Eibergsche sang-lust(1680)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio **1r] [fol. **1r] Ter eeren van den soet vloejenden en stichtelijken Dichter dese Boexkens. Nau was het Lof der Moeder-maagt geboren Uit Amstels pers, uit Sweerts besneden druk, Of Sluiter hadd' al weêr wat nieuws gekoren Om 't licht te sien: en 't is dit nuttig stuk. Daar zijn wel veel Poëten, die veel dichten, Doch stichten niet met all' haar rymery: Geen vers komt voort van Sluiter, of 't moet stichten Met Godes Woort staalt hy sijn Poësy. Die sijn Gemeent steeds sticht met leer en leven, En daar door lief en waard is by sijn Kerk; Die heeft, tot groei der liefde, willen geven Aan haar dit Boek, dit wel-doorwrogte werk: Daar in sy vindt, voor haar genegentheden, Aánleiding en een ongemeene stof, In alle staats en tijts gelegentheden Te galmen uit Godts ongemeene lof. Eibergen swijgt, van binnen en van buiten, 't Onkuische liet. Nu wordt Godt daar gelooft Met rein gesang: 't welk jonk en oud soo uitten Dat d'heil'ge klank de ruime lucht doorklooft. Dit is de vrucht; dat Sluiter nu doet woonen Israëls Godt in 't midden van't gesank, Dat hy geeft aan zijn Kerk. God sal hem loonen, Hem brengend in der Eng'len lof-geklank. M. Umbgrove, Pastor in Borkeloo. Vorige Volgende