| |
| |
| |
III.
Juffrouw Lamberts kwam sliffend in haar ruime pantoffels de kamer binnen. Ze had vuile plekken in het bonte boezelaar en vochtige haarpieken om het bezweet gezicht. Zuchtend droeg ze op een dienbak het eetgerei aan. ‘Gos-grootelijks, die warmte, hè-hè, en nou met dat late eten, je hêt ook niks ân je avend.’
Jud antwoordde niet. Ze lag lusteloos achterover in haar stoel en sloot de oogen. ‘Al die ijdele woorden,’ soesde ze, ‘als de hospita daar 's rekenschap van afleggen moest, 'n heel werkje, die specificatie.’
In het kamertje achter het hare, liep Lamberts' tweede commensaal, inspecteur-van-politie Vreemans, fluitend heen en weer.
Jud hoorde hem fleschjes en potjes verschuiven op het blad van zijn waschtafel, soms liet hij ook iets vallen, een kleerenhaak of een borstel. ‘Maakt zich chic,’ stelde ze vast, ‘'t meisje komt zeker! Wel 'n formidabel wonder dat Lamberts 't in de haak vindt. Extra betaling misschien en dan Vreemans' glimlach! 'n Mooie man, och ja, vroeger had ze wel 's contact gezocht, en voilà, er wàs 'n meisje.’
Jud glimlachte mat, ze lichtte haar oogleden wat op en keek tersluiks naar de hospita. Juffrouw Lamberts
| |
| |
trok treuzelend een zijden balletje terecht aan de kaprand van de lamp. Verwonderd merkte Jud dat ze al een poosje aan het praten was. ‘Dat wat je eten mot, hè? Die fijne groente peperduur. En rapies lus u niet, in peentjes heb u geen smaak, en boonen en errete daar hou u niet van. Tja, komt heel wat kijken hoor, om dat gaande te houën met de hap-hap.’ Ontevreden schudde ze haar groot rond hoofd en talmend verplaatste ze het olie-en-azijnstel op het vlekkerige tafellaken. ‘Dat wat je eten mot, hè?’
‘Bis!,’ spotte het in Jud. Ze nam het verkleurde behang eens in oogenschouw. ‘'n Hok,’ hekelde ze en geeuwde.
‘Je moet maar 's je nieuwe kookboek raadplegen,’ praatte ze onverschillig-spottend er tusschen door, ‘misschien ontdek je onverhoopt 'n bezuinigend recept.’ Ze lette op de vuile huid en de zwarte nagels van Lamberts' hand bij de lamp. ‘'k Moet hier toch 's weg,’ bedacht ze, ‘en ergens in 'n frisch jong gezin.... Schraperig mensch, de hospita, nou ja, net als de anderen, bracht elk wissewasje in rekening, de lucifers op 't nachtkastje, de kaars.... Die prip op de fijne groente, alleen maar weer 'n aanloop op 't pensiongeld! Zat nu al ruim 'n week, bij 't ontbijt, achter dat stompje koek en die pot met eigen-gemaakte jam, brr! Beslist 's kijken naar wat anders....’
Toen Juffrouw Lamberts de kamer uit was, kwam Jud overeind. Ze lichtte benieuwd de deksels van de schaaltjes op en glimlachte schamper.
| |
| |
De karbonade lag in een pleister van half-gestold vet, het puddinkje was ingestort, de schorseneren dreven in een grauwe pap. ‘Maar gauw wegslikken,’ nam ze zich voor, ‘toch wel trek na de fietstocht.’ Ze schoof een stoel bij de tafel en bediende zich, haar gedachten dwaalden ver van de eenzame maaltijd af.
‘Moest 't nu maar ondernemen, hè? God, die stilte in je leven! Je kon toch ook wel iets doen om over 't doode punt heen te komen, al was je dan maar 'n meisje. Die zomeravonden 'n ellende. En bij Suusje van Alst kon je ook niet telkens weer.... Och maar Beehuis, wat had die toch voor verschrikkelijks? Gek dat uitstellen! Eigenlijk nu maar dadelijk werk maken van haar plan. Duitsch, daar hield ze toch van? Ja, onder die borende oogen.... en dat hij alleen woonde, enfin toch kleinzielig. Zoo'n mild gezicht had hij. Bee, noemden de H.B.S.-jongens hem. Zij, in haar gedachten ook. Bée! Och gut, ja, vaak droomde ze over hem.... Als ze nu ging, moest natuurlijk die grijze schooljurk uit.’ Ze schoof bij de inval het bord van zich af, wipte overeind en begon achter de portières in het alkoofje, snel aan haar toilet.
