Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |
Op de wijse van Psalm 79. De Heid'nen zijn in uw' erfdeel gevallen.
Ga naar margenoot+Jerusalem, Gods heil'ge Stad hier boven,
Hoe soude ik u na waarde konnen loven?
Waar by sal ik uw schoonheit vergelijken?
Gy doet my van verwondering beswijken.
Gy siet'er heerlik uit,
Ga naar margenoot+ Gelijk een rijke Bruidt,
Met feest-cieraat omhangen,
En met veel staat en pracht
Haar Bruid'gom toegebragt,
Ga naar margenoot+ Gansch Vorst'lijk in haar gangen.
2.
Ga naar margenoot+O! dat ik doch in dese Stadt mogh wesen?
Daar sal voortaan geen doot meer zijn te vresen;
Maar Godt sal selfs van ons' bedroefde oogen
De tranen eens vooral geheel afdroogen.
Noch rouw, gekrijt, noch pijn,
Noch moeite sal meer zijn:
Want all dees' eerste dingen
Zijn t'samen wech-gegaan.
Ga naar margenoot+ Men sal aldaar voortaan
Niet dan van blijdschap singen.
3.
Ga naar margenoot+Daar sal op't licht geen duisternis meer komen.
De blijdschap sal niet weer zijn weg-genomen
Door treurigheit. Daar sal gesontheit wesen,
Die nimmer siekt of swakheit heeft te vresen.
Daar is en blijft altijt
De eere sonder nijdt,
| |
[pagina 84]
| |
Ga naar margenoot+ De Liefde sonder listen,
De schoonheit sonder smet,
't Genoegen sonder let,
De vrede sonder twisten.
4.
Ga naar margenoot+Geen arbeit sal weer komen naar het rusten.
Geen hertseer sal weer volgen na de lusten.
De saligheit verwacht 'er geen elende.
Ga naar margenoot+Daar is de tijt door eeuwigheit ten ende.
O grootheit sonder maat!
O wonderbare staat!
Ga naar margenoot+ Ia wie kan 't hier bevroeden?
De vreugt en heerlikheit,
Die daar al is bereidt,
Gaat boven ons' vermoeden.
5.
Ga naar margenoot+Wech, aardsche dal, vol jammer en elende,
Vol tegenheit waar ik ik my henen wende;
Als schijnt gy ons een tijt-lank schoon voor oogen,
Wy vinden ons ten lesten weer gedrogen.
Ga naar margenoot+ Ik wil op 't aardsche goet
Van nu aan mijn gemoet
Ga naar margenoot+ Soo dwaaslijk niet weer stellen:
Om sulk een yd'le niet
Wil ik my met verdriet
Alsoo niet langer quellen.
6.
Ga naar margenoot+'k Weet hier geen vreugt, maar sucht'er allen ueren,
Dat noch soo lang mijn vreemdlingschap moet dueren.
't Begint my meer en meer hier te verdrieten.
Ga naar margenoot+O! mogt ik daar mijn burgerschap genieten!
Ierusalem, gy zijt
Allen, die my verblijdt.
| |
[pagina 85]
| |
Ik stell' op uw mijn sinnen.
Ga naar margenoot+ Wanneer uw heerlikheit
Van my wordt overleit,
Soo moet ik u beminnen.
|
|