Eibergsche sang-lust
(1680)–Willem Sluiter– AuteursrechtvrijOp de wijse; Hoe legg' ik hier in dees' ellende: Of; Ach ik ellendig swakke mensche. Siet onse Gesangen, Fol.94.
Ga naar margenoot+Hoe moet de mensch op aarden kampen?
Wat overkomt hem al gevaar?
Noit is hy vry van kruis of rampen.
Ga naar margenoot+ Het een verdriet maakt plaats voor 't aar.
Insonderheit zijn 't drie partijen,
Die hier de vrome sterk bestrijen.
2.
Ga naar margenoot+Ons' eerste vyand is de Satan.
De snoo lang-wemelende Slang,
De kromme slomme Leviathan;
Ga naar margenoot+ Die nu en immer is te gang,
Ia, als een brieschend Leeuw, komt loeren,
En wil verslinden of vervoeren.
| |
[pagina 70]
| |
3.
Wie sal voor hem sich konnen wachten?
Ga naar margenoot+ Die kent sijn diep' arglistigheit,
Sijn groot gewelt en sterke krachten,
Sijn valschen schijn, waar med' hy vleit?
Wie sal ontkomen all' de netten,
Die hy ons over-al gaat setten?
4.
Ga naar margenoot+Hy is van langen tijt ervaren,
En in sijn konst als uitgeleert.
Ga naar margenoot+Het is by-na ses duisent jaren,
Dat hy op aarden heeft verkeert:
Dus kan hy sijn vergift bereiden
Na dat de menschen zijn verscheiden.
5.
Ga naar margenoot+Hy is het, die, soo sterk-gewapent,
Sijn vast paleis en hof bewaart,
Ga naar margenoot+En nimmer rustend is of slapend:
Daar hy soo boos en loos van aart,
Dat hy kan 't grootste quaat verschoonen,
Ga naar margenoot+Sich als des lichts goe Engel toonen.
6.
Ga naar margenoot+De tweede vyand is de Werelt,
Die, als een valsche Delila,
Schoon opgepronkt is en beperelt,
En gaat ons met gevlei soo na,
Dat s'eind'lik rooft al ons' vermogen,
Ia selfs uitsteken laat ons' oogen.
7.
Sy houdt ons met gewelt gebonden,
Als in een snoo gevankenis,
Ga naar margenoot+Met sterke ketenen der sonden,
Waar uit niet wel t'ontkomen is.
Ga naar margenoot+Wy sien beswaarlik na den hemel,
Verblindt door al het aardsch gewemel.
| |
[pagina 71]
| |
8.
Wat doet de Werelt ons ontmoeten
Ga naar margenoot+ Al Caïns herten over-al,
Als Iudas kussen, Ioabs groeten,
Soet in de mont, in 't herte gal!
De Werelt is geheel doorslepen
Van laster, listen, snoode grepen.
9.
Ga naar margenoot+Men mag wel op sijn gangen letten,
Die op de glibbergladde baan
Des werelts komt sijn voet te setten.
Ga naar margenoot+ Het is wat wonders, blijft men staan,
Daar d'ommegank en quade reden
Bederven alle goede zeden.
10.
By d'eerste twee komt noch een derde,
Die al te selden ons verschoont,
Een vyand, dien noit is te verde,
Ga naar margenoot+ Maar, als huis-vyand, by ons woont;
Het Vleesch, dat sich niet laat gebieden,
Komt, als verrader, ons verspieden.
11.
Ga naar margenoot+Dit vleesch, met sijn begeerlikheden,
Segt steeds de ziel den oorlog aan,
Bestrijdt het tegen alle reden;
En, die in desen strijdt kan staan,
Ga naar margenoot+Is sterker dan die hooge wallen
En vaste mueren neer doet vallen.
12.
Ga naar margenoot+Ach Godt, in ons is geen vermogen
Te strijden tegen 't groot getal
Dat tegen ons komt opgetogen:
Wy weten niet, in dit geval
Hoe w' ons bequaamlik sullen dragen;
Ons' oogen zijn op u geslagen.
| |
[pagina 72]
| |
13.
Ga naar margenoot+En leidt ons doch niet in versoeking,
Maar maakt ons van den boosen vry;
Ga naar margenoot+Dat elk van ons soo, met verkloeking,
Den goeden strijdt ten einde stry'.
Doet ons in Christo triumpheren,
Soo krijgen wy den prijs met eeren.
|
|