarts konde komen, op een eerlijk tractement, ik zulks doen zoude, doch dat ik my aan geen lange jaaren zoude verbinden, maar dat ik ten langsten na een jaar verblijf weer met de Zilvervloot na Spanjen zou mogen keeren, of langer te blijven, naar mijn keur. Zulk een reis na America oordeelden wy te zaamen, dat my voordelig zou zijn, en my ligt in 't toekomende een rijkdom toe brengen. Ik overweegde dit by my self, en kwam daags daar aan, aan zijn boord: hy was op 't Landsschip den Prins te PaardGa naar voetnoot+, dat gecommandeerd wierd door de Kapitein Jan MinneGa naar voetnoot+ van Haarlem, die als Kommandeur, de Smirnase Vloot naar Smirna zou Konvojeren. Wy als goede vrinden malkander ontmoet hebbende, ging ik met een BarkGa naar margenoot*Ga naar voetnoot+ weerom na de Stadt. Wy kwamen daaglijks by malkander, zo aan land, als aan boord, want de Smirnase Vloot bleef drie weeken in de Bay. |
|