Christelijke doodts-betrachting
(1687)–Willem Sluiter– Auteursrechtvrij
[pagina 31]
| |
[pagina 32]
| |
Ga naar margenoot+1. 'k SAL des HEEREN groote goetheit
Eeuwig singen nu voortaen:
Ga naar margenoot+My en sal voor dese soetheit
Geen geneugt ter werelt gaen.
Ga naar margenoot+'k SAL ô GODT, met alle vlijt,
Uwe waerheit, wijd en zijd,
Gaen verbreiden, na malkander,
Van het een Geslacht tot 't ander.
Ga naar margenoot+2. 'k Sal tot ware lof-betooning,
Ga naar margenoot+Uit mijns herten vyer'ge drift,
Ga naar margenoot+Als d'oprechte Iudaas Koningh,
't Dank-liet stellen in't geschrift;
Ga naar margenoot+Dat het ten getuige zy,
Wat gy hebt gedaen aen my,
't Geen ik steets t'hersingen poge,
Ga naar margenoot+Dat ik 't nooit vergeten moge.
Ga naar margenoot+3. HEER, mijn GODT, in angst en vreesen
Riep ik maer tot u alleen,
En gy hebt my haest genesen;
Als'er nergens hulp verscheen.
Doe 't schier elk verlooren gaf,
Ga naar margenoot+Hebt gy, HEER, als uit het graf,
Opgevoert mijn ziel ten leven,
Dat ik niet ben t'onderbleven.
Ga naar margenoot+4. In mijn beend'ren was geen vrede,
Niet geheels was in mijn vleesch.
Al mijn kracht besweek alrede,
Ga naar margenoot+En mijn stem wierd swak en heesch.
Ga naar margenoot+Gy, op wien mijn ziele leunt,
Ga naar margenoot+Hebt mijn vriend'lik ondersteunt
Op het siek-bedd'; als verpleger
Wendde gy mijn gansche leger.
Ga naar margenoot+5. Gy doet my de spijs weer smaken,
Ga naar margenoot+En vernieuwt mijn gansche jeugt:
Ga naar margenoot+'k Magh nu weer uw beed'huys naken
Daer gy meest uw volk verheugt.
| |
[pagina 33]
| |
'k Ga nu weder, na mijn sin, Ga naar margenoot+
Tot mijn vrienden, uyt, en in. Ga naar margenoot+
'k Magh nu weer mijn ampt ver-richten,
En met lust mijn Naesten stichten. Ga naar margenoot+
Dees' mijn sware krankheit, HEERE, Ga naar margenoot+
Was voor ditmael niet ter doot,
Maer tot uwe roem, en eere,
Dat uw Naem daer door sy groot, Ga naar margenoot+
Die door uwe liefd' en macht
Hebt dus verre my gebracht: Ga naar margenoot+
Die mijn handen hebt ontbonden, Ga naar margenoot+
Als geen helper wiert gevonden. Ga naar margenoot+
| |
PauseMaer wat kan, of sal ik immer Ga naar margenoot+
U vergelden? Wat voor lof?
HEER, gy kent u swak getimmer, Ga naar margenoot+
Dat ik niet en ben dan stof,
Noch iets groots en durf bestaen: Ga naar margenoot+
Neem mijn dankbaer hert dan aen. Ga naar margenoot+
Ik en kan niet anders geven: Ga naar margenoot+
Gy begeert ook niet daer neven. Ga naar margenoot+
Dank u, HEER, mijns levens ader, Ga naar margenoot+
Dat gy toornig op my waert,
En uw Kint sloegt als een Vader; Ga naar margenoot+
Maer uw toorn is nu bedaert, Ga naar margenoot+
En gy troost my lieff'lik weer,
O mijn Heil, mijn Psalm, mijn Eer,
Dat mijn flaeuwe Geest sich reppe,
En met vreughde water scheppe.
Lieflik hebt gy mijne ziele Ga naar margenoot+
Nu omhelst, dat s' in den kuil
Der verteering niet en viele:
Want mijn sonden veel en vuil
Werpt gy alle, t'uwer eer,
Achter uwen rugg', ô HEER,
| |
[pagina 34]
| |
Ga naar margenoot+Datse voor uw suiver' oogen
Nimmermeer weer komen mogen.
Ga naar margenoot+10. 'k Weet nu seker, en aenschouwe,
Gansch gerecht is uw gericht,
En gy hebt uyt enkel trouwe
Dus verdrukt my sondig wicht.
Ga naar margenoot+Eer ik van u wierd verneert,
Dwaeld' ik noch door qua'e begeert;
Maer nu sal ik beter letten
Op u woort en heil'ge wetten.
Ga naar margenoot+11. 'k Merk het aen met vrees en beven,
Hoe 'k noch niet geschikt en was
Tot den afscheit van dit leven:
Daerom legt gy, op dit pas,
Ga naar margenoot+My noch een'ge dagen toe,
Ga naar margenoot+Dat ik beter boete doe,
En mijn dingen, eer ik scheide,
Ga naar margenoot+Al te saem daer toe bereide.