Frisch en behagelijk stond Jud in een dun zijden japon van crêpe-marocain voor de spiegel, kuifde het glanzende bruine haar nog wat op, en mijmerde over een gesprekje met Bee.
De schuifelpassen van de hospita stommelden door de gang, en ze greep haastig een boek van het
| |
| |
schrijfbureau, viel op een stoel neer, en tuurde huichelend op een dicht-bedrukte bladzij van Kramers' kunstwoordentolk.
De juffrouw bezag haar afgunstig en snoof vervaarlijk.
Eerst toen ze heen was, draaide Jud zich om.
Op het gladde tafelblad stond eenzaam een kopje thee.
Staande dronk ze het uit, en dadelijk was ze weer voor de spiegel, parfumeerde zich.
Door de stilte van het huis piepte schril de gangbel.
Ze luisterde werktuigelijk, Lamberts opende. ‘Vreemans' meisje, natuurlijk, nee, ja.... En nog iemand? Och wat kon 't je ook schelen? De post misschien.’
In een schok van verbazing bleef ze stil. ‘Nee, die stem, Arie....’
Over haar blijheid schoof dadelijk weer een teleurstelling. ‘Hè, gut, nou kon ze ook niet naar Bee....’ Rukkerig trok ze de portières dicht, ruimde jachtig nog wat op.
De juffrouw klopte luid en kondigde wat afgemeten het bezoek aan. Achter haar langs kwam Arie binnen, hij sloot de deur en liep snel op Jud toe. ‘Hoe maak je 't, kind?’ Krachtig drukte hij haar hand.
Ze knikte. ‘Oh best, en jij?’ ‘Naar Ans vraag ik niet,’ dacht ze. Zijn antwoord ontging haar. Ze duwde haar makkelijke stoel uit de hoek. ‘Setzen Sie sich.’
| |
| |
Een lach krieuwelde op in haar keel. ‘Hij heeft 'n nieuw pak aan,’ controleerde ze, ‘en lage bruine schoenen met zijden sokken, h'm.’
Arie liet zich plomp in de veerende kussens van de stoel vallen, sloeg zijn beenen over elkaar. ‘Je ziet er best uit,’ prees hij. Onder zijn breede, rood-blonde snor kroop een glimlach weg. ‘En waarachtig, 't ruikt hier, hè?, wat is dat? Lavendel? Allemachtig maar je toilet? Ik kom toch niet ongelegen?’
Jud nam plaats bij het raam. ‘Och nee, ik heb niks dat me wacht,’ zei ze wat afgetrokken. Haar lange smalle handen bewogen onrustig over de zachtritselende plooien van de japon.
‘Gut, ze moest hem toch wat aanbieden. En 't mensch was al zoo mopperig!’
Tersluiks keek ze naar zijn prettig gaaf-blank gezicht, zijn lachende oogen. ‘Misschien had hij zelf 'n plannetje. De theetuin van Hesseling, hè? 'n Strijkje en vlak bij 't water.’ Ze zag de avond al als een feest voor zich.
Arie klaagde over de warmte.
Zij spotte er mee. ‘Och jij stakker! Vermoeid zie je er ook uit en warm. Wacht ik zal je 's wat opfrisschen.’
Ze sprong overeind en nam een kristallen spuitflesch van de toilettafel. ‘Flieder?,’ verlokte ze, ‘of orchidee?’
Arie tuurde welgevallig naar haar fijne figuurtje bij de spiegel.
| |
| |
‘Leelijk gezichtje,’ mijmerde hij, ‘maar prachtig model.’
‘Van alles tegelijk maar,’ verzocht hij gretig.
Jud boog zich over hem heen en besproeide zijn kort kroezig haar, zijn glad rozig gezicht. ‘Heerlijk?’
Hij neep de oogen toe. ‘Hè-hè, god kind, zalig, zálig! Jud, wat vertroetel je me toch altijd.’
Iets in zijn lach krenkte haar. ‘Eerst wil je 't graag,’ morde ze, ‘en dan doe je weer net of ik 't opdring.’ Ze zette de spuit op tafel, bleef aarzelend bij hem staan. ‘Vertel nou 's....?’
Hij gnuifde. ‘Mijn boodschap? Nou in de eerste plaats onze dank, voor 't leuke speelgoed dat je Bram en Wim.... ja, dat was erg aardig van je, hoor.’ Hij greep haar handen.
‘De jongens konden 't natuurlijk niet helpen,’ mompelde ze.
Zijn handen sloten vaster om de hare, trokken haar neer.
Ze boog in, verzette zich nog. ‘Och nee jongen,’ meteen lachte ze weer.
