Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens(1661)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm LXII. Op de wijse van Psalm 62. Hoe seer dat mijn ziel is gequelt. Siet breeder vertooninge der Musijke, ende Sangh-wijsen hier op passende, by onse Gesangh; O dagh seër groot van Heerlikheyt. 1. TOt Godt is doch mijn ziele stil, Het ga dan ook soo als het wil: Mijn heyl en hulp is van hem immer. Hy is mijn rotz-steen, en mijn heyl: Mijn hoogh vertrek; al sta ik steyl, Ik sal doch groot'liks wank'len nimmer. 2. Hoe lange sult ghy 't quade dan Aenstichten tegen eenen man? Ghy sult gedoodt zijn met u allen: Ghy sult, als een gebogen wandt, End als een muer van yeder kant Gestoten, plotslik neder vallen. 3. Sy houden maer alleene raet, Om hem, dien Godt verhest tot staet, Weer van syn hoogheyt te verstooten: Sy hebben in de leugen lust, Haer mont die segent, vleyt, en kust, Terwijl s' in 't hert den vloek vergrooten. 4. Doch ghy, mijn ziele, swijght den Heer: Want van hem is doch even seer Mijn hulp en bystant, watse kallen. Al is mijn vyand noch soo trots, Godt is mijn heyl en sterke rots: [pagina 135] [p. 135] Mijn hoogh vertrek, ik sal niet vallen. 5. In Godt is al mijn heyl en eer, Mijn kracht, mijn toevlucht in den Heer, Ghy volk vertrouwt hem t' allen tijden; Stort voor syn heyligh aengesicht Uw hert maer uyt, het wert verlicht: Een toevlucht is ons Godt in 't lijden. 6. Wanneer wy 't immers recht in sien, Soo zijn doch de gemeene lie'n Maer ydelheyt; de groote, leugen. Wanneer men s' opweeght in de schael, Sy souden immers altemael Niet tegen d' ydelbeyt op meugen. 7. Op onderdrukkingh niet vertrouwt, Noch ook op rooverye bouwt, Maer wilt uw ydel doen eens staken. Wanneer aen-wast in overvloet 't Vermogen end het tijdlik goet, Wilt daer uw hert niet vast aen maken. 8. Godt heeft gesproken eens een woort, Ik hebb' het menighmael gehoort, Dat Godes is alleen de sterkte. De goetheyt, Heer, is uw alleen: Want ghy sult eyndlik yeder-een Vergelden na het gheen hy werkte. Vorige Volgende