Geef, dat ik hier by, ô HEERE,
Mijner dagen maet recht kenn';
Dat ik eens gevoellig leere,
Hoe vergank'lik dat ik ben.
Siet, mijn leef-tijt is als niets;
Yeder mensch al schijnt hy iets;
Is maer ydelheit; en yd'lik
Woelt en wandelt hy in 't tijd'lik.
Ga naar margenoot+13. Leer my soo mijn dagen tellen,
Dat ik 't wijse hert bekoom,
Siend' hoe sich ten eind sal snellen
Ga naar margenoot+Onse leven (als een droom,
Ga naar margenoot+Als een Bloem, als Hoy, en Gras,
Ga naar margenoot+Als een damp, en al wat ras
Ga naar margenoot+Doorgaet, en 't niet lang kan maken.
Ga naar margenoot+Laet my altijt ernstig waken.
Ga naar margenoot+14. Ia, hou selfs op my uw wachte,
Dat ik niet alleene nu,
| |
[pagina 35]
| |
Maer mijn leven lank betrachte,
Wat ik hebb' belooft aen u. Ga naar margenoot+of deze noot achter volgende regel?}
Dat ik u, mijn GODT betael' Ga naar margenoot+
Mijn geloften al te mael,
Die mijn mont heeft uitgesproken,
Als my 't herte was verbroken.
| |
II. Pause.Geef, dat ik uw lof verkond'ge, Ga naar margenoot+
Nu ik tot gesontheit raek',
En voortaen niet meer en sond'ge, Ga naar margenoot+
Dat my niet wat ergers naek'.
Laet my mijn gesonde le'en Ga naar margenoot+
Stellen u mijn GODT alleen
Tot gerechtheits wapen-rusting, Ga naar margenoot+
Nooit der sond', of vleesch-verlusting.
Laet aldus mijn ziele leven, Ga naar margenoot+
En sy zal u loven, HEER, Ga naar margenoot+
'k Wil gewillig over-geven.
Alles tot uw dienst en eer. Ga naar margenoot+
Siet, hier ben ik, doet met my Ga naar margenoot+
Soo als 't u behaeglik zy:
'k Hebbe lust, mijn GODT, en poge Ga naar margenoot+
Dat ik uwen wil doen moge.
Wilt d'inwend'ge mensch versterken, Ga naar margenoot+
Door uw Geest, met moed en kracht,
Om by daeg' uw werk te werken, Ga naar margenoot+
Yverigh met all' mijn macht: Ga naar margenoot+
Want de nacht des doodts komt an, Ga naar margenoot+
Waer in niemant werken kan.
Laet my steets den tijt uitkoopen, Ga naar margenoot+
Die soo haest voor-by sal loopen. Ga naar margenoot+
Als mijn uere dan sal nad'ren, Ga naar margenoot+
Dat gy my verlossen sult, Ga naar margenoot+
En versam'len tot mijn Vad'ren, Ga naar margenoot+
Sal mijn blijdschap zijn vervult. Ga naar margenoot+
| |
[pagina 36]
| |
Dan sal ik, geheel verjeugdt,
Ga naar margenoot+Ingaen, HEER, in uwe vreugt,
Die gy geeft uw trouwe knechten,
Ga naar margenoot+In de tente der oprechten.
Ga naar margenoot+19. Siet, in stilheit en vertrouwen
Is tot u mijn Lof-sang, HEER,
Ga naar margenoot+Wekt my op, neemt wech 't verflouwen,
Ga naar margenoot+Dat ik uwen Naem ver-eer,
Ga naar margenoot+Door uw Soon, mijn Son, en Soen:
Ga naar margenoot+Want het Graf en sal 't niet doen,
Noch de doot; maer die noch leven
Sullen hier u eere geven.
Ga naar margenoot+20. 'k Sal u in mijn leven singen,
Ga naar margenoot+HEER, terwijl ik ben en kan:
Ga naar margenoot+Laet wel lukken alle dingen.
Ga naar margenoot+Neem der lippen offer an,
Ga naar margenoot+Om uw wel-geliefde SOON;
Ga naar margenoot+Tot dat ik voor uwen Throon
Eeuwig, op veel soeter wijse,
Met uw Hemelsch Choor u prijse.
O! hoe sal ik vry, en veilig.
Sonder stilstant, dagh, en nacht
Ga naar margenoot+Dan uitroepen; HEYLIG, HEYLIG,
Ga naar margenoot+HEYLIG is de HEER vol macht.
O! hoe sal ik, voor als na,
Dan het soet HALLELUIA,
Ga naar margenoot+Met all' Hemel-reyen t' samen,
Vrolik singen!
AMEN. AMEN.
|
|