Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse van Psalm 27. Godt is mijn licht, 't welk, &c.
Ga naar margenoot+O Christe, die zijt alles en in allen,
Mijn ziel sal met en in u zijn vernoegt,
Ga naar margenoot+Hoe dat gy 't, na uw heilig welgevallen,
Dan ook met my en mijne saken voegt.
Ga naar margenoot+Wanneer ik u alleen maar hebb', O Heer,
Hebb' ik genoeg, al hadd' ik ook niet meer:
Beswijkt mijn hert en vleesch van treurigheit,
Gy zijt mijn rots en deel in eeuwigeheit.
2.
Wanneer ik u mijn Al in Al kan noemen,
Ga naar margenoot+ En hangen vast aan u mijn Al in Al,
Soo kan ik selfs in mijn verdrukking roemen,
En ben goeds moeds in noot en ongeval:
Want gy alleen, gij zijt, en hebt, en geeft,
Al 't geen waar by de ziele vrolik leeft;
En die in u stelt al sijn vreugt en rust,
Heeft alles na sijns herten wensch en lust.
3.
Ga naar margenoot+Een ander mag sich smert en onrust maken
In 't soeken na het geen hem meest behaag,
Met lust en rust sal ik na u maar haken,
Als die na al het ander niet meer vraag.
| |
[pagina 88]
| |
Ga naar margenoot+De werelt laat ik wellust, schatten, eer,
Of soo sy noch iet anders weten meer:
Mijn wellust, schat, en eer zijt gy alleen,
Ia gy mijn Al in Al, en anders geen.
4.
Niet kan soo goet, soo soet, of heerlik wesen,
Ga naar margenoot+ Of 't hoogst', en 't eerst', en 't allerbeste goet
Moet duisentmaal daar boven zijn gepresen,
En 't stilt op 't best en lieflikst ons' gemoet.
Mijn Heiland, ô mijn Al in Al, hoe is 't,
Dat somtijts noch mijn oogen zijn bemist
Ga naar margenoot+ Door 't schim en schuim der werelt, die my vleit,
En lokt en tokt met haar begeerlikheit!
5.
Wat sou my hier op aarden oit bekoren?
Ga naar margenoot+ 't Is ydelheit, al schijnt het noch soo groot:
't Vergaat haast en verlaat ons selfs te voren,
Of immers wy verlaten 't in den doot.
Mijn God, mijn vreugt, mijn lust, mijn rust, mijn al,
Ga naar margenoot+Wat isser, dat ik wenschen kan of sal,
't Welk gy alleen my niet veel beter zijt?
O! leer my dit bedenken t'aller tijt.
6.
Ga naar margenoot+Laat onderdies veel moeit, en ongelukken,
Verdriet en kruis, my vallen op het lijf,
Ga naar margenoot+Elend' en veel nootdruftigheit my drukken,
Als gy in my, en ik in u maar blijf;
Ia schoon dit al my treft' op eene tijt,
Ga naar margenoot+'t En is geen quaat, soo gy mijn hulp maar zijt,
Mijn hoogste goet, mijn Godt, mijn Al in Al,
Al ging ik ook in 's doots vervaarlik dal.
| |
[pagina 89]
| |
7.
Ga naar margenoot+'k Ben in u groot en hoog van naam en eere,
So 'k hier veracht en klein ben, of versmaet,
Gy selve zijt mijn liefde, die 'k begeere,
So dat ik my niet stoor' aen 's werelts haat.
Ik hebb' aan u mijn liefst' en beste vriendt,
Schoon niemant met mijn vriendschap waar gedient.
Gy zijt mijn vreugt, indien men my bedroeft,
Mijn Al in Al wat oit mijn ziel behoeft.
8.
Ga naar margenoot+Vervul alleen mijn hert met uwe soetheit,
Soo dat ik al mijn wensch en hoop maar stell'
In uwe gunst, en eindelose goetheit;
Soo dan 't met my niet anders zijn dan wel.
Soo mag ik my met dees' verseek'ring voên,
Dat 't slimste, dat de werelt oit sal doen,
Niet anders kan, dan dat het my voor u
Gelukkig maak', en van het aardse schuw.
9.
Ga naar margenoot+Geef, dat ik niet en acht op een'ge dingen,
Noch voor my selfs mijn leven dierbaar houd',
Om slechts mijn loop met blijdschap te volbringen.
Ga naar margenoot+ Ei, lijd niet, dat mijn yver weer verkoud':
Op dat ik sing, in liefdens sterke gloet;
Dit vier en bluscht geen groote watervloet:
Schoon iemant my al 't goet sijns huises gaf
Voor dese liefd', ik sloeg 't geheelik af.
| |
[pagina 90]
| |
10.
Ga naar margenoot+Voor die met u geset is in den hemel,
En in uw throon met u te sitten hoopt,
Is al te slecht uw laagste voeten-schemel,
Waar van een dwaas het stof soo suer beloopt.
Ga naar margenoot+'t Geloove voert de ziele vaardig op,
Tot aan ja in den hemel, hoog in top,
Soo dats', al wat op aarden is een sweeft,
Voor klein aansiet, en onder voeten heeft.
11.
Ga naar margenoot+O Heere, zijt en blijft het deel mijns erven,
En onderhoudt, door uwe kracht, mijn lot,
Ga naar margenoot+Het zy dan dat ik leef of kom te sterven.
Zijt my genoeg, mijn Al-genoegsaam Godt.
Ga naar margenoot+Gy hebt ons, om met u te zijn, gemaakt,
Dies isser niet dat my aan 't herte raakt,
Ga naar margenoot+Dan gy alleen en d'eeuw'ge saligheit,
My, uit gen, door 't waar geloof, bereidt.
12.
Ga naar margenoot+Mijn Godt, gy die zijt eenig en on-endig,
Wend af mijn oog van 's werelts yd'le schijn,
Ga naar margenoot+Die, tegen wil en dank, my quelt elendig,
Soo dat ik op my selfs verstoort moet zijn.
Ga naar margenoot+Hecht vast mijn hert aan uwen hemel, Heer,
Aan u, die in den hemel zijt, noch meer;
Vermits gy in uw hemels schoon gewelf
Zijt al de vreugt, en als een hemel self.
|
|