Hij drukte haar neer op zijn knieën. ‘Judje, ik krijg toch altijd zoo'n bezwaard gevoel over me als 'k aan jou denk: heelemaal verzuimd je 's wat eerder op te zoeken of tenminste 'n briefje te schrijven. Maar je weet wel, hè?, extra-lessen, studie.... Enfin, 't kwam er niet toe. Jij snapt dat wel, jij beter dan Ans.’
‘Ans!,’ mokte ze.
| |
| |
Hij lachte zacht. ‘Oh ja, die malle scène toen! God, en om niks! Toch zoo'n nonsens! En we konden zooveel aan elkaar hebben. 'n Uurtje in de trein, en van Zaterdag op Maandag ben je bij ons.’ Hij duwde zijn wang tegen haar hals, sloot zijn handen vaster om haar heen. ‘Ik miste je zoo.’
Een blijheid lichtte op in haar oogen. ‘Heeft Ans je heusch niet gestuurd, Arie?’
‘Allemachtig,’ weerlei hij haastig, ‘wat 'n abominabel idee, en alsof ik dan maar onmiddellijk.... nee, ik moest toch je Baas spreken, hè? 'n Bondsbelang, nou toen dacht ik, Judje èn collega Van Deederd....’
Jud knikte teleurgesteld. ‘Oh, dùs....’
‘Twee vliegen in één klap,’ joolde Arie.
‘Tenminste àls je ze beide vangt,’ zei Jud dof, ‘of ben je van Van Deederd ook zoo zeker als van mij?’
Hij drukte zijn lippen op haar hals. ‘Kind! Je wilt toch niet van de eene veete in de andere....? Toe, wees nou 's lief. Ans vindt 't verschrikkelijk....’
Ze richtte zich even op. ‘'t Was ook verschrikkelijk.... van haar.’
Arie overreedde alweer. ‘Nu ja, kijk 's, 'n nerveus vrouwtje als zij, en dan: ze voelt haar te-kort, kan bijna nooit 's meepraten over de dingen die ons interesseeren, dat is pijnlijk. En nou - nou heb ik 'n beetje geschipperd.’ Hij knipoogde. ‘Ja, moet je 's hooren, 'n staaltje van mijn diplomatie: 't ergste was natuurlijk voor Ansje dat voorval in de schemer. Weet je 't nog? Hè...? Nou attentie hoor, à tort et à travers:
| |
| |
er brandde geen lamp in de kamer, ik kwam holderdebolder met de zoogenaamde muis in mijn hand naar binnen, er lag iemand op de divan. Jullie droegen toevallig beiden 'n witte bloese, je bent even groot en toen ik de kastanje bij je bloesehals instopte, dacht ik natuurlijk Ans voor me te hebben en jij was 't. Jij had dus feitelijk 't meeste recht om kwaad te zijn, hè?, over mijn handtastelijkheid.’ Hij lachte listig.
Jud staarde verbluft naar hem op. ‘Ellendig, 'n laffe man,’ misprees ze in haar denken.
Arie praatte door. ‘Oh, en 't was heusch niet gemakkelijk hoor, maar ik overtuigde haar toch. Ja, nu weer niet boos kijken, zeg, maareh... ik maakte haar wijs: jij had ook niet veel, je wilde ook wel 's pralen met je kennis, je weet natuurlijk nog wel, dat ons-altijd-samenpraten haar verschrikkelijk ergerde? Enfin, ze zag 't alles heel goed in, ten slotte, en was boordevol van berouw. Och, kwaad is ze niet, enkel wat prikkelbaar. Bij ons in Overduin hebben we, zooals je zelf wel weet, weinig menschen om mee te converseeren. En zij wil graag 's uitgaan, hè?, naar 'n concert, 'n lunchroom, 'n film. De meid kan uitstekend op de jongens passen, maar ik met mijn studie nietwaar?, mijn rompslomp van werk, en 't avondje op de kegelclub, 't omberen bij ouë Eleveld, alles schiet er bij in, begrijp je?’
Jud maakte zich los uit zijn armen en kwam snel overeind. ‘Als ik dat niet eens begreep,’ smaalde ze, ‘zelfs wat je niet zei, vatte ik heel goed, verbeeld
| |
| |
je, Ans en ìk...’ Haar gezicht kreeg een moeie onverschillige uitdrukking. Ze ging aan het raam staan en tuurde uit in de vallende avond.
‘'k Haat hem,’ ziedde het in haar op, ‘ah bah, zoo wee-laf...’ Zij ademde beklemd.
Arie liep op haar toe. ‘Maar meisje, wat is dat nou? 'n Beetje overspannen...? 'k Dacht dat jij meer doorzicht had: wat ik noodwendig zeggen moest over jou, dat meende ik natuurlijk in de verste verte niet.’ Hij streelde haar bloote hals.
