Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens
(1661)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijGebedt wanneer onse vyanden haer over onse castydinge verblijden.Op de wijse van Psalm 3. Hoe veel is des volks, Heer. Of na de Musijke ende andere aengewesen Sangh - wijfen, gestelt op onse Gesangh; O on-bedachte jeugt, Fol. 74. 1.
Ga naar margenoot+ VErlost my van mijn pijn,
O Godt: de wat'ren zijn
Tot aen de ziel gekomen:
't Schijnt of het groot gevaer
Met ongestuym gebaer
My gantsch wil overstroomen.
Aenschouwt doch mijn verdriet:
Ga naar margenoot+ Laet my versinken niet
In 't diepe deses waters:
Maer rukt my uyt den slijk,
En laet my te gelijk
Verlost zijn van mijn haters.
| |
[pagina 133]
| |
Soo zijn, die haer benyden,
Tot aen de ziel verheugt;
De werelt schept haer vreugt
Uyt uwer kind'ren lyden.
Siet hoe mijn weer-partyGa naar margenoot+
Vermenigvuldight zy;
Seer vele staen my tegen.
Men seght van my, tot spot,Ga naar margenoot+
Hy heeft geen heyl by Godt,
Hy blijft geheel verlegen.
3.
Dien ghy genadigh slaet,Ga naar margenoot+
Vervolgen sy met quaet:Ga naar margenoot+
De smert van uw verwondden
Verstrekt haer tot een praet;
Ik ben tot schimp en smaet
Geduerigh in haer monden.
Hoe langh, ô Heer, hoe langhGa naar margenoot+
Sal ik noch zijn soo bangh?
Hoe langhe sal verhooght zijn
Mijn vyand over my?
Sal ik door quellery
Dan gantschlik uytgedrooght zijn?
4.
't Verdriet mijn oogh door-knaeght,Ga naar margenoot+
Omdat mijn smert behaeght
All mijne weerpartyders.
Geeft dat het my niet ga
Soo gantsch en gader na
Den wensch van mijn benyders.
Laet na veel druk en pijn,
Mijn hooft verhooghet zijnGa naar margenoot+
Eens over mijn vyanden,
Die my steeds zijn ontrent,
| |
[pagina 134]
| |
Soo sal ik in uw tent
Met vreugt doen offerhanden.
|
|