Nijdig weerde ze zijn hand. ‘Laat dat nou alsjeblieft. Ja, ik weet best, ik bèn leelijk, en ik hèb weinig, maar dat van jou, dat valsch-lieve, dat wil ik toch ook niet meer.’
Verbaasd keek hij haar aan, lichtelijk geamuseerd. ‘Ik begrijp niet... of nou ja, maar ik verbeeld me altijd dat ik met jou in dergelijke dingen, man tegenover man sta. Je eigen pikante eerlijkheid brengt me er toe. Excuseer dat maar, en denk nu 's aan de jongens, Jud, ze verlangen zoo enorm naar je, Zondag aanstaande kom je bij ons nietwaar?’
Haar voorhoofd rimpelde. Ze dacht aan de langzaam-verloopende Zondagen thuis, aan de leege weeksche avondjes. ‘Och ja, als je nog 's even overwippen kon, toch wel gezellig,’ bepeinsde ze, ‘en al deed je 't dan enkel maar om de beide jongens.’
Arie hield aan. ‘Je doet 't, hè Jud? Zaterdagmiddag kom je?’
‘Goed,’ ze liep van hem weg, naar de tafel, ‘kan
| |
| |
jij tenminste weer studeeren en naar je kegelclub en omberen! Wil je soms ook nog thee? Of ga je nu maar liever direct naar Van Deederd?’
Arie keek op zijn horloge. ‘Ja, h'm, meer dan tijd dat ik ga, kan ik net nog, zoo meteen, 't treintje van 9.15 pakken.’
‘Mag je wel afmaken,’ haastte ze.
Hij stak haar de hand toe. ‘Ja, dat is zoo. Nou zusje, tot ziens dan? En niet meer boos?’
Zij wrong haar vingers uit de zijne. ‘Och, wel nee, als jij maar niet zoo akelig lief doet en me in 't vervolg niet meer voor Ans aanziet.’
Hij lachte in een plagerige onwil, vertelde nog een grapje over Wim en Bram en draaide al pratend de deur open.
‘Je komt er wel uit, hè?,’ vroeg Jud. Het was haar te veel om mee te loopen.
Arie knikte, zijn glimlach en het gebaar bij zijn laatste groet breed van meerderheid. ‘Nou, au revoir!’
Jud luisterde naar zijn rappe stap in de gang, het deurslot knipte vinnig, de deur boemde dreunend toe. Op de leege straat, ketsten zijn korte krachtige schreden gelijkmatig weg.
Suf keek ze om zich heen. In de keuken hoorde ze het rammelend geklik van een strijkijzer en in Vreemans' kamer ritselde sluiperig een lach weg.
Ineens viel het besef van haar eenzaamheid als een klemmend leed over haar heen. Ze kneep kreuken in
| |
| |
haar japon. ‘Nu de avond nog en de nacht. God, de laffe vriendelijkheid van zoo'n getrouwde man, 'n verliefdheid voor 't duister.’ Vaag zag ze in de spiegel haar smal wit gezicht, met het gladde donkere haar. ‘Leelijk,’ besefte ze, ‘ja, já, enkel maar leelijk.’
Dadelijk trachtte ze weer haar oude spotlach te hervinden, het lukte haar niet, een grijns werd het.
Sloom ging ze zitten. En de armen op de tafel, het hoofd tusschen de handen, staarde ze critisch om zich heen, in de dunne schemer, naar de meubels, die zij er zelf een keer geschikt had: het schrijfbureau bij het raam, het fijn porseleinen serviesje met de zilveren bonbonnière op de theekast, de strak-gespannen kasjemir doek aan de wand met de koperen sierdingetjes. En dan daar tusschen, het huisraad van de Juffrouw, wrakke luxe-stoelen met verlept-rood pluche, een geverfde penant-kast, een rij bespottelijk-leelijke beeldjes op een siertafeltje...
Een ergernis woelde in haar op, ook een haat. ‘Abah, al die duffe boel om je heen en - en al die vervelende miserabele menschen ook... Arie die je tergde en uitlokte, en je dan ineens alleen liet! God, ja, wat had ze eigenlijk van hem verwacht? Gewild dat hij...? Och, nou... wat al jaren geweest was tusschen hen...’
Er kwamen zweetdroppen op haar voorhoofd en haar handen plakten, in een verbeten hunker bemij- | |
| |
merde ze zwoele herinneringen en verhitte zich. Haar armen zakten slap neer langs haar popelend lijf, ze rilde van de aansporing in zich...
Opeens in heete weerzin, sprong ze overeind, greep werktuigelijk haar hoed en vluchtte naar buiten.
